Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak-/rolnummer rechtbank : 2550012 RL EXPL 13-35683
Arrest d.d. 8 maart 2016
[appellant],wonende te [woonplaats],appellant,hierna te noemen: [appellant],advocaat: mr. mr. I.R. Köhne te Voorburg,
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [geïntimeerde] heeft op 2 april 2013 een huurovereenkomst gesloten, waarbij hij met ingang van 1 mei 2013 van de bedrijfsmatige verhuurder [appellant] zelfstandige woonruimte huurt aan de [adres] (hierna: de woning) tegen een (boven de op dat moment geldende liberalisatiegrens liggende) overeengekomen (aanvangs)huurprijs van € 960,-- per maand.
(2.2) Artikel 10.1 sub b van het door/namens [appellant] opgestelde huurcontract luidt als volgt:
“Verhuurder en huurder komen in afwijking van artikel 7:249 jo. 7:247 BW overeen dat huurder niet het recht heeft tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst is ingegaan, de huurcommissie te verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs c.q. huurder doet hierbij van voormeld recht uitdrukkelijk, onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand.”(hierna: het afstandsbeding).
(2.3) [geïntimeerde] heeft op 14 juni 2013 een verzoek ingediend bij de Huurcommissie tot toetsing van de aanvangshuurprijs. De Huurcommissie heeft bij uitspraak van 5 september 2013, verzonden op 13 september 2013, het puntenaantal van de woonruimte vastgesteld op 98, uitgesproken dat de maximale huurprijsgrens bij dat puntenaantal
€ 457,48 per maand was en dat de maximale huurprijs lager was dan de geldende liberalisatiegrens, zodat sprake was van een niet geliberaliseerde huurprijs en geoordeeld dat de met ingang van 1 mei 2013 overeengekomen huurprijs van € 960,- per maand niet redelijk was op grond van dit puntenaantal. Zij heeft geoordeeld dat een huurprijs van
€ 457,48 per maand wel redelijk was.
(2.4) [appellant] heeft zich vervolgens binnen de termijn van artikel 7:262, eerste lid BW tot de kantonrechter in de rechtbank Den Haag gewend. Hij heeft daarbij gevorderd zoals in het vonnis is weergegeven in rechtsoverweging 3.1. Deze vorderingen hebben, kort gezegd, primair als strekking dat de beslissing van de Huurcommissie buiten beschouwing moet blijven; dat deze moet worden vernietigd en dat de overeengekomen aanvangshuur geldt. Subsidiair strekt de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, dan wel wijziging van de huurovereenkomst, wegens onvoorziene omstandigheden. [geïntimeerde] op zijn beurt heeft in reconventie het verschil tussen de betaalde aanvangshuur en de door de Huurcommissie vastgestelde huurprijs terug gevorderd.
Beide partijen hebben ook gevorderd om de aanvangshuur vast te stellen. Volgens [appellant] moet dit het contractuele huurbedrag zijn, volgens [geïntimeerde] het bedrag dat de Huurcommissie als maximaal redelijk heeft vastgesteld, gebaseerd op de vastgestelde 98 punten.
(2.5) De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] grotendeels afgewezen en de aanvangshuur gesteld op het maximaal redelijke bedrag van € 457,48 per maand, exclusief bijkomende kosten, conform hetgeen de Huurcommissie had vastgesteld. De reconventionele vordering van [geïntimeerde] is door de kantonrechter toegewezen.
Daartoe heeft de kantonrechter, zeer kort en zakelijk weergegeven, geoordeeld dat uit artikel 7:265 BW volgt dat van artikel 7:247 BW en artikel 7:249 BW niet kan worden afgeweken en dat het [geïntimeerde] dus vrijstond om de aanvangshuur te laten toetsen door de Huurcommissie en dat het Nederlandse woningwaarderingsstelsel niet onverbindend is wegens strijd met verdragsrechtelijke bepalingen. Evenmin is [appellant] in dit specifieke geval disproportioneel getroffen, terwijl overigens structurele verliesgevendheid van de exploitatie van de woning niet zonder meer kan leiden tot toewijzing van de vordering van [appellant]. Het beroep van [geïntimeerde] op het woningwaarderingsstelsel is volgens de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar en levert geen misbruik van recht c.q bevoegdheid op. Een andersluidend oordeel zou het wettelijk systeem van huur(prijs)bescherming illusoir maken, aldus nog steeds de kantonrechter, terwijl van onvoorziene omstandigheden geen sprake is.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevolgd in zijn stelling dat de aanvangshuur het bedrag moet zijn dat de Huurcommissie als maximaal redelijk heeft vastgesteld, gebaseerd op de vastgestelde 98 punten. De stelling van [appellant] dat er nog extra punten toegekend moesten worden voor radiator, verwarmingsketel en isolatie is door de kantonrechter verworpen, evenals de stelling dat ten onrechte de toeslag van 15% wegens beschermd stadsgezicht (als bedoeld in artikel 8a van het Besluit huurprijzen woonruimte, zoals dat indertijd gold) niet is toegekend.
