Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 18 oktober 2016
[appellant],
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn”. Arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd tellen - anders dan voor het eerste lid - mee bij de toepassing van het tweede lid.
“wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden”) is voldaan. Wel in geschil is of er is voldaan aan het tweede criterium.
“zodanige banden”op grond waarvan (ii)
“inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid”moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Voor de eis (ii) geldt – anders dan [geïntimeerde] stelt – dat voldoende is dat de nieuwe werkgever bedoeld inzicht door
“zodanige banden”heeft kunnen verkrijgen en niet dat het ook door deze werkgever daadwerkelijk is verkregen en gebruikt. Zo is ten aanzien van de regeling van het proeftijdbeding – waaraan het tweede criterium is ontleend – in HR 13 september 1991 (ECLI:NL:HR:1991:ZC0331, r.o. 3.3) geoordeeld (met cursiveringen hof):
gelegenheid moeten hebbenom, alvorens voor de toekomst gebonden te zijn, zich gedurende een, met het oog op de belangen van de werknemer beperkte, periode proefondervindelijk op de hoogte te stellen van elkanders hoedanigheden en van de geschiktheid van de werknemer voor de bedongen arbeid. Tegen deze achtergrond moet deze bepaling aldus worden verstaan dat indien aan de arbeidsovereenkomst een periode van twee of meer maanden is voorafgegaan waarin de werknemer bij de werkgever als uitzendkracht werkzaam was, en in die periode van hem als uitzendkracht dezelfde vaardigheden werden geeist en hem verantwoordelijkheden werden opgelegd als nadien in het kader van de arbeidsovereenkomst, bij het aangaan van deze laatste niet rechtsgeldig alsnog een proeftijd van twee maanden kan worden bedongen. In die voorafgaande periode zal de werkgever zich immers van de hoedanigheid en van de geschiktheid van de werknemer voor de te verrichten arbeid
op de hoogte hebben kunnen stellen— en als regel ook hebben gesteld — zodat er geen rechtvaardiging is voor een proeftijdbeding, met het daaraan verbonden ontbreken van de normale ontslagbescherming. Anders dan de rechtbank meent is in dit verband niet ter zake dienend of van de werkgever-inlener 'gevergd' kan worden dat hij zich van de hoedanigheden en de geschiktheid van de uitzendkracht 'rekenschap geeft', maar
gaat het erom dat hij daartoe de gelegenheid had.”
op grond van zijn ervaringen met [[appellant]] inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid”voor de functie bij [geïntimeerde]. Dat is niet in geschil.
Toen wij werden benaderd door de directie van [geïntimeerde] kwamen wij snel tot overeenstemming”.Het ligt dan voor de hand aan te nemen dat [directeur] ook behulpzaam is geweest bij het in kaart brengen van deze voor [betrokkene] interessante projecten/opdrachten. [geïntimeerde] stelt ook niet dat zij op andere wijze van dergelijke projecten/opdrachten op de hoogte is gekomen. Voor zover wordt gesteld dat de relevante informatie (alleen) van de curator kwam is dat onvoldoende onderbouwd.
hoedanigheden en geschiktheid”van [appellant] kunnen verkrijgen. Gelet op de betrokkenheid van [directeur] bij zowel [Fabriek] als bij [geïntimeerde] is er sprake van
“zodanige banden” tussen beide werkgevers dat bedoeld inzicht ook aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend. Of [geïntimeerde] dit inzicht daadwerkelijk heeft gebruikt kan in het midden blijven.
Beslissing
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van het salaris van € 2.679,-- bruto per maand, vermeerderd met emolumenten, te rekenen vanaf 23 juni 2015 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder verstrekking van bruto/netto specificaties;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van 5% wettelijke verhoging over het achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot toelating van [appellant] tot de overeengekomen werkzaamheden, op de normale en gebruikelijke wijze, met alle bevoegdheden en faciliteiten die [appellant] tot 22 juni 2015 genoot, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] hierbij in gebreke blijft;
- maximeert de dwangsom op € 25.000,00;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 6 oktober 2015 begroot op € 99,99 aan kosten exploot, € 220,-- aan griffierecht en € 200,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 102,66 aan kosten exploot, € 311,-- aan griffierecht en
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.