Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[B B.V.],
Roveen Beheer BV,
Veenman Westland BV,
gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
4.
[X],
[Y],wonende te Maasdijk, gemeente Westland,
1.Het verdere verloop van het geding
2.De feiten
Roveen BV houdt alle aandelen in Veenman BV, ’s-Gravenzande BV en in de gefailleerde vennootschap [A B.V.] (verder: Westland BV).
"(...)
Artikel 3
Het tarief voor de inhuur wordt periodiek vastgesteld en is gebaseerd op de kostprijs van personeel met een opslag voor indirecte kosten en een winstmarge.
(...)
Artikel 5
Indien blijkt door een overmachtsituatie of economische omstandigheden dat het niet haalbaar is de in artikel 3 opgenomen tarief te voldoen wordt in onderling overleg hier nadere afspraken over gemaakt. Inhuurder zal moeten aantonen aan de hand van financiële stukken of andere gegevens dat hier sprake van is. (…)"
"[A B.V.] kan geen enkele aanspraak maken op de tegoeden van [B B.V.] omdat deze economisch en juridisch toebehoren aan [B B.V.]"
“(…) Gezien de huidige economische omstandigheden . . . . .. het voor [B B.V.] (Hof: ’s-Gravenzande BV) niet mogelijk de huidige tarieven voor de inhuur van personeel te voldoen (…) De vooruitzichten zijn op korte termijn ook niet positief. Er zijn geen goede mogelijkheden om het personeel bij andere bedrijven te plaatsen tegen betere tarieven. Desondanks zijn er weinig alternatieven dan met een lager bedrag (onder de kostprijs) accoord te gaan. Indien niet accoord wordt gegaan zal de inhuurovereenkomst worden beëindigd. Besloten wordt:
- Met bovenstaande akkoord te gaan (...)"
3.De vorderingen van de curator; het oordeel van de rechtbank
Althans, wanneer het hof zich nog niet in staat zou achten om een voor de curator toewijzend eindarrest te wijzen, en derhalve voorwaardelijk:
bij incidenteel arrest, uitvoerbaar bij voorraad op grond van artikel 843a Rv, ’s-Gravenzande BV te veroordelen tot het verlenen van inzage aan de curator, althans tot afgifte van afschriften of uittreksels ter zake, van alle bescheiden waaruit blijkt welke mutaties er zijn geweest op de bankrekeningen van ’s-Gravenzande BV bij de Rabobank Voorne-Putten-Rozenburg, in het bijzonder, dus niet alleen, ten aanzien van de rekening met nummer [***], over de periode vanaf 1 januari 2007 tot 31 december 2012, binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen incidentele arrest, zulks op straffe van verbeurte door ’s-Gravenzande BV, door Roveen BV en door [X] en [Y] in persoon als hoofdelijke debiteuren ter zake, van een dwangsom van € 2.500,-- voor iedere dag dat zij in gebreke zouden blijven aan die veroordeling te voldoen, zulks met veroordeling van ’s-Gravenzande BV in de kosten op dit voorwaardelijk ingestelde incident gevallen.
In reconventie heeft de rechtbank de curator veroordeeld tot opheffing van de ten laste van Roveen BV en [X] gelegde conservatoire beslagen, en ten laste van de curator een proceskostenveroordeling uitgesproken.
4.Beoordeling in hoger beroepin de hoofdzaakDoor de rechtbank niet genoemde processtukken
Het AV besluit van 2 maart 2011 en de daarop voortbouwende afspraak van Westland BV en ’s-Gravenzande BV over de aanpassing van het inhuurtarief
overeenkomsttot aanpassing van het tarief op grond van de inhuurovereenkomst, met vrucht heeft vernietigd met een beroep op schuldeisersbenadeling, artikel 42 Fw. Die vraag is door de rechtbank ontkennend beantwoord en dat oordeel bestrijdt de curator met grief V, maar zonder resultaat. Naar het oordeel van het hof vond de aanpassing van de inhuurovereenkomst in maart 2011 namelijk niet “onverplicht” plaats. De inhuurovereenkomst verplichtte Westland BV om in te stemmen met aanpassing van het overeengekomen tarief als – kort gezegd – “economische omstandigheden” bij ’s-Gravenzande BV daartoe noopten.
Het via een aanbesteding aan ’s-Gravenzande BV gegunde werk voor de gemeente Westland (goed voor een fors deel van haar omzet) eindigde aan het einde van 2008, en de aanbesteding voor de periode nadien (2009-2011) was zij misgelopen. De omzet van ’s-Gravenzande BV slonk aanzienlijk en dat gold ook voor de winst. In 2010 en 2011 werd een substantieel verlies (afgerond € 139.000,-- respectievelijk € 233.000,--, voor belasting) geleden. De vooruitzichten bij ’s-Gravenzande BV waren, gezien de economische crisis, begin 2011, evident niet positief. Onder deze omstandigheden was het begrijpelijk dat ’s-Gravenzande BV medewerking van Westland BV aan tariefsaanpassing verlangde. Dat die aanpassing zou plaatsvinden “in onderling overleg” staat er niet aan in de weg dat ’s-Gravenzande BV de medewerking aan een redelijke tariefsaanpassing van Westland BV kon afdwingen. De stelling van de curator dat ’s-Gravenzande BV “het bewijs” had moeten leveren van de tot aanpassing dwingende omstandigheden en dat zulk bewijs niet is geleverd, volgt het hof, tegen de achtergrond van de onbestreden weinig florissante situatie bij ’s-Gravenzande BV, niet.
