ECLI:NL:GHDHA:2017:1153

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
200.202.521/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig ontslag op staande voet wegens bedreiging met een mes in een arbeidsconflict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 12 augustus 2016, waarin het ontslag op staande voet van [X] door haar werkgever, Postillion Hotels B.V., werd bevestigd. [X] was sinds 1 december 2003 in dienst bij Postillion en werkte als keukenhulp. Op 2 februari 2016 werd zij op staande voet ontslagen na een incident waarbij zij een broodmes uit de la zou hebben gepakt en dit dreigend zou hebben vastgehouden richting een collega, [collega Y]. De kantonrechter oordeelde dat Postillion voldoende bewijs had geleverd voor het ontslag op staande voet, en dat er sprake was van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW.

In hoger beroep heeft [X] de beschikking van de kantonrechter bestreden, onder andere door te stellen dat zij het mes niet met de intentie om te bedreigen had gepakt. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter waren vastgesteld en heeft de verklaringen van getuigen in overweging genomen. Het hof oordeelde dat het handelen van [X] als bedreigend moest worden aangemerkt, ongeacht haar intenties. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was gegeven.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde [X] in de kosten van het hoger beroep. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan ontslag op staande voet worden gesteld en de rol van de werkgever in het bewijzen van dringende redenen voor ontslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.521/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 4908038 VZ VERZ 16-4729

beschikking van 18 april 2017

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
hierna te noemen: [X] ,
advocaat: mr. M.A. Oosterveen te Rotterdam,
tegen

Postillion Hotels B.V.,

gevestigd te Mijdrecht,
verweerster in het principaal beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
hierna te noemen: Postillion,
advocaat: mr. D.A. Molier te Utrecht.

