ECLI:NL:GHDHA:2015:3310

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1371
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en vaststelling onroerende zaakwaarde

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] B.V. en de Heffingsambtenaar van de gemeente [A] over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. De Heffingsambtenaar had op 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [Y] te [A], vastgesteld op € 558.000 voor het kalenderjaar 2014. Het bezwaar van belanghebbende werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Heffingsambtenaar vond dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2015 werd duidelijk dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de waarde van de onroerende zaak, die nu op € 299.000 werd vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in haar bezwaar, omdat de motivering van de beschikking niet tijdig was verstrekt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en wijzigde de beschikking zodat de waarde van de woning werd vastgesteld op € 299.000. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 1.775,75 werden vastgesteld, en moest de Heffingsambtenaar ook het griffierecht van € 825 vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00354

Uitspraak van 10 november 2015

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente [A], de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 10 april 2015, nummer ROT 14/5381, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2014, op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2013 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [A] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 558.000 (hierna: de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift verenigd en bekendgemaakt de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [A] (hierna: de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 497. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Heffingsambtenaar heeft van het indienen van een conclusie van dupliek afgezien.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 september 2015. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [B] , met kenmerk BK-15/00355, betreffende de beschikking van 28 februari 2014 en de met die beschikking bekendgemaakte aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [A] . Voor zover in een van de zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de andere zaak te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in een van de zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
In het door de gemachtigde van belanghebbende tegen de onderhavige beschikking en aanslag ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 4 maart 2014, is vermeld:
”Tot mij heeft zich gewend directie [X] te [Z] , gemeente [C] met het verzoek bezwaar te maken tegen de aanslag WOZ/waarde vaststelling van het object [Y] [A] , gemeente [A] van 28-02-2014, nummer […] .
Bijgaand treft u een machtiging van belastingplichtige aan. Ik verzoek u mij, zo mogelijk per e‑mail […] , het taxatieverslag voor het betreffende object toe te zenden. Wilt u daarbij de type gerelateerde m3 en m2 prijzen van de referentieobjecten en van het object van belastingplichtige alsmede de gehanteerde grondstaffel vermelden?
Belanghebbende verzoekt in de gelegenheid gesteld te worden zijn bezwaarschrift in een hoorzitting nader toe te lichten.
Namens belanghebbende doe ik tenslotte een beroep op vergoeding van de proceskosten en kosten van een door belanghebbende ingeroepen deskundige taxateur o.z. conform het bepaalde in artikel 7:15 Awb, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde zaak, wegingsfactor 1.
Een elektronische ontvangstbevestiging van dit bezwaarschrift wordt zeer op prijs gesteld.”
3.2.
De ongedateerde begeleidende brief bij de beschikking en aanslag vermeldt voor zover relevant:

