Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
optredend voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgename van
de heer [X],
1.Het geding in hoger beroep
Vervolgens hebben partijen op de zaak op 3 juli 2015 doen bepleiten, [appellante] door mr Ruers en Maersk door mr. Louws, beiden voornoemd. De advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.De feitenDe door de rechtbank in het vonnis van 6 juni 2014 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten, die hierna – voorzien van enkele kleine aanpassingen – zijn overgenomen uit het vonnis van de kantonrechter, uitgaan.
- [appellante] is gehuwd geweest met de heer [X], geboren [geboortedatum] (hierna: [X]) en is diens erfgenaam.
- [X] is in de periode 1953 tot 1969 (met een korte onderbreking in 1953 en 1954 in verband met het vervullen van militaire dienstplicht) werkzaam geweest bij de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij (hierna: VNS). VNS is overgegaan op Nedlloyd, en uiteindelijk na een groot aantal fusies en overnames Maersk BV komen te heten.
- In augustus 2010 heeft de longarts bij [X] de diagnose maligne mesothelioom vastgesteld. Deze diagnose is 17 september 2010 door het Nederlands Mesothelioom Panel bevestigd. Van deze ziekte is slechts één oorzaak bekend, te weten blootstelling aan asbest.
- [X] heeft zich voor bemiddeling gewend tot het Instituut Asbestslachtoffers (hierna: IAS). Het IAS heeft in september 2010 het “Rapport inzake arbeidshistorisch onderzoek en blootstelling asbest” opgemaakt, welk rapport door [X] is ondertekend. In dit rapport heeft [X] onder meer verklaard dat hij als tweede stuurman regelmatig naar Zuid Afrika is gevaren en tijdens die reizen is blootgesteld aan asbest, dat in jute zakken werd vervoerd.
- Bij brief van 17 september 2010 heeft [X] Maersk aansprakelijk gesteld. Maersk heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
- De Sociale Verzekeringsbank heeft op 23 september 2010 op grond van de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) een voorschot van € 18.106,00 aan [X] toegekend.
- Op 7 oktober 2010 is [X] overleden aan de gevolgen van mesothelioom.
- Bij brief van 15 januari 2011 heeft het IAS aan [appellante] medegedeeld dat zij tot de conclusie is gekomen dat er geen overeenstemming tussen partijen is bereikt en het IAS de bemiddeling zou afronden.
- Naar aanleiding van de brief van 1 februari 2011 van de gemachtigde van [appellante] heeft Maersk te kennen gegeven haar standpunt dat zij ook tijdens de bemiddeling van IAS heeft ingenomen, namelijk dat zij niet aansprakelijk is voor schade van [X], te handhaven.
3.De vorderingen, het verweer en het oordeel in eerste instantie
Van Hese/Scheldein ogenschouw genomen, geen grond bestaat het beroep van Maersk op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te oordelen.
4.De beoordeling in hoger beroep
verjaringsberoep en het EHRM-arrest inzake Moor c.s./Zwitserland
Moor c.s./Zwitserland(zaaknummers 52067/10 en 41072/11). Mocht het hof niet reeds dadelijk de conclusie trekken dat op grond van genoemd arrest van het EHRM het door Maersk gedane beroep op verjaring geen stand houdt, dan nodigt [appellante] het hof uit aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag te stellen. Met die vraag zou duidelijkheid verkregen moeten worden over de houdbaarheid van artikel 3:310 lid 2 BW in het licht van het zojuist genoemde arrest van het EHRM.
Moor c.s./Zwitserland. Het hof ziet geen aanleiding aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag te stellen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Moor c.s./Zwitserlandis het EHRM tot het oordeel gekomen dat (kort weergegeven) sprake is van schending van artikel 6 § 1 van het EVRM als een benadeelde die compensatie verlangt voor schade als gevolg van maligne mesothelioom, zijn vordering tot schadevergoeding ziet stranden op grond van de in Zwitserland geldende (objectieve) verjaringstermijn van tien jaar, die aanvangt op de dag waarop inademing van asbestvezels heeft plaatsgevonden. Hoewel het EHRM het belang van de rechtszekerheid in het algemeen onderkende, achtte het schending van genoemde verdragsbepaling aanwezig omdat deze Zwitserse objectieve verjaringsregel het mesothelioomslachtoffers in de praktijk onmogelijk maakte een vordering tot schadevergoeding in te stellen, omdat de ondergrens van de zogenaamde latentieperiode overeenkomt met deze verjaringstermijn.
