Wijziging van omstandigheden
8. De man stelt dat de huidige alimentatieregeling niet voldoet aan de wettelijke maatstaven, c.q. dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de partneralimentatie op nihil gesteld dient te worden. De man voert daartoe aan dat als uitgangspunt dient te gelden dat partneralimentatie niet een vanzelfsprekend recht is, maar dat heeft te gelden dat de alimentatiegerechtigde er alles aan dient te doen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. In onderhavig geval heeft de vrouw dat niet gedaan. Dat de vrouw sedert het uiteengaan in 2007 nimmer enige serieuze poging heeft gedaan om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, is al voldoende reden om met terugwerkende kracht of met onmiddellijke ingang tot nihilstelling over te gaan. De man wijst er in dat kader op dat de vrouw een HBO opleiding heeft afgerond en een eigen onderneming heeft gedreven. De medische redenen die de vrouw aanvoert om niet langer te werken, worden niet door enig rapport ondersteund. Daarnaast heeft de vrouw ervaring opgedaan in het onderwijs, waar geen onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd en waar men schreeuwt om mensen. De man wijst voorts op een uitspraak van 30 september 2015 van dit hof (ECLI:NL:GHDHA:2015:2744), waarin is vastgesteld dat de tijdens het huwelijk opgebouwde lotsverbondenheid de grondslag vormt voor partneralimentatie, alsmede dat die lots-verbondenheid afneemt na de echtscheiding, hetgeen betekent dat de alimentatiegerechtigde inspanningen dient te verrichten om na de echtscheiding in het eigen levensonderhoud te voorzien. Een uitkering tot levensonderhoud van bijna tien jaar is slechts in extreme, althans zeer bijzondere gevallen, aanvaardbaar en dat is in deze zaak niet aan de orde. De man betwist dat de vrouw door haar verhuizing of door haar vrijwilligerswerk haar afstand tot de arbeidsmarkt zou hebben verkleind. Vrijwilligerswerk is een keuze en de man ziet niet in waarom van de vrouw niet gevergd kon worden dat zij in plaats daarvan betaalde arbeid verrichtte. De man stelt in dat kader dat naar mate de periode van inactiviteit groter is, de normen voor de te verrichten werkzaamheden en benodigde kwalificaties daarvoor naar beneden mogen worden bijgesteld, zodat van de vrouw inmiddels gevergd kan worden dat zij seizoensarbeid, schoonmaakactiviteiten of dergelijke arbeid verricht. De opleidingen die de vrouw thans zegt te volgen – maar waarvan zij geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd – hebben weinig om het lijf en lijken eerder een hobbymatig karakter te hebben dan te zijn gericht op het zoeken van arbeid om in het eigen levensonderhoud te voorzien. De man concludeert dat als de vrouw zich had ingespannen, zij al lang in haar eigen levensonderhoud had kunnen voorzien, zoals zij tijdens het huwelijk van partijen ook deed. 9. De vrouw verweert zich daartegen en stelt voorop dat het criterium voor wijziging van de alimentatie is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de vastgestelde bijdrage niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet of indien de bijdrage van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. De man laat na te onderbouwen wat de wijziging van omstandigheden zou zijn. De vrouw wijst er in dat kader op dat de door de man aangevoerde stellingen in eerdere uitspraken tussen partijen reeds zijn besproken.
De vrouw stelt subsidiair dat het criterium dient te zijn of zij voldoende inkomsten heeft dan wel in redelijkheid kan verwerven. Niet in geschil is dat de vrouw onvoldoende inkomsten heeft. De vrouw stelt dat zij reeds voldoende gemotiveerd betwist heeft dat zij in redelijkheid ook voldoende inkomen kan verwerven en dat van haar verlangd kan worden dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet. De jurisprudentie waar de man naar verwijst is heel feitelijk en specifiek en leidt niet tot een ander oordeel in onderhavige zaak. De vrouw wijst er in dat kader op dat haar peesontsteking uit 2009 door rust herstelt, maar dat bij belasting van de arm de klachten weer zullen toenemen. De vrouw heeft een HBO-opleiding Massage en Lichaamstherapie gevolgd, en het werk waarvoor zij is opgeleid is niet uitvoerbaar zonder toepassing van massagetechnieken en derhalve belasting van haar arm. De vrouw is niet meer in staat massagetechnieken toe te passen en dus niet meer in staat haar werk uit te voeren. Een nieuwe praktijk starten, zoals de man suggereert, is derhalve geen optie (geweest). De vrouw stelt voorts dat de man een verkeerde voorstelling van zaken geeft ten aanzien van de onderwijservaring en zij wijst erop dat zij geen lesbevoegdheid heeft. Zij heeft tijdens het huwelijk een computercursus gegeven, maar haar kennis over computers is inmiddels achterhaald. De vrouw kan derhalve niet als onderwijzeres aan de slag gaan.