Iprimair:
(i). [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek tot toetsing van de aanvangshuurprijs;
(ii). de uitspraak van de huurcommissie van 5 september 2013, verzonden op 13 september 2013, vernietigt;
(iii). voor recht verklaart dat de kale aanvangshuurprijs € 960,- per maand bedraagt althans een hoger bedrag dan het door de huurcommissie vastgestelde bedrag van € 457,48 per maand;
(iv). bepaalt dat de overeengekomen aanvangshuurprijs ad € 960,- per maand redelijk is dan wel de redelijke huurprijs zal bepalen op een hoger bedrag dan € 457,48 per maand;
subsidiair:(v). de huurovereenkomst ontbindt (primair met terugwerkende kracht, subsidiair zonder terugwerkende kracht), dan wel deze zal wijzigen in die zin dat de kale huurprijs
€ 960,- althans een hoger bedrag dan € 457,48 zal bedragen;
II.
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan [appellant] van € 960,- per maand met ingang van 1 mei 2013, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per huurtermijn per maand;
III. [geïntimeerde] veroordeelt tot ongedaanmaking van hetgeen [appellant] op grond van de uitspraak van de huurcommissie d.d. 5 september 2013 en het bestreden vonnis heeft gepresteerd, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. met zodanige verdere uitspraak als het hof zal vermenen te behoren;
V. [geïntimeerde] in zijn vorderingen in reconventie niet-ontvankelijk verklaart, althans hem die ontzegt;
VI. met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
heeft gemotiveerd verweer gevoerd
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
Wat de afwijzing van de overige vorderingen betreft, waarop met name de grieven 2 tot en met 4, 6 en 7 betrekking hebben, stelt het hof voorop dat tegen een beslissing van de kantonrechter krachtens artikel 7:262 lid 1 BW, waarvan hier sprake is, geen hogere voorziening is toegelaten (artikel 7:262 lid 2 BW). [appellant] voert echter aan dat de kantonrechter in deze zaak ten onrechte artikel 7:249 BW (en artikel 7:262 BW) en het woningwaarderingsstelsel heeft toegepast, c.q. dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van de hier bedoelde wettelijke bepalingen is getreden. Daarmee beroept hij zich op een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. [appellant] is derhalve ook op dit punt in zoverre ontvankelijk in het hoger beroep.
maanden een uitspraak van de huurcommissie kan verkrijgen over de vraag of terecht geliberaliseerd is.'
De stelling van [appellant] dat het beroep van [geïntimeerde] op de nietigheid/vernietigbaarheid van het afstandsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, dan wel misbruik van recht/ bevoegdheid oplevert, wordt eveneens verworpen. Dat een beroep van de huurder op de nietigheid/vernietigbaarheid van een beding waarin hij (bij het sluiten van de huurovereenkomst) afstand doet van een recht dat hem dwingend toekomt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, c.q. misbruik van recht oplevert, kan niet spoedig worden aangenomen. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om ook aan huurders die eerst hebben ingestemd met een (te) hoge aanvangshuurprijs de mogelijkheid te geven om die huurprijs in een later stadium te laten toetsen en aanpassen. Tegen die achtergrond komt ook aan het (bij het sluiten van de huurovereenkomst) ondertekenen van een door de verhuurder opgesteld afstandsbeding als hier aan de orde is slechts geringe betekenis toe. [appellant] stelt in dit verband ook dat bij een huurprijs van € 457,48 per maand sprake is van een (zeer) onrendabele exploitatie van het gehuurde. Dit is echter een risico waarmee [appellant] als grote bedrijfsmatige verhuurder met honderden panden in de verhuur, reeds bij aankoop van het gehuurde (in 2005) rekening had kunnen en moeten houden. Het hof is van oordeel dat noch hetgeen [appellant] in het voorgaande noch hetgeen hij voor het overige heeft aangevoerd tot de conclusie kan leiden dat artikel 7:249 en artikel 7:262 BW buiten toepassing hadden moeten blijven omdat het beroep van [geïntimeerde] op het afstandsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, c.q. misbruik van recht opleverde. Dat geldt ook als de door [appellant] aangevoerde omstandigheden in onderling verband worden beschouwd. Al met al komt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] als huurder op grond van artikel 7:249 BW de aanvangshuur kon laten toetsen door de Huurcommissie en op grond van artikel 7:262 BW kon laten vaststellen door de kantonrechter.
onjuistetoepassing van de relevante wettelijke huurprijsbepalingen. Klachten die erop neerkomen dat de kantonrechter de relevante wettelijke bepalingen onjuist heeft toegepast, stuiten echter af op het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW.
Slotsom
Beslist zal worden als na te melden. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de kantonrechter gebaseerd op artikel 6:262, eerste lid BW;
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 308,--- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
H.J. Rossel en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.