Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant sub 1],
EVEREG B.V.,
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
‘Indien u geen bezwaar heeft tegen het voorstel, hoeft u niet te verschijnen.’
‘Op 19 januari 2015 is na verwijzing [..] een verzoekschrift strekkende tot verbetering van het proces-verbaal van de verificatievergadering van 14 mei 2004 ex artikel 137 lid 2 van de Faillissementswet binnen gekomen alsmede een verzoekschrift tot ongeldigverklaring respectievelijk nietigverklaring van de verificatievergadering van 14 mei 2014 [..].’
‘te bepalen dat zowel de op 14 mei 2004 gehouden verificatievergadering als het van die vergadering opgemaakte proces-verbaal ongeldig dan wel nietig is en voorts bij toewijzing van voormelde verzoeken te bepalen dat de betrokken bij gebrek aan baten opgeheven faillissementen door de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heropend dienen te worden met het (doen) uitroepen van een verificatievergadering conform de desbetreffende bepalingen van de faillissementswet.’
‘in dit hoger beroep alleen [gaat] om de aan de orde gestelde ongeldigheid/nietigheid.’Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zij desgevraagd verklaard dat hun verzoek
nietis bedoeld als een verzoek ex artikel 137 lid 2 Fw tot verbetering van het proces-verbaal van de verificatievergadering. Was dit wel zo geweest, dan had tegen de afwijzende beslissing overigens geen hoger beroep opengestaan, maar dit terzijde.
onvoldoende rechtsmiddelen en moet het daarom mogelijk zijn om via de reguliere verzoekschriftprocedure op te komen tegen fouten als door hen gesteld. Deze opvatting verdraagt zich echter niet met het hiervoor onder 2.4 genoemde uitgangspunt en kan daarom niet als juist worden aanvaard. Het verzoek van [geïntimeerden] stuit hierop af. Hierna volgen nog enkele overwegingen ten overvloede.
onvolkomenhedenbij de kennisgeving ex art. 109 Fw en/of de berichtgeving en nadere oproeping ex art. 115 Fw
niettot gevolg hebben dat een opgeheven faillissement moet worden heropend en een gehouden verificatievergadering, wegens ongeldigheid/nietigheid ervan, moet worden overgedaan. Voor zover schuldeisers menen nadeel te hebben ondervonden als gevolg van dergelijke onvolkomenheden, bijvoorbeeld doordat hun vorderingen niet en/of die van anderen ten onrechte juist wel zijn geverifieerd, biedt de Faillissementswet voldoende andere, minder ingrijpende, mogelijkheden voor herstel. Te denken valt aan de verzetprocedure (art. 186 Fw) en het bijeenroepen van de zogenoemde bezemvergadering (art. 178 Fw). Hierbij moet worden bedacht dat de in art. 108 en 127 bedoelde termijnen voor het indienen van vorderingen
nietfataal zijn, in die zin dat een te late indiening, ongeacht de oorzaak ervan, verificatie definitief onmogelijk maakt. Om dan wel een eenmaal gehouden verificatievergadering, wegens onvolkomenheden bij de berichtgeving over tijdstip en termijnen, na afloop van het faillissement nietig/ongeldig te verklaren ligt niet voor de hand. Overigens is in het onderhavige geval gesteld noch gebleken dat de schuldeisers enig nadeel hebben ondervonden van de beweerdelijke fouten bij de oproepingen. Zodanig nadeel is ook onaannemelijk, in aanmerking nemende (i) dat er, naast de schriftelijke oproepingen, waarvan de advocaat van Bleeker Smit er trouwens enkele heeft getoond, bekendmakingen in zowel een lokale krant als de Staatscourant zijn geweest en (ii) dat het faillissement bij gebrek aan baten is opgeheven (vgl. ook de tweede zin van de hiervoor onder 2.1.e aangehaalde brief van [appellant sub 1]). Los hiervan was het aan eventueel gedupeerde schuldeisers zelf om (tijdig) in actie te komen.
‘plaatsgevonden ten overstaan van rechter-commissaris [..] en griffier [..]’, en door hen nadien de juistheid van de in het proces-verbaal vermelde aanwezigheid van de griffier weliswaar is ontkend, maar ook weer niet op zo’n wijze dat er geen ruimte voor twijfel mogelijk was (vgl. het in de bestreden beschikking onder 2.6 aangehaalde citaat uit het verzoekschrift uit 2010: ‘[appellant sub 1] meent dat er geen griffier aanwezig was, meent dit vrij zeker te weten, maar erkent ook dat het 6 jaar terug is geweest’), deze twijfel in het onderhavige hoger beroep, bijna 12 jaar na de bewuste vergadering, geheel verdwenen lijkt, om ruimte te maken voor een stelligheid die, mede in aanmerking genomen het gebrek aan serieuze onderbouwing, niet goed te plaatsen valt. Doch ook indien met [geïntimeerden] wordt aangenomen dat er geen griffier aanwezig was en de andersluidende vermelding in het proces-verbaal onjuist is, betekent dit niet dat de verificatievergadering en/of het proces-verbaal ervan nietig of ongeldig zijn/is en/of dat de verificatievergadering dus moet worden overgedaan, zulks ook al had die vergadering destijds, gelijk [geïntimeerden] tevens hebben aangevoerd (vgl. hun verzoekschrift van 2 april 2010 onder punt 21), vanwege de toestand van de boedel achterwege kunnen blijven.
aanwezigheid van de griffier tijdens de verificatievergadering zo wezenlijk is dat de
afwezigheid van de griffier - ook al verbindt de wet daaraan geen nietigheidssanctie en is, anders dan bijvoorbeeld de openbaarheid van terechtzittingen, de
aanwezigheid niet grondwettelijk voorgeschreven - moet leiden tot een nietig-/ongeldigverklaring van de verificatievergadering en een gehoudenheid om, onder heropening van een reeds beëindigd faillissement, die verificatievergadering over te doen.