ECLI:NL:RBROT:2014:9947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
ROT 14-3781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen WOZ-waarde en niet-ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft eiseres, een partij uit Krimpen aan den IJssel, bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel. De rechtbank Rotterdam heeft op 11 december 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiseres verzocht om vermindering van de aanslag tot de bedragen genoemd in contrataxaties die nog zouden worden ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen inhoudelijk geschil was over de WOZ-waarden, aangezien de contrataxaties ook een hogere waarde konden uitwijzen. De rechtbank stelde vast dat eiseres op de hoogte was van de taxatieverslagen en dat het aan haar en haar gemachtigde was om tijdig inhoudelijke gronden tegen de vastgestelde waarden aan te voeren. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van de motivering niet onredelijk kort was en dat eiseres voldoende gelegenheid had gekregen om haar bezwaar te onderbouwen. Eiseres had geen steekhoudende argumenten aangedragen voor een langere termijn. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was en dat eiseres niet in haar recht was gehoord, omdat het bezwaar evident niet-ontvankelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/3781

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2014 in de zaak tussen

[a] te Krimpen aan den IJssel, eiseres,

gemachtigde: [b],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,

gemachtigden: mr. P.E.H.A. Ingenhou en P.A. van Halewijn.

Procesverloop

Bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van 31 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken, gelegen aan [c] te Capelle aan den IJssel, per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 17 april 2014, heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, bijgestaan door [d]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Tegen verweerders primaire besluit heeft eiseres op 5 februari 2014 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres onder meer het volgende naar voren gebracht:

Namens en ten behoeve van onze voornoemde cliënt maken wij hierbij bezwaar tegen de voornoemde aanslag. Wij verzoeken u de waarde van het voornoemde vastgoed te verminderen tot het bedrag genoemd in de contrataxatie die wij u nog laten toekomen en het te betalen bedrag van de aanslag dienovereenkomstig te verminderen.
Om de contrataxatie te kunnen opstellen verzoeken wij u een kopie van het door u opgestelde taxatieverslag met betrekking tot de voornoemde aanslag op te sturen naar de door ons ingeschakelde taxateur de heer [d], [e]
Na ontvangst van het taxatieverslag zal de heer [d] of een van zijn werknemers contact met u opnemen en u de contrataxatie doen toekomen. Een volmacht waaruit ons mandaat en dat van de voornoemde taxateur blijkt is bijgevoegd.
Wij verzoeken contact op te nemen met de taxateur voor een hoorgesprek als u overweegt af te wijken van zijn taxatie. U kunt contact opnemen met de taxateur op telefoonnummer[f] of via[g].
Tot slot verzoeken wij u op grond van artikel 7:15 Awb in combinatie met het Besluit Proceskosten Bestuursrecht aan cliënt de kosten te vergoeden die hij heeft moeten maken in verband met de behandeling van deze bezwaarprocedure, de bijbehorende taxatie en een eventueel hoorgesprek.
Aarzel niet contact op te nemen als u vragen en/of opmerkingen heeft.
1.2
Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder aan eiseres het volgende medegedeeld:

Uw brief met betrekking tot de kennisgeving zoals die aan …. is verzonden in het
kader van de Wet waardering onroerende zaken onder nummer …., is door mij in
goede orde ontvangen.
In de Algemene Wet Bestuursrecht worden eisen aan een bezwaarschrift gesteld. In artikel
6:5 wordt bepaald dat de gronden van het bezwaar dienen te worden aangegeven. Uw
bezwaar is niet of onvoldoende gemotiveerd. Om te voorkomen dat u in uw bezwaar niet- ontvankelijk wordt verklaard, stel ik u in de gelegenheid om voor 19 maart 2014 uw
bezwaarschrift nader te motiveren.
Uw brief geeft mij vooralsnog geen aanleiding om uitstel van betaling te verlenen voor de
gerelateerde aanslag(en) onroerende zaakbelastingen.
U dient dus het aanslagbiljetbedrag binnen de op de aanslag aangegeven termijnen te
voldoen.
Het door u aangevraagde taxatieverslag wordt rechtstreeks toegezonden naar de door uw
ingeschakelde taxateur de heer [d].
1.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de taxatieverslagen op of omstreeks 25 februari 2014 heeft ontvangen.
1.4
Bij brief van 13 maart 2014 heeft de gemachtigde van eiseres het volgende aan verweerder verzocht:

Wij hebben ten aanzien van de volgende door u opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen bezwaarschriften ingediend (…)
Deze bezwaarschriften behoeven nog motivering. Wij verzoeken u om uitstel te verlenen voor de duur van vier weken met betrekking tot de motivering van de bezwaarschriften gericht aan bovengenoemde aanslagen.
Wij gaan ervan uit dat u aan ons verzoek tegemoet komt. Aarzel niet contact op te nemen als u vragen en/of opmerkingen heeft.”
1.5
Bij brief van 20 maart 2014 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres het volgende bericht:

