In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 12 oktober 2014, waarbij het alcoholgehalte in zijn adem 740 microgram per liter bleek te zijn, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 950,--, subsidiair 19 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van dubbele vervolging en schending van de beginselen van een goede procesorde. Het hof heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de ongeldigheid van het rijbewijs van rechtswege geen maatregel is die gebaseerd is op een 'criminal charge'. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en heeft de eerdere veroordeling bevestigd.
Het hof heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder een strafbeschikking gekregen voor een soortgelijk feit, wat meegewogen is in de strafoplegging. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 950,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden, met een voorwaardelijk deel van 2 maanden en een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.