7.3.Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur niet het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende in de inkomstenbelastingjaren tot en met 1993 en vermogensbelastingjaren tot en met 1994 een dergelijke rekening niet aanhield.
Nu, naar volgt uit het voorgaande, een “vue” rekening en een depositorekening op naam van belanghebbende en zijn echtgenote bekend zijn en – naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld - uit onderzoeken van de Inspecteur naar de KB Lux-bankrekeninghouders naar voren is gekomen dat in gevallen als dit doorgaans gedurende een aantal opvolgende jaren een (deposito)rekening aanwezig, is naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ook na 1994 houder van de “vue” rekening en een depositorekening is gebleven en dat deze rekeningen ook in de jaren na 1994 een geschiedenis van mutaties kennen. Verder is van buitenlandse rekeningen als de onderhavige, naar de Inspecteur niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld, bekend dat de tegoeden, veelal bestaande uit deposito’s, jarenlang in het buitenland worden aangehouden en dat daarop rente wordt vergoed. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn netto-inkomen in de jaren na 1994 rond fl. 25.000 bedroeg. De aangiften IB/PVV die de Inspecteur bij het verweerschrift voor de rechtbank heeft gevoegd laten in de jaren na 1994 echter, naast winst uit onderneming, inkomsten uit arbeid zien van een bedrag van fl. 60.000 of hoger.
Van consumptieve bestedingen in latere jaren blijkt niets. Over bestedingen en overboekingen in de jaren na 1994 is niets gesteld en komt ook niets uit de gedingstukken naar voren. Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het spaartegoed bij KB Lux-bank ook na 1994 in stand is gebleven, dat dit tegoed niet tot het aangegeven en belaste vermogen voor de vermogensbelasting is gaan behoren en dat de rente op het tegoed in de aangiften ook niet tot de inkomsten voor de inkomstenbelasting is gerekend.
7.4.1.De Inspecteur heeft belanghebbende gevraagd gegevens en inlichtingen te verschaffen over de door hem in het buitenland aangehouden bankrekening. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat hij verplicht is die gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
7.4.2.Vaststaat dat in het kader van de vaststelling van de aanslagen geen door de Inspecteur verlangde gegevens of inlichtingen over enige op naam van belanghebbende staande in het buitenland aangehouden bankrekening is verstrekt, terwijl belanghebbende reeds buiten eigen toedoen als houder van die buitenlandse rekening was geïdentificeerd, de Inspecteur van die gegevens en inlichtingen derhalve het bestaan mocht aannemen en voldoende aannemelijk is geworden, zie 7.3 hiervoor, dat belanghebbende over die gegevens en inlichtingen beschikte of kon beschikken. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.3 is overwogen heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Hieruit moet volgen dat het Hof de beroepen op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, van de Awr ongegrond dient te verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn.
7.5.1.Belanghebbende is - naar het Hof bewezen acht - houder van in ieder geval twee rekeningen bij de KB Lux-bank. Belanghebbende heeft hierover geen opening van zaken gegeven. Dit betekent dat de Inspecteur ter vaststelling van de over het betrokken jaar verschuldigde belasting is aangewezen op een schatting.
7.5.2.Bij het maken van die schatting mag de Inspecteur de aanslag niet naar willekeur vaststellen. De aanslag moet berusten op een redelijke schatting van de te weinig betaalde belasting. Wat betreft de gemaakte schatting leidt het Hof uit de gedingstukken af dat de Inspecteur gebruik heeft gemaakt van een combinatie van de gegevens op de microfiches en de verkregen gegevens van de KB Lux-bankrekeninghouders die hebben toegegeven een rekening bij de KB Lux-bank te hebben of te hebben gehad.
7.5.3.Gelet op het hiervoor onder 7.3 overwogene gecombineerd met de ervaringen met de rekeninghouders die wel hebben toegegeven een rekening bij KB Lux-bank te hebben, kon de Inspecteur er redelijkerwijs van uitgaan, daarbij in aanmerking genomen het achterwege blijven van een opening van zaken door belanghebbende, dat belanghebbende ook in de jaren na 1994 houder is geweest van KB Lux-bankrekeningen. Het tegendeel is niet gebleken.
7.5.4.De Inspecteur heeft de hoogte van de correctie gebaseerd op een modelmatige berekening (het model). Als uitgangspunt heeft te gelden dat deze berekening jegens de betreffende rekeninghouder (weigeraar en geïdentificeerde ontkenner) redelijk en dus niet willekeurig moet zijn en mag deze, gelet op de mate waarin gegevens slechts summier beschikbaar zijn, wel enige ruwheid vertonen (vgl. HR 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN: BN6324).