Het geding

Bij beroepschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 1 november 2016 is [X] , onder formulering van twee grieven, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 augustus 2016 (tegen de tussenbeschikking van 17 mei 2016 zijn geen grieven gericht). Het verweerschrift van Postillion met producties, tevens voorwaardelijk incidenteel appel met daarin opgenomen drie (voorwaardelijke) grieven, is ter griffie binnengekomen op 20 december 2016. [X] heeft een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend, ter griffie ontvangen op 19 januari 2017. Op 2 februari 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, mr. Molier aan de hand van pleitaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen het hof verzocht een beschikking te wijzen.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
De kantonrechter heeft in de bestreden tussenbeschikking van 17 mei 2016 een aantal feiten vastgesteld. Over die feiten bestaat in hoger beroep geen geschil.
2. Met inachtneming van de feitenvaststelling door de kantonrechter en in aanvulling daarop kan in dit hoger beroep worden uitgegaan van het navolgende.
2.1
Postillion exploiteert een horecabedrijf. [X] , geboren op [geboortedatum] 1967, is op 1 december 2003 in dienst getreden van Postillion, laatstelijk was zij daar werkzaam in de functie van keukenhulp/medewerker keuken tegen een bruto maandloon van € 1.977,36 te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en emolumenten.
2.2
In een gesprek op 2 februari 2016 is [X] op staande voet ontslagen. Bij brief van dezelfde dag, is het aan haar gegeven ontslag op staande voet bevestigd met daarbij al de reden: “
(…) het plegen van agressie en/of geweld tegen een andere medewerkster van Postillion. (…)”.
3. [X] heeft de kantonrechter - zakelijk weergegeven en voor zover thans nog van belang- verzocht, voor zover mogelijk uitvoer bij voorraad:
primair
het ontslag op staande voet te vernietigen;
Postillion te verplichten [X] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Postillion in gebreke blijft;
Postillion te veroordelen tot doorbetaling van loon van € 1.979,36 bruto per maand, inclusief vakantiebijslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente;
subsidiair
Postillion te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 20.000,-, een transitievergoeding van € 7.917,44 en een vergoeding van € 5.938,08 wegens onregelmatige opzegging alsmede het restant van het salaris over de maand februari 2016;
meer subsidiair
voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, Postillion te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 7.917,44;
en in alle gevallen
Postillion te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4. Postillion heeft verzocht de verzoeken als hierboven weergegeven af te wijzen. Daarnaast heeft Postillion om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair wegens verwijtbaar handelen en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Postillion heeft voorts verzocht de ontbindingsdatum vast te stellen op de kortst mogelijke termijn, te bepalen dat [X] wegens ernstig verwijtbaar handelen geen transitievergoeding toekomt, een eventueel tegenverzoek van [X] om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen af te wijzen en [X] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
5. Bij tussenbeschikking van 17 mei 2016 heeft de kantonrechter Postillion opgedragen te bewijzen dat [X] op 1 februari 2016 tijdens haar werkzaamheden een (brood)mes uit de la heeft gepakt en dat mes in een dreigende houding vasthield richting [collega Y] .
6. De kantonrechter heeft in het kader van de op Postillion gelegde bewijsopdracht vier getuigen gehoord, waaronder [X] zelf. Op grond van die vier verklaringen, in onderling verband bezien en in samenhang met hetgeen door partijen in de aktes na enquête verder over en weer naar voren is gebracht, heeft de kantonrechter geoordeeld dat Postillion is geslaagd in het leveren van het bewijs. De door Postillion aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden op in de zin van artikel 7:677 BW. Het verzoek van [X] tot vernietiging van het ontslag op staande voet is afgewezen. Aangezien is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is de voorwaarde waaronder het tegenverzoek van Postillion is gedaan niet vervuld en heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek afgewezen. [X] is veroordeeld in de kosten van de procedure en de nakosten. De beschikking is uitvoer bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
7. [X] is in hoger beroep gekomen. Onder aanvoering van twee grieven verzoekt [X] de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, aan haar een billijke vergoeding toe te kennen en Postillion te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [X] kenbaar gemaakt geen herstel van de arbeidsovereenkomst meer te verzoeken.
8. Postillion heeft bij verweerschrift van 20 december 2016, tevens voorwaardelijk incidenteel appel, gemotiveerd verweer gevoerd. In het principaal appel heeft Postillion het hof verzocht de beschikkingen van de kantonrechter te bekrachtigen en [X] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar de verzoeken te ontzeggen, althans haar verzoeken af te wijzen, zulks onder veroordeling van [X] in kosten van de procedure in beide instanties, daaronder begrepen de nakosten.
9. In het voorwaardelijke incidentele appel heeft Postillion het hof verzoeken gedaan zoals in dat voorwaardelijk incidenteel appelschrift zijn verwoord. [X] heeft bij verweerschrift in incidenteel appel gemotiveerd verweer gevoerd.
In het principaal appel