Moor c.s./Zwitserland. Het Nederlandse recht kent voor gevallen als het onderhavige een objectieve verjaringstermijn van 30 jaar (artikel 3:310 lid 2 BW). Gelet op de zojuist genoemde latentieperiode van mesothelioom, die varieert van 10 tot 60 jaar, is er in Nederland voor benadeelden bij wie zich de ziekte openbaart voordat 30 jaar verstreken is, een kans tegen een aansprakelijk geachte persoon een vordering in te stellen (althans de verjaring van die vordering te stuiten) binnen genoemde termijn. In zijn arrest
Van Hese/Schelde(HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635) heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de objectieve verjaringstermijn van 30 jaar van artikel 3:310 lid 2 BW in gevallen waarin de benadeelde voor het verstrijken van de termijn nog niet bekend is met de schade, in strijd is met artikel 6 § 1 van het EVRM. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat de relatief lange, objectieve verjaringstermijn van 30 jaar, bezien in het licht van de met de verjaringregel gediende rechtszekerheid, bleef binnen de “margin of appreciation” die verdragsluitende staten hebben om grenzen te stellen aan het recht op toegang tot de rechter. In dat arrest heeft de Hoge Raad niettemin nadrukkelijk houvast geboden voor een onder bijzondere omstandigheden te aanvaarden beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid wanneer (de nabestaande van) een mesothelioom-benadeelde wordt geconfronteerd met een beroep op de objectieve verjaringstermijn door de aansprakelijk gestelde persoon. Dit laatste betekent uiteraard geenszins dat de door [appellante] verdedigde ‘manifestatieleer’ voor schadegevallen die hun oorzaak vinden in asbestbesmettingen van voor 1 februari 2004 (zie artikel 3:310 lid 5 BW) in feite is geïncorporeerd in het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht in zaken als deze, maar leidt er wel toe dat in uitzonderlijke gevallen ondanks de voltooiing van de, relatief lange, objectieve verjaringstermijn een actie aan de benadeelde ter beschikking kan staan.
Het is op grond van deze van de Zwitserse situatie afwijkende omstandigheden dat het hof tot de conclusie komt dat geen rekening behoeft te worden gehouden met een reële kans dat sprake is van strijd met artikel 6 § 1 van het EVRM. Voor het stellen van een prejudiciële vraag ziet het hof daarom geen grond.
(on-)aanvaardbaarheid van het beroep op verjaring: de gezichtspunten uit Van Hese/Schelde
Van Hese/Schelde.[appellante] betoogt – en met recht – dat deze gezichtspunten niet strikt afzonderlijk in ogenschouw genomen moeten worden en (zo begrijpt het hof de visie van [appellante]) dus niet als losstaand te beoordelen elementen leiden tot een ‘optelsom’, maar in onderlinge samenhang beoordeeld dienen te worden, waaraan het hof voor alle helderheid nog toevoegt dat het ene gezichtspunt een groter gewicht kan hebben in de eindbeoordeling waarin de beschouwing van de diverse elementen uitmondt.
Voor zover [appellante] een klacht over de aanpak door de kantonrechter tot uiting heeft willen brengen, strandt de grief in zoverre nu de kantonrechter in r.o. 5.24, na de behandeling van elk van de gezichtspunten, een ‘weging’ heeft gedaan die niet anders valt op te vatten dan als een beoordeling waarbij de gezichtspunten in onderlinge samenhang zijn bezien. Of de kantonrechter aan ieder van de gezichtspunten ook het juiste gewicht heeft toegekend zal hierna, bij de verdere behandeling van de grief, beoordeeld worden.
(
a)
gaat het om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en – mede in verband daarmede – of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;De vordering van [appellante] bevat twee componenten: een vordering wegens immateriële schade van € 60.000,-- en een vordering van materiële schade van bijna € 11.000,-- in hoofdsom. [X] zelf heeft, zeer kort nadat maligne mesothelioom bij hem was geconstateerd en kort voor zijn overlijden, aanspraak op schadevergoeding aan Maersk kenbaar gemaakt, maar tot een vergoeding door Maersk heeft dat niet geleid, omdat Maersk aansprakelijkheid heeft betwist. Aldus komt een toe te kennen schadevergoeding ten goede aan [appellante].