De vrouw wijst er voorts op dat zij na de echtscheiding heeft gewerkt, maar door haar peesontsteking in 2009 in een bijstandspositie is gekomen en derhalve indertijd wijziging van de partneralimentatie heeft gevraagd. De partneralimentatie dekt de behoefte van de vrouw niet. De vrouw solliciteert bovendien op passende functies en deed dat ook al voordat zij door de man werd aangeschreven. De vrouw concludeert dat haar situatie anders is dan de situaties in de door de man aangehaalde jurisprudentie.
De vrouw voert voorts aan dat [woonplaats] een relatief kleine gemeenschap is, waar zij sinds 2009 tevergeefs heeft getracht een positie op de arbeidsmarkt te vinden. [woonplaats] ligt dicht bij Utrecht en andere grote steden zoals Arnhem en Amsterdam zijn goed bereikbaar. Vanuit [woonplaats] heeft de vrouw vacatures in de omgeving van [woonplaats] gezien die haar aanspraken, en om die reden heeft zij de beslissing genomen om te verhuizen.
Daarnaast stelt de vrouw dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat niet van haar gevergd kan worden dat zij al haar sollicitatie-activiteiten over de afgelopen jaren reproduceert. Zij heeft die ook niet bewaard. De vrouw meent dat niet gesteld kan worden dat zij zou moeten voldoen aan de eisen die de bijstand aan haar zou stellen, nu zij niet in de bijstand zit, die normen haar nimmer zijn opgedragen en zij ook niet de begeleiding en ondersteuning krijgt van iemand die in de bijstand zit. De vrouw is inmiddels 59 jaar oud, en de kans dat zij betaalde arbeid vindt, is klein.
De vrouw stelt dat de opleiding die zij volgt aansluit bij haar HBO opleiding. De vrouw tracht met die opleiding haar coachingstechnieken te ontwikkelen en meer aansluiting te vinden bij de huidige maatschappij en behoefte. De vrouw heeft gemerkt dat zij niet in loondienst wordt aangenomen, en hoopt dat een eigen praktijk in de coaching haar in de toekomst inkomen kan geven.
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de wetgeving, parlementaire geschiedenis en literatuur blijkt dat aanspraak op het verkrijgen van partneralimentatie twee grondslagen kent, te weten huwelijksgerelateerde verdiencapaciteit en voortdurende solidariteit. Als vuistregel voor onderscheid tussen de twee grondslagen, kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd. Als sprake is van een ongelijke huwelijkse rolverdeling tussen de echtgenoten en zij een of meerdere gemeenschappelijke kinderen hebben, is de onderhoudsplicht gebaseerd op de grondslag huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit, behoudens tegenbewijs. Als de behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde echter is veroorzaakt door ziekte, ouderdom of werkloosheid, dan geldt daarnaast dat in dergelijke gevallen in principe sprake is van de grondslag voortdurende solidariteit (Spalter,
Grondslagen van partneralimentatie, BJU, 2013).
11. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting maakt het hof op dat partijen ten tijde van de echtscheiding geen minderjarige kinderen hadden en de vrouw gedurende het huwelijk altijd heeft gewerkt en de eerste periode na het huwelijk grotendeels in haar eigen levensonderhoud voorzag, tot de peesontsteking in 2009. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voorts gebleken dat de vrouw na de echtscheiding meer is gaan werken dan voordien. Enkele jaren na de echtscheiding tussen partijen – in 2009 – is de vrouw gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de grondslag voor de partneralimentatie de voortdurende solidariteit is en niet de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit van de vrouw.
12. Indien de grondslag voor partneralimentatie de voortdurende solidariteit is, heeft het volgende te gelden. Naarmate partijen langer uit elkaar zijn, neemt de lotsverbondenheid en de daarmee samenhangende voortdurende solidariteit af en mag van de onderhoudsgerechtigde verwacht worden dat die zich zal inspannen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Uit genoemde beschikking van 25 mei 2011 van dit hof tussen partijen vloeit ook voort dat naar het oordeel van het hof op de vrouw een inspanningsverplichting rust om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bij verweerschrift in eerste aanleg in onderhavige zaak heeft de vrouw het bestaan van zulk een inspanningsverplichting bovendien ook uitdrukkelijk erkend.
13. Het hof neemt voorts in aanmerking dat ook naar maatschappelijke normen van de vrouw mag worden gevergd dat zij verantwoordelijkheid neemt om – naarmate de jaren na de echtscheiding verstrijken – te trachten in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. De tendens van de afgelopen jaren is dat algemeen wordt aangenomen dat van een onderhoudsgerechtigde kan en mag worden verwacht dat deze na een echtscheiding zoveel mogelijk in zijn eigen levensonderhoud voorziet.