De curator hoopt met toewijzing van zijn vordering in het incident nog nadere gegevens te verkrijgen. Het hof komt daar aan het einde van dit arrest op terug.
Tariefaanpassing in 2011 onrechtmatig?
Het hof volgt de curator hierin niet. Niet kan gezegd worden dat – zoals de curator stelt - het enkele (tijdelijk) aanvaarden van een tegenprestatie onder de kostprijs op zichzelf onrechtmatig is tegenover de gezamenlijke crediteuren van de vennootschap, omdat de vennootschap daarmee op voorhand een verlies in de exploitatie van haar onderneming aanvaardt. Vooral wanneer het gaat om personeel dat anders zou moeten worden ontslagen met de bijbehorende ontslagkosten kan een dergelijke handelwijze geboden zijn, bijvoorbeeld wanneer, zoals in dit geval, verwacht wordt dat het personeel binnenkort weer zal kunnen worden ingezet. Bijzondere omstandigheden waaronder in dit geval anders moet worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat het bestuur van ’s-Gravenzande BV en van Westland BV (indirect) wordt gevormd door dezelfde personen, is hiervoor niet toereikend. Ook in dit opzicht strandt deze grief.
Aanspraak op een winstmarge in 2009-2011?
R-C-vordering Westland BV op ’s-Gravenzande BV; management fee € 19.750,--
De andere bezwaren tegen het in de tussentijdse jaarrekening per 15 december 2011 opgenomen rekening-courant-saldo zijn, ook in hoger beroep, niet voldoende gemotiveerd, behoudens wat betreft de daarin verwerkte management-fee van € 19.750,--. De curator voert aan dat voorafgaand aan 2011 geen management-fee in rekening is gebracht en de verschuldigdheid daarvan niet was overeengekomen.
Roveen BVpaulianeus of onrechtmatig was (petitum nr. 7) en veroordeling van Roveen BV tot terugbetaling van de fee, groot € 19.750,-- onder aftrek van het door Roveen BV betaalde bedrag aan loonheffing (€ 10.232,--), zijnde € 9.518,--, verhoogd met wettelijke rente (petitum nr. 9).
Naar het oordeel van het hof is die vordering al niet toewijsbaar omdat, naar de curator zelf ook onderkent, de management-fee door Westland BV is voldaan (door verwerking in rekening-courant) aan
’s-Gravenzande.
Roveen c.s. voert aan dat de toekenning van de management-fee van € 19.750,-- alleszins redelijk was en neerkomt op een vergoeding van € 400,-- per maand vanaf 2007. De vergoeding kwam toe aan [X] en [Y], maar is “om administratieve redenen” via Roveen BV doorbelast aan ’s-Gravenzande BV, die het bedrag op haar beurt heeft doorbelast aan Westland BV.
Fiscale verliescompensatie
Dividenduitkering
In zijn toelichting op deze grief betrekt de curator ook de gang van zaken bij ’s-Gravenzande BV en de in die vennootschap uitgekeerde dividenden in 2009 en 2010. In het licht van de door de curator aan zijn stellingen verbonden vordering (petitum in hoger beroep, nrs. 7 en 8) kan het hof zich beperken tot de beoordeling van de stelling dat Roveen c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door bij Westland BV op 30 november 2009 over te gaan tot uitkering van het genoemde dividend.
Het hof is er, op basis van hetgeen over en weer gesteld is, niet van overtuigd geraakt dat deze vraag positief moet worden beantwoord. Het besluit tot uitkering is genomen op een tijdstip dat de werkzaamheden op grond van de aanbesteding uit 2006 door de gemeente Westland waren geëindigd en er, in dat jaar, nog in geringe(re) mate voor de gemeente Westland werd gewerkt. Duidelijk was dat de nieuwe aanbesteding, in december 2008, verloren was gegaan voor ’s-Gravenzande BV, en bovendien zullen de gevolgen van de economische crisis toen al zichtbaar zijn geworden. Dat neemt echter niet weg dat in 2009 nog een (zij het geringe) winst werd gerealiseerd door ’s-Gravenzande BV, en daardoor ook door Westland BV. Uit de stellingen van de curator blijkt niet dat ten tijde van de dividenduitkering bij Westland BV, objectief beschouwd, op afzienbare termijn rekening gehouden had moeten worden met dreigende betalingsproblemen. Florissant was de situatie wellicht niet, maar dat is onvoldoende om de dividenduitkering als onrechtmatig te kunnen kwalificeren.