De kantonrechter oordeelde dat dit gezichtspunt geen gewicht toekomt ten gunste van doorbreking van de verjaring.
(
b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;Aan Van Otterloop is een uitkering toegekend op grond van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS) ter hoogte van € 18.106,--. Deze uitkering geldt als een voorschot (een voorwaardelijke uitkering) en dient gerestitueerd te worden indien en voor zover een schadevergoeding van Maersk zal worden ontvangen, zulks tot het bedrag van de ontvangen uitkering. Bij de formulering van de vordering door [appellante] is geen rekening gehouden met de ontvangen uitkering.
De kantonrechter kwam tot het oordeel dat dit gezichtspunt geen gewicht in de schaal legt ten gunste van de doorbreking van de verjaring.
(
c)
de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;Op grond van een onder ede afgelegde verklaring (van getuige […]) alsmede op basis van een aantal overgelegde verklaringen van ex-werknemers van (één van de rechtsvoorgangers van Maersk) oordeelde de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [X] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden als tweede stuurman in dienst van VNS in ieder geval kortstondig is blootgesteld aan asbestvezels. [X] heeft zijn reizen voor VNS gemaakt in de periode 1953 tot en met 1965, aldus in een tijdvak ruim voor het verschijnen van het proefschrift van Stumphius in 1969. De blootstelling aan asbest in die periode moet beperkt van omvang zijn geweest gelet op de functie van tweede stuurman, waarbij [X] wel toezicht hield op het laden en lossen (aan het begin en aan het einde van een maanden durende reis) van jutezakken gevuld met asbest. Dat VNS voor [X] geen bijzondere voorzieningen heeft getroffen in verband met de blootstelling aan asbest, leidde er onder deze omstandigheden toe dat VNS/Maersk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat dit gezichtspunt geen houvast biedt voor doorbreking van de verjaring.
(
d)
in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;De rechtsvoorganger van Maersk had na 1969 maar voor 1995 (het jaar waarin de objectieve verjaringstermijn in deze zaak is verstreken) al een inventarisatie van mogelijke aansprakelijkheidsgevallen kunnen maken en aldus (bewijs-)materiaal veilig kunnen stellen. Maar gelet op het feit dat de functie van [X] niet voorkomt op de lijst van beroepen, Lijst C bij de Protocollen asbestziekten: maligne mesothelioom (1998) van de Gezondheidsraad, oordeelde de kantonrechter het begrijpelijk dat Maersk niet in een eerder stadium heeft geprobeerd te achterhalen of, en zo ja in welke mate, [X] tijdens zijn dienstverband in relevante mate aan asbest is blootgesteld.
Ook ten aanzien van dit gezichtspunt concludeerde de kantonrechter dat het geen gewicht in de schaal legt ten gunste van doorbreking.
(
e)
heeft de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid zich tegen de vordering te verweren;De kantonrechter oordeelde het voorstelbaar dat Maersk gelet op het tijdsverloop sedert de uitdiensttreding van [X], niet meer beschikt over relevante informatie om zich te kunnen verweren en in aanzienlijke mate bemoeilijkt wordt in haar bewijsmogelijkheden. Niet is gebleken dat Maersk zich aan de hand van stukken uit andere (vergelijkbare) aansprakelijkheidsprocedures beschikt over relevante informatie omtrent de dienstbetrekking van [X].
Ook hier was de conclusie van de kantonrechter dat het gezichtspunt geen aanknopingspunt biedt ten gunste van doorbreking van de verjaring.
(
f)
is de aansprakelijkheid (nog) door verzekering gedekt;De kantonrechter stelde vast dat Maersk geen beroep meer kan doen op een verzekering, voor zover een dergelijke verzekering heeft bestaan. Maersk heeft aangevoerd dat zij niet beschikt over voldoende middelen om alle ex-werknemers die haar aansprakelijk stellen, te voldoen, maar zij heeft verzuimd dat beroep te onderbouwen. De kantonrechter woog dit gezichtspunt ‘neutraal’ mee.
(
g)
of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.[X] heeft Maersk aansprakelijk gesteld op 17 september 2010, nadat in augustus bij hem maligne mesothelioom was geconstateerd. Hij heeft zich tot het Instituut Asbest Slachtoffers (IAS) gewend. Nadat de bemiddeling door het IAS in januari 2011 was afgerond, heeft de gemachtigde van [appellante] zich in februari 2011 bij Maersk gemeld, en is op 31 mei 2012 gedagvaard. Daardoor is voldoende voortvarend gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat dit gezichtspunt gewicht in de schaal legt ten gunste van doorbreking van de verjaring.