Het model voldoet, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in voormeld arrest nr. 09/03075, nog aan de hiervoor aangelegde maatstaf wanneer – gegeven het feit dat de inspecteur door de houding van de rekeninghouder over slechts minimale gegevens beschikt – op redelijke wijze wordt vermeden dat inkomsten uit banksaldi ten onrechte niet in de heffing worden betrokken. Dit brengt onder meer mee dat de Inspecteur in het model de gegevens van een vergelijkingsgroep (waartoe meewerkers behoren) als maatstaf mag nemen zonder uit te gaan van de gemiddelden binnen die groep, en dusdoende, mits onderbouwd, rekening mag houden met de reële kans dat een weigeraar in een bepaald jaar een buitenlands tegoed aanhield, alsook met de reële kans dat een weigeraar in een bepaald jaar een banktegoed aanhield dat hoger is dan een – uit bekende gegevens afgeleid – gemiddelde van de vergelijkingsgroep.
Het model is dus niet willekeurig of anderszins onredelijk waar het (a) ervan uitgaat dat de weigeraar in de gehele periode 1994 - 2000 (inkomsten uit) buitenlandse banksaldi had en deze niet heeft aangegeven (ook in bijvoorbeeld 1994, aangezien circa 39 percent van de meewerkers in dat jaar een rekening bij de KB Lux-bank aanhield, en geen reden is aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden verondersteld dat dit percentage voor de weigeraars als groep in 1994 beduidend lager lag), en (b) een individuele weigeraar wat betreft de inkomens- en vermogenscorrecties behandelt als een meewerker met de hoogste inkomens- en vermogenscorrecties, na eliminatie van de zogenoemde uitschieters op basis van de zogenoemde 95 percentnorm waarbij meewerkers met de 5 percent hoogste correcties werden geëlimineerd.
7.5.5.Het model houdt tevens in dat de correcties bij de weigeraars als groep hoger dienen te zijn dan die bij de meewerkers als groep. Daartoe zijn de saldi en rentebaten waarvan op basis van de hiervoor vermelde uitgangspunten is uitgegaan vermenigvuldigd met een factor 1,5. Hiervoor is het argument gebruikt dat het gemiddelde saldo op microfiches bij ontkenners en weigeraars circa 1,5 maal hoger is dan bij meewerkers. Dit argument is evenwel in het onder 7.5.4. vermelde arrest als ontoereikend beoordeeld aangezien, naar is komen vast te staan bij de meewerkers, geen relevant verband bestaat tussen de hoogte van het renseignementsbedrag en de hoogte van de fiscale correctie waaruit volgt dat dan ook voor de correctie van de niet-meewerkers het verschil in hoogte van de renseignementsbedragen geen rol kan spelen bij het berekenen van de correctie.
7.5.6.De Inspecteur heeft, overeenkomstig hetgeen in het onder 7.5.4. vermelde arrest daarover is beslist, bij zijn berekening van de correcties in de uitspraken op bezwaar waarbij de modelmatige berekening is gehanteerd, de factor 1,5 uit de berekening geëlimineerd omdat deze leidt tot willekeurige uitkomsten. Anders dan belanghebbende stelt is de Inspecteur bij de berekening derhalve niet uitgegaan van een vermogen van fl. 600.000.
7.5.7.Belanghebbende heeft daartegenover niet doen blijken dat de aldus na eliminatie van de factor 1,5 nader berekende correctie van de Inspecteur te hoog is vastgesteld.
7.7.1.Op de Inspecteur rust de last te bewijzen dat belanghebbende in elk van de jaren voor de belastingheffing relevante tegoeden en rentebaten opzettelijk niet heeft verantwoord als gevolg waarvan bij de aanslagregeling te weinig belasting is geheven.
7.7.2.Het Hof heeft hiervoor geoordeeld dat de Inspecteur is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van een rekening-courant en een beleggingsrekening is geweest. Het saldo betrof in december 1994 een aanzienlijk bedrag. Het is waarschijnlijk dat een tegoed van een dergelijke omvang ook in 1995 aanwezig was. Van consumptieve bestedingen blijkt niets. Ook niet in de jaren na 1995. Van overbrenging van kapitaal naar Nederland blijkt niet uit de aangiften en ook niet uit andere gedingstukken. Een tegoed van een dergelijke omvang komt niet zomaar tot stand en pleegt evenmin zomaar uit het vermogen te verdwijnen. Belanghebbende heeft in geen van de door de Inspecteur overgelegde aangifte-uitdraaien rente of saldi van een of meer buitenlandse bankrekeningen vermeld. Voorts is de rentevrijstelling voor de betreffende jaren reeds volledig benut met de rente die in de aangiften is vermeld, dan wel is de resterende ruimte van de rentevrijstelling voor die jaren niet toereikend voor de rente waarvan kan worden aangenomen dat die is ontvangen. Het lag vervolgens op de weg van belanghebbende om hierover informatie te verstrekken. Het Hof komt, mede gelet op het omvangrijke bedrag dat in december 1994 aanwezig was, tot het vermoeden dat het tegoed bij de KB Lux en in 1995 aanwezig is en na 1995 in stand is gebleven, hetzij bij KB Lux-bank of op een andere (buitenlandse) bankrekening. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dit vermoeden te ontzenuwen zodat het Hof uitgaat van de juistheid van het vermoeden.