Grief XII strandt om die reden.
Onbehoorlijke taakvervulling, kennelijk onbehoorlijk bestuur, 2:9 en 2:248 BW
Op deze verwijten heeft de rechtbank beslist in de r.o. 4.21 tot en met 4.27. Zij heeft het standpunt van de curator verworpen. Daartoe overwoog de rechtbank dat de aanpassing van het inhuurtarief een tijdelijke maatregel was met het doel de bedrijfsvoering te continueren. Dat het bestuur heeft meegewerkt aan de dividenduitkering door Westland BV aan haar aandeelhouder Roveen BV achtte de rechtbank niet verwijtbaar, omdat ten tijde van die uitkering de ondergang van de vennootschap niet voorzienbaar was. Het verliezen van de aanbesteding door ’s-Gravenzande BV en de economische crisis waren er de oorzaak van dat Westland BV is gefailleerd, aldus de rechtbank.
- de (medewerking aan) de dividenduitkering door Westland BV, eind 2009;
- het onthouden van een redelijke winstmarge aan Westland BV;
- het laten ‘verarmen’ van ’s-Gravenzande BV, waardoor een excuus ontstond voor deze vennootschap om niet aan haar betalingsverplichtingen jegens Westland BV te voldoen;
- door Westland BV een onrechtmatige management-fee te laten betalen.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Het hof kan de curator, gezien de gronden die de curator voor zijn verwijt aanvoert, niet volgen. De curator spreekt van een “verarming” van ’s-Gravenzande BV terwijl hij zelf stelt dat ’s-Gravenzande BV na de verweten dividenduitkeringen nog steeds over een positief eigen vermogen van € 306.518,-- beschikte (memorie van grieven, nr. 16.4). Dat de omvang van vergoedingen van ’s-Gravenzande BV aan Roveen BV ’s- Gravenzande BV in een positie heeft gebracht waarin ’s-Gravenzande BV gedwongen was een inhuurtarief onder de kostprijs te betalen aan Westland BV, volgt niet uit de stellingen van de curator.
Maar zelfs al zou sprake zijn van een verarming van ’s-Gravenzande BV dan valt niet in te zien hoe [X] en [Y], in hun hoedanigheid van bestuurders van Westland BV – de grondslag die hier aan de orde is – het verwijt valt te maken dat zij in de vervulling van hun taak bij Westland BV tekort zijn geschoten.
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, in r.o. 4.4., was er sprake van verliezen bij ’s-Gravenzande BV in 2010 en in 2011. Toen Westland BV, door toedoen van haar bestuurders [X] en [Y], instemde met de aanpassing van het inhuurtarief op of omstreeks 2 maart 2011, was er sprake van een verliesgevende exploitatie door ’s-Gravenzande BV, die de hoop koesterde op een verbetering van de situatie en haar zinnen had gezet op het winnen van de nieuwe aanbesteding door de gemeente Westland. Dat Westland BV, op dat moment, heeft ingestemd met een aanpassing van het inhuurtarief en aldus ging meedelen in het verlies, valt [X] en [Y] niet (ernstig) te verwijten. Het gaat, naar het oordeel van het hof, te ver van [X] en [Y] te verlangen dat zij als bestuurders van Westland BV, in maart 2011, als voorwaarde voor de door de curator gewraakte tariefaanpassing van ’s-Gravenzande BV hadden geëist dat ’s-Gravenzande eerst op haar eventuele reserves zou interen, alvorens tot tariefaanpassing over te gaan. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel over de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid dwingen, zijn gesteld noch gebleken.
in het incidentDe vordering in het incident
De curator wil met zijn vordering bewijs vergaren voor zijn stelling dat er bij ’s-Gravenzande BV geen reële aanleiding was voor een aanpassing van het inhuurtarief dat zij aan Westland BV zou moeten voldoen, begin 2011. Hij vervolgt met de stelling dat de slechte situatie bij ‘s-Gravenzande BV niet slechts door invloeden van buitenaf was veroorzaakt, maar dat die voor een belangrijk deel was veroorzaakt door de onrechtmatige dividendopnames en de onterechte en dus onrechtmatige onttrekkingen aan ’s-Gravenzande BV. Hij vordert daartoe kort gezegd inzage in de bankrekeningen van ’s-Gravenzande BV van 2007 tot 2012.
Bewijsaanbod curator
in de hoofdzaak en in het incidentConsequenties van het voorgaande
Alle overige bezwaren van de curator tegen het vonnis van de rechtbank zijn ongegrond bevonden. Het vonnis van de rechtbank zal daarom, per saldo, bekrachtigd worden. De curator wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten, welke veroordeling, als verzocht, uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
De vordering in het incident wordt afgewezen. De curator wordt veroordeeld in de kosten.
5.Beslissing
in de hoofdzaak