In deze zaak gaat het om de vraag of de door belanghebbende verrichte [Y]-activiteiten kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. De belanghebbende, geboren in 1959, heeft in 2012 een uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet. Sinds 2009 is zij actief als life coach, therapeut en loopbaanadviseur, maar de resultaten van haar activiteiten zijn in de jaren 2009 tot en met 2014 steeds negatief geweest. De Belastingdienst heeft de activiteiten niet als bron van inkomen erkend, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012, vastgesteld op € 32.135, en een beschikking belastingrente van € 243. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 19 april 2017 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij met de [Y]-activiteiten een voordeel heeft beoogd of redelijkerwijs kon verwachten dat zij voordeel zou behalen. De kosten van de activiteiten overtroffen de opbrengsten, en er was geen bewijs dat de activiteiten in de toekomst winstgevend zouden worden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.