7.7.3.Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 1994 tot en met 2000 en de aangiften VB voor de jaren 1995 tot en met 2000 in het geheel geen melding gemaakt van een rekening in het buitenland en geen buitenlandse saldi verantwoord. Door deze aangiften stellig en zonder voorbehoud te doen heeft belanghebbende willens en wetens onjuiste aangiften gedaan omdat op deze wijze geen rente tot de aangegeven inkomsten en geen saldi tot de aangegeven vermogen zijn gaan behoren. Belanghebbende kon er daarbij van uitgaan dat de rekening buiten het zicht zou blijven van de Nederlandse Belastingdienst omdat de rekening was geopend in een land met een bankgeheim. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gegevens te verschaffen die leiden tot een ander oordeel.
7.7.4.Het Hof is, gelet op het vorengaande, van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de primitieve aanslag IB/PVV voor elk van de jaren 1994 tot en met 2000 en de primitieve aanslag VB voor elk van de jaren 1995 tot en met 2000 tot een te laag bedrag is vastgesteld doordat belanghebbende bedragen aan inkomsten en bezittingen niet in de aangifte IB/PVV dan wel VB voor het desbetreffende jaar heeft verantwoord.
7.7.5.Voor de hoogte van de voor elk van de jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde boete en ter beantwoording van de vraag of deze boete telkenjare passend en geboden is, neemt het Hof naast het in 7.7.2 overwogene tot uitgangspunt dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende de bedoeling heeft gehad gedurende de genoemde jaren tegoeden op een bankrekening aan te houden in een land met een bankgeheim en de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Bekend is dat een bank in het algemeen over tegoeden op een rekening jaarlijks rente bijschrijft. Het Hof komt, mede gelet op het omvangrijke bedrag eind 1994, tot het oordeel dat het tegoed bij de KB Lux-bank in 1995 aanwezig was en ook na 1995 in stand is gebleven hetzij bij KB Lux-bank of op een andere (buitenlandse) bankrekening en dat rente aldaar is ontvangen.
7.7.6.Ingeval van opzet bedraagt de boete 50 percent, tenzij sprake is van strafverzwarende omstandigheden, in welk geval de boete tot 100 percent kan worden verhoogd. Als strafverzwarende omstandigheden gelden listigheid, valsheid en samenspanning, alsmede het feit dat het ten onrechte niet geheven bedrag (verhoudingsgewijs) omvangrijk is geweest.
7.7.7.Naar het oordeel van het Hof is aannemelijk dat belanghebbende er bewust voor gekozen heeft een rekening-courant en een beleggingsrekening aan te houden in een land met een bankgeheim teneinde het tegoed en de inkomsten daaruit op een listige wijze voor de inspecteur verborgen te houden. Dit rechtvaardigt een boete van 100 percent van de nagevorderde belasting.
7.7.8.Het in 7.7.7 overwogene neemt niet weg dat bij de beoordeling of een boete in de omstandigheden van het geval telkens passend en geboden is, acht dient te worden geslagen op de proportionaliteit van die boete in verband met de ernst van het gepleegde feit. Bij de beoordeling van die ernst dient mede acht te worden geslagen op de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast (HR 18 januari 2008, nr. 41832, LJN BC1962, BNB 2008/165).Voor gevallen als de onderhavige verdient daarbij opmerking dat de berekening van de verschuldigde belasting is gebaseerd op de hoogste inkomens- en vermogenscorrecties binnen een vergelijkingsgroep. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze grondslag is in aanmerking genomen dat de Inspecteur door toedoen van de rekeninghouder over minimale gegevens beschikt. Bij beoordeling van de proportionaliteit van de boete kan aan het gebrek aan medewerking van de rekeninghouder echter niet een zodanige betekenis worden toegekend als bij toepassing van de omkering van de bewijslast voor de materiële belasting. (vgl. HR 15 april 2011, nrs. 09/03075 en 09/05192, LJN: BN6324 en BN6350).
7.7.9.In de onderhavige gevallen is de hoogte van de verschuldigde belasting komen vast te staan met toepassing van die zogenoemde omkering van de bewijslast. Daarbij heeft de Inspecteur de tegoeden van belanghebbende bij de KB Lux-bank en de daaruit genoten inkomsten geschat aan de hand van de gegevens van derden. Het schatten van de tegoeden en inkomsten brengt naar zijn aard de mogelijkheid mee dat de in werkelijkheid aanwezige tegoeden en daaruit genoten inkomsten lager zijn. In dit verband acht het Hof van belang dat bij de schatting van de hoogte van de correcties een grote onzekerheidsmarge is aangehouden. Om die redenen acht het Hof in het onderhavige geval een boete van 50 percent van de nagevorderde belasting passend en geboden, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Overschrijding redelijke termijn