14. Het hof is tegen die achtergrond van oordeel dat de afnemende lotsverbondenheid in samenhang met de inspanningsverplichting aan de zijde van de alimentatiegerechtigde, in dit geval maakt dat de alimentatieplichtige – in casu de man – het recht heeft om periodiek te (laten) toetsen of de alimentatiegerechtigde – de vrouw – aan de op haar rustende inspanningsverplichting voldoet. De (advocaat van de) man heeft de vrouw bij brief van 24 februari 2015 gevraagd op welke wijze zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. De vrouw heeft daarop uitdrukkelijk geweigerd enige verantwoording aan de man af te leggen, zo blijkt uit haar brief aan de advocaat van de man van 27 februari 2015, waarin zij onder meer schrijft: “uw cliënt heeft totaal geen recht om mij ter verantwoording te roepen voor wat dan ook”.
15. Het hof is van oordeel dat gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden – te weten de afnemende lotsverbondenheid in samenhang met de inspanningsverplichting aan de zijde van de alimentatiegerechtigde en het feit dat de vrouw uitdrukkelijk weigert om de man enige inzage te geven in de wijze waarop zij invulling geeft aan haar inspanningsverplichting – het tijdsverloop van vijf jaar na het wijzen van de beschikking van 25 mei 2011 van dit hof, die inhoudelijk de facto gebaseerd is op een reeds in 2009 ontstane situatie van arbeidsongeschiktheid, een rechtens relevante wijziging van omstandigheden vormt, die noopt tot een herbeoordeling van de alimentatie-aanspraak. De man heeft immers, zoals hiervoor overwogen, het recht om periodiek te laten toetsen of de vrouw aan haar inspanningsverplichting voldoet. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man reeds op die grond kan worden ontvangen in zijn wijzigingsverzoek.
16. Uit de door overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de vrouw sedert 2009 constructieve pogingen heeft gedaan om aan haar inspannings-verplichting te voldoen. De stelling van de vrouw dat zij niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien, is door de man gemotiveerd betwist. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen en met bewijsstukken te onderbouwen dat sprake is van gegronde redenen waarom zij er niet in is geslaagd in de loop der jaren geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. De vrouw heeft dit nagelaten. De vrouw heeft weliswaar bewijsstukken van enkele sollicitatie-activiteiten in het geding gebracht, maar die activiteiten zijn verricht kort na de indiening van het inleidend verzoek door de man en verricht in een korte periode van ongeveer twee weken. Over het jaar 2014 heeft de vrouw slechts 2 sollicitatie-activiteiten aangetoond. Deze stukken zijn volstrekt onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de vrouw de afgelopen vijf jaren steeds aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat van haar niet gevergd kan worden dat zij betaalde arbeid verricht wegens lichamelijke problemen, overweegt het hof dat zij zulks volstrekt onvoldoende heeft aangetoond. Een enkele medische rapportage die in 2009 is opgemaakt in het kader van de Wet Werk en Bijstand, is niet afdoende om aan te tonen dat de vrouw in de jaren daarna (nog steeds) niet in staat geweest is zich in te spannen betaalde arbeid te zoeken. Dit geldt temeer daar uit die medische rapportage blijkt dat weliswaar verminderde belastbaarheid is geconstateerd van de rechterarm, maar eveneens is geconcludeerd dat de vrouw in staat wordt geacht gemiddeld ten minste 40 uur per week te kunnen werken. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij wel heeft gesolliciteerd, maar dat niet kan aantonen omdat zij klein behuisd is en jaarlijks om ruimte te besparen alle bewijsstukken dienaangaande weggooit. Gelet op het soort functies waarnaar de vrouw zegt te solliciteren, acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat zij enkel over schriftelijke, doch niet over digitale bewijsstukken zou (kunnen) beschikken. De enkele sollicitatie-activiteiten die de vrouw wel heeft aangetoond, zijn ook allemaal digitaal verricht. Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij tracht middels opleidingen de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, nu zij niet heeft aangetoond enige opleiding te volgen of te hebben gevolgd de afgelopen vijf jaar.
17. De opstelling van de vrouw waarin zij geen aantoonbare inspanningen heeft geleverd om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en het bovendien niet op haar weg vindt liggen om eventuele inspanningen aan te tonen, acht het hof niet passend bij de eigen verantwoordelijkheid die de vrouw heeft om in haar eigen behoefte te voorzien.
18. Het hof is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij op korte termijn in haar eigen levensonderhoud voorziet, nu het tegendeel niet is aangetoond. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de behoefte van de vrouw het minimumloon niet overstijgt. Nu de vrouw op dit moment nog geen inkomen genereert, acht het hof het redelijk om haar een termijn van drie maanden te vergunnen om een dienstbetrekking te vinden. Het hof zal om die reden de partneralimentatie per 1 oktober 2016 op nihil bepalen.