In uw brief van 13 maart 2014 verzoekt u om uitstel met betrekking tot motivering
proforma bezwaarschriften voor de objecten [h] (…).
In uw brief verzoekt u om uitstel te verlenen voor de duur van 4 weken. Ik zie echter géén
reden om aan uw verzoek tegemoet te komen. U hebt mijn inziens ruimschoots de tijd uw
bezwaarschriften te motiveren.
Ik geef u nogmaals de gelegenheid om het bezwaar nader te motiveren en verzoek u
daarom om uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van deze brief, dus uiterlijk op 3 april 2014, het bezwaarschrift te motiveren. Indien het bezwaarschrift niet binnen deze gestelde termijn wordt gemotiveerd, wordt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hebt u nog vragen, dan
kunt u contact opnemen met de in het briefhoofd vermelde medewerker.
1.6
Bij brief van 3 april 2014 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres het volgende bericht:

Naar aanleiding van uw contact, telefonisch en via de mail, met de heer Riemen van 3 april 2014, stuur ik u hierbij de bevestiging om de motiveringstermijn voor onderstaande bezwaren te verlengen. Voor deze bezwaren is in een eerder stadium al een rappel verzonden met een uiterste motiveringsdatum van 3 april 2014.
Ik verzoek u zodoende uiterlijk op 9 april 2014, tot motivering van de bezwaarschriften over te gaan. De motiveringen moeten dus 10 april 2014 in ons bezit zijn. Indien u de bezwaarschriften intrekt, verzoek ik u dit ook (schriftelijk) kenbaar te maken.
Indien binnen de gestelde termijn geen reactie is ontvangen, worden de bezwaarschriften
niet-ontvankelijk verklaard.
…..
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hebt u nog vragen, dan kunt
u contact opnemen met de in het briefhoofd vermelde medewerker.
1.7
Bij het bestreden besluit heeft verweerder wegens het uitblijven van de gronden van bezwaar, het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiseres betoogt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betoog faalt.
2.1
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.1
In het onderhavige geval maakt eiseres bezwaar met het verzoek de aanslag te verminderen tot de bedragen genoemd in de contrataxaties die eiseres verweerder nog zal laten toekomen. De rechtbank is van oordeel dat dit een bezwaar is op nader aan te voeren gronden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit deze zinsnede immers niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat er inhoudelijk een geschil is over de in de aanslag genoemde WOZ-waarden aangezien de contrataxaties bijvoorbeeld ook zou kunnen uitkomen op een waarde die gelijk aan of hoger is dan door verweerder is bepaald.
Vast staat dat eiseres bekend was met verweerders taxatieverslagen van de objecten. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:86) waarin is geoordeeld dat bij gebreke van de bekendheid met de inhoud van het aan de aanslag ten grondslag liggende taxatieverslag de enkele opmerking van een burger dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld aangemerkt moet worden als grond van het bezwaar, had het in dit geval, waar immers de taxatieverslagen wel bij eiseres bekend waren, op de weg van eiseres en daarmee haar professionele gemachtigde gelegen om voor het einde van de termijn ten minste één inhoudelijke grond tegen de door verweerder vastgestelde waarden aan te voeren of de door eiseres voorgestane lagere waarden expliciet te benoemen. Dat dit niet is gebeurd klemt te meer nu van een professioneel gemachtigde meer kennis mag worden verwacht dan van een zelf procederende burger. Anders dan eiseres blijkbaar meent, had de onderbouwing in eerste instantie niet noodzakelijkerwijs uit een contrataxatie hoeven te bestaan.
2.2.2
Met verweerder is de rechtbank tevens van oordeel dat de termijn van 31 januari 2014 tot 10 april 2014 niet onredelijk kort kan worden geacht. Dat verweerder de termijn alleen verlengt als sprake is van bijzondere omstandigheden acht de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat waarde mag worden gehecht aan het maatschappelijk belang om de bezwaarprocedures voor mei in hetzelfde jaar af te handelen. De rechtbank stelt vast dat (de gemachtigde van) eiseres diverse malen in de gelegenheid is gesteld het bezwaar nader te onderbouwen en gewaarschuwd is voor de consequenties wanneer dat niet tijdig zou gebeuren, zonder daar verder gehoor aan te geven. Eiseres heeft geen steekhoudende argumenten aangedragen dan wel bijzondere omstandigheden gesteld die verweerder er toe hadden moeten brengen eiseres een langere nadere termijn te gunnen. Ook uit de stukken of het verhandelde ter zitting is zulks niet gebleken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het maken van bezwaar voor een groot aantal panden en verschillende cliënten geen bijzondere omstandigheid is. Het onderbouwen van een groot aantal bezwaarschriften valt onder het ondernemersrisico.
Voorts merkt de rechtbank op dat verweerder met de door hem in de onderhavige zaak gehanteerde termijnen niet afwijkt van de door de Waarderingskamer geadviseerde termijnen.
3. Eiseres betoogt dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 7:2 van de Awb nu eiseres in bezwaarfase niet is gehoord door verweerder. Dit betoog faalt.
3.1
Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan voordat het beslist op het bezwaar, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord.
Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Een bezwaar is kennelijk niet ontvankelijk als daarover in redelijkheid geen twijfel over bestaat.
3.2
Uit wat hiervoor is overwogen onder 2., volgt dat bij verweerder in redelijkheid geen twijfel hoefde te bestaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzitter, en mr. J.B. van den Beld en mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).