”Aanslag gemeentelijke heffingen 2014

Hierbij ontvangt u de aanslag Gemeentelijke Heffingen 2014. Uitgebreide informatie over de gemeentelijke heffingen en kwijtschelding kunt u vinden op www.schiedam.nl. Een nadere toelichting over de betaalmogelijkheden en het indienen van bezwaar treft u aan op de achterzijde van het aanslagbiljet. Indien u hierom verzoekt kan een informatiebrochure worden toegestuurd.
Mijn loket
Via mijn loket (http://mijnloket. [A] .nl) kunt u online meer informatie over uw aanslag vinden. U kunt hier onder meer uw aanslaggegevens raadplegen en een taxatieverslag opvragen. Verder vindt u hier verschillende digitale formulieren waarmee u bijvoorbeeld een bezwaarschrift kunt indienen of een hond kunt aan- of afmelden. Inloggen gebeurt met DigiD.
(…)”
3.3.
Bij brief van 24 maart 2014 heeft de Heffingsambtenaar het bij de beschikking behorende taxatieverslag aan belanghebbende gezonden. Tevens heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende in de brief in de gelegenheid gesteld haar "binnen vier weken na dagtekening van deze brief een nadere motivering van uw bezwaar te doen toekomen". In de brief is voorts vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien (binnen de gestelde termijn) geen nadere motivering wordt ingediend. Belanghebbende heeft de brief ontvangen.
3.4.
Bij brief van 10 juni 2014 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld "om haar binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief, een nadere motivatie te doen toekomen". In die brief is verder vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien (binnen de gestelde termijn) geen nadere motivering wordt ingediend.
3.5.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij uitspraak van 22 juli 2014 in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
”2. [Belanghebbende] betoogt dat [de Heffingsambtenaar] het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en verwijst naar met name genoemde uitspraken van de Hoge Raad, de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Midden-Nederland. Dit betoog faalt.
2.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.
In het onderhavige geval maakt [belanghebbende] bezwaar met het verzoek het taxatieverslag voor het betreffende object toe te zenden en daarbij de type gerelateerde m3 en m2 prijzen van de referentieobjecten en van het object van belastingplichtige alsmede de gehanteerde grondstaffel te vermelden. De rechtbank is van oordeel dat dit een bezwaar is op nader aan te voeren gronden, met andere woorden uit het bezwaarschrift blijkt niet dat [belanghebbende] de juistheid van de vastgestelde waarde betwist, vergelijk de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9947. Daarmee is sprake van een andere situatie dan die waarover de rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld in de bij partijen bekende uitspraak van 8 januari 2015.
Vast staat dat [belanghebbende] ten tijde van [het verzoek van de Heffingsambtenaar] om nadere motivering bekend was met [de taxatieverslagen van de Heffingsambtenaar] van het object, nu [de Heffingsambtenaar] deze op 24 maart 2014 aan de gemachtigde van [belanghebbende] heeft doen toekomen. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD9881) en de uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2014 (ECLI:NL:RBNE:2014:6027), had het in dit geval, waar immers het taxatieverslag bij [belanghebbende] bekend was, op de weg van [belanghebbende] en daarmee haar professionele gemachtigde gelegen om voor het einde van de termijn ten minste één inhoudelijke grond tegen de door [de Heffingsambtenaar] vastgestelde waarde aan te voeren of een door [belanghebbende] voorgestane lagere waarde expliciet te benoemen. Dat dit niet is gebeurd klemt te meer nu van een professioneel gemachtigde meer kennis mag worden verwacht dan van een zelf procederende burger.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar en of de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld, naar de Heffingsambtenaar stelt en belanghebbende betwist.
5.2.
In zijn verweerschrift stelt de Heffingsambtenaar naar aanleiding van de gerealiseerde verkoopprijs van de woning nader op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden verminderd tot € 299.000.
5.3.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, alsmede tot wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op € 299.000 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
5.5.
De Heffingsambtenaar concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de waarde tot € 299.000 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Naar vaste rechtspraak hangt de inhoud van het vereiste dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten (artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) onder meer samen met de mate waarin de Heffingsambtenaar de beschikking heeft gemotiveerd. In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de beschikking waartegen het bezwaarschrift is gericht geen motivering behoefde - hetgeen bij een beschikking op grond van de Wet WOZ het geval is - en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de beschikking aan de belastingplichtige is verstrekt, kan de belastingplichtige indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de beschikking. Aan de ontvankelijkheid van het bezwaar doet dan niet af dat in het bezwaarschrift een nadere motivering wordt aangekondigd, en evenmin dat de belanghebbende de aangekondigde motivering niet heeft gegeven, terwijl hem daarvoor door de heffingsambtenaar meermalen de gelegenheid is geboden. Die omstandigheden kunnen immers niet bewerkstelligen dat het bezwaarschrift, dat ten tijde van de indiening voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, daaraan nadien niet meer voldeed (vgl. HR 24 januari 2014, nr. 13/03868, BNB 2014/60, ECLI:NL:HR:2014:86, HR 8 maart 2002, nr. 34993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224 en HR 25 juli 2000, nr. 34990, BNB 2000/333).
6.2.
In het onderhavige geval staat vast dat (i) de motivering van de beschikking belanghebbende niet uiterlijk binnen een week na de bekendmaking van de beschikking is verstrekt, en dat (ii) belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift met die motivering niet bekend was. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift anderszins op de hoogte was van de onderbouwing van de door de Heffingsambtenaar bij de beschikking vastgestelde waarde. De Rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan het bekendheidsvereiste is voldaan ten onrechte als toetsmoment gehanteerd het tijdstip waarop de Heffingsambtenaar heeft verzocht om nadere motivering van het bezwaarschrift. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.
6.3.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de nieuw vastgestelde waarde, inhoudende dat de waarde van de woning wordt verminderd tot € 299.000 en dat belanghebbende een vergoeding toekomt voor in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht en voor de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten.
6.4.
Het Hof zal partijen in hun gemeenschappelijk standpunt volgen aangezien dit geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en zal dienovereenkomstig beslissen.

Proceskosten en griffierecht

7.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Gelet op de omstandigheid dat de hoger beroepen in de onderhavige zaak en in de zaak met kenmerk BK-15/00355 (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld en dat beroepsmatig rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek konden zijn, worden deze zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.551,50 (zijnde € 3.307,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4,5 punten à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1 (twee samenhangende zaken)) en € 244 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt à € 244 x 1 (gewicht van de zaak) x 1 (twee samenhangende zaken)), waarvan te dezen de helft, derhalve € 1.775,75 in aanmerking wordt genomen.
7.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 328, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 497, derhalve in totaal € 825 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op € 299.000;
- vermindert dienovereenkomstig de aanslag;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 1.775,75;
- gelast de Heffingsambtenaar belanghebbende een bedrag van € 825 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier drs. N. El Allaoui. De beslissing is op 10 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.