10. Met haar twee grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, bestrijdt [X] de conclusie van de kantonrechter dat zij op 1 februari 2016 tijdens haar werkzaamheden een broodmes uit de la heeft gepakt en dat mes in een dreigende houding vasthield richting [collega Y] . [X] stelt dat zij wel een mes heeft gepakt, maar in het kader van haar werk en niet met de intentie om [collega Y] te bedreigen. Tevens komt [X] op tegen het oordeel dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
11. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:678 lid 1 BW als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook inden de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, NJ 1999/643). De bewijslast van de dringende reden en de gelijktijdige mededeling daarvan rust op degene die de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden heeft beëindigd, dus op Postillion (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:290).
12. Aan het ontslag op staande voet heeft Postillion blijkens de ontslagbrief van 2 februari 2016
‘het plegen van agressie en/of geweld tegen een andere medewerkster van Postillion’ten grondslag gelegd. Het hof overweegt als volgt.
13. [collega Y] en [naam 2] hebben beiden onder ede verklaard dat [X] tijdens de ruzie een mes pakte en zij dreigend met de punt van dat mes naar [collega Y] gericht is gaan staan. [X] voert aan dat [naam 2] verschillende eerdere schriftelijke verklaringen heeft afgelegd die onderling tegenstrijdig zijn. Naar het oordeel van het hof is op basis van de getuigenverklaringen in ieder geval komen vast te staan dat [X] tijdens de ruzie met [collega Y] een broodmes heeft gepakt en het mes gedurende enige tijd heeft vastgehouden. Op dat punt zijn de verklaringen van [naam 2] niet tegenstrijdig maar eenduidig. In het midden kan blijven of [X] dreigend met de punt van dat mes naar [collega Y] is gaan staan. Het pakken van een groot broodmes tijdens een ruzie op het werk en dat vervolgens enige tijd vasthouden tijdens de (voortdurende) ruzie, waarbij [X] op korte afstand van [collega Y] stond, moet als bedreigend worden aangemerkt. Dat geldt ook als de punt van het mes niet naar [collega Y] , maar naar beneden was gericht. De stelling van [X] dat zij niet de intentie had [collega Y] te bedreigen, kan haar dan ook niet baten.
14. Mede gelet op de ruzie die op dat moment gaande was en het feit dat [X] , zoals zij zelf stelt, net een kopstoot van [collega Y] had gekregen, acht het hof de verklaring van [X] dat zij het mes vast hield in het kader van haar werkzaamheden en dus niet in de hand had genomen in het kader van de ruzie met [collega Y] , ongeloofwaardig. Immers, niet valt in te zien waarom [X] een groot broodmes nodig had om citroenen dan wel komkommers te snijden. Het relaas van [X] , dat zij het broodmes alleen maar uit de lade had gehaald omdat zij een ander mes wilde pakken, is evenmin geloofwaardig. Deze verklaring heeft zij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gegeven en deze reden is door haar noch in de processtukken in eerste aanleg, noch in haar getuigenverklaring, noch in haar beroepsschrift eerder naar voren gebracht. Bovendien is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom [X] het broodmes gedurende enkele minuten vast hield, zoals zij eveneens ter zitting bij het hof heeft verklaard, als de enige reden waarom zij het mes pakte was om een mes dat daaronder lag uit de lade te halen. Ook in eerste aanleg heeft [X] , zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft vastgesteld, wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het vasthouden van het mes.
15. Het hof is van oordeel dat de handelwijze van [X] in de gegeven omstandigheden kwalificeert als het plegen van agressie en een dringende reden vormt voor ontslag op staande voet, ook indien zou worden aangenomen dat [collega Y] [X] een kopstoot heeft gegeven, zoals naar het oordeel van het hof genoegzaam blijkt uit de getuigenverklaringen, en aldus een zekere reactie van [X] heeft ‘uitgelokt’. [X] had ervoor kunnen (en moeten) kiezen weg te lopen en niet de confrontatie op te zoeken. De overige omstandigheden van het geval, waaronder de duur van het dienstverband (ten tijde van het ontslag dertien jaar) en de gevolgen van het ontslag op staande voet voor [X] , wegen onvoldoende zwaar om de balans alsnog ten voordelen van [X] te laten doorslaan.
16. Het hof passeert het bewijsaanbod van [X] . Bij gebreke van stellingen die – indien bewezen – tot een andere uitkomst zouden leiden, wordt aan (nadere) bewijslevering niet toegekomen.
17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
In het incidenteel appel
18. Aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel door Postillion is ingesteld, namelijk dat het hof oordeelt dat van een rechtsgeldig ontslag op staande voet geen sprake is en dat Postillion niet heeft voldaan aan de in eerste aanleg geformuleerde bewijsopdracht, is niet voldaan. Aan een inhoudelijke beoordeling van het incidenteel appel wordt derhalve niet toegekomen.
In het principaal en incidenteel appel
19. Het hof komt aldus tot de slotsom dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. [X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (2,5 procespunten, tarief II).

Beslissing

Het hof:
In het principaal en incidenteel appel
- bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 12 augustus 2016;
- veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Postillion begroot op € 718,00 aan verschotten en € 2.235,00 aan kosten advocaat;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.R. Mellema, C.J. Frikkee en H.J. Vetter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.