Niet vast te stellen is bij hoeveel vaarten waarop [X] als stuurman betrokken was, sprake is geweest van het vervoer van asbest in jutezakken. Uit de verklaring van getuige […] wordt duidelijk dat, gelet op de duur van reizen op Zuid- en Oost-Afrika, maximaal zo’n twee reizen per jaar met asbest gemaakt konden zijn. […] verklaarde dat hij betrokken was bij vervoer van asbest in de periode van 1952 tot 1957. Of [X] na 1957 – en voor zijn laatste Afrika-reis in 1965 – nog met asbestvervoer te maken heeft gehad bij VNS, staat niet vast. Het hof gaat er, evenals de kantonrechter deed, vanuit dat [X] in de functie van stuurman tijdens de Afrika-reizen in contact kan zijn gekomen met asbestvezels en wel tijdens het toezicht dat hij hield tijdens het laden en lossen en tijdens (het toezicht op) het stuwen van de lading in het ruim. De vraag is vervolgens of en in hoeverre van Maersk in die periode verlangd kon worden veiligheidsmaatregelen te treffen, ook ten aanzien van [X].
Aan te nemen valt dat reeds voor 1965 bekendheid bestond met ingrijpende gezondheidsproblemen die inademing van asbestvezels kon veroorzaken en dat aldus op werkgevers, zoals VNS, een zorgplicht rustte om werknemers die zulke gezondheidsrisico’s liepen, te beschermen. Was aanvankelijk sprake van een bekend risico voortkomend uit langdurige en intensieve blootstelling aan asbestvezels, later is duidelijk – en algemeen bekend – geworden dat zelfs incidentele blootstelling aan asbest al zou kunnen leiden tot maligne mesothelioom. Over het tijdstip waarop deze bekendheid – in relevante kring – ontstond heeft tussen partijen debat plaatsgevonden. [appellante] voert aan dat “in internationaal verband de relatie tussen blootstelling aan asbest en de ziekte mesothelioom reeds is komen vast te staan in 1960 door de publicatie van Wagner” (Diffuse pleural mesothelioma and asbestos exposure in the North Western Cape Province, Wagner c.s., 1960). Tegenover de betwisting van die bekendheid (voor 1969, het jaar waarin het proefschrift van Stumphius verscheen) door Maersk, die aanvoert zulks niet terug te vinden in de publicatie van Wagner c.s., heeft [appellante] dit standpunt echter onvoldoende onderbouwd. Voor zover [appellante] tijdens het pleidooi heeft bepleit dat deze bekendheid zelfs eerder dan in 1960 bestond, geldt ook daarvoor dat dit (bestreden) standpunt niet is onderbouwd. Dit betekent dat, in het kader van de verwijtbaarheidsvraag, uitgangspunt vormt dat tijdens de vaarten van [X] op Afrika, van (de rechtsvoorganger van) Maersk wel mogelijk verlangd kon worden dat zij veiligheidsmaatregelen trof ter voorkoming van langdurige en intensieve inademing van asbestvezels. Bescherming van de in het arrest HR 25 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1907
Cijsouw/De Schelde(in r.o. 3.6) neergelegde regel (kort samengevat: ook aansprakelijkheid wanneer als gevolg van wel vereiste maar niet getroffen veiligheidsmaatregelen een op dat moment onbekend risico zich verwezenlijkt, tegen welk risico de geëigende veiligheidsmaatregelen bescherming geboden zouden hebben) is in dit geval niet aan de orde. [X] kwam, naar moet worden aangenomen op basis van hetgeen in deze zaak bekend is, slechts incidenteel in aanraking met asbestvezels, zodat voor hem in de periode tot zijn laatste Afrika-reis voor VNS, op basis van de toen bekende asbestrisico’s, geen bijzondere veiligheidsmaatregelen getroffen behoefden te worden.
Het is tegen deze achtergrond dat ook het hof tot de conclusie komt dat van een ernstige verwijtbaarheid aan Maersk (en haar rechtsvoorgangers) geen sprake is. Dit gezichtspunt geeft, op zichzelf beschouwd, om die reden geen aanleiding het beroep op verjaring onaanvaardbaar te oordelen.
Het hof gaat er, op basis van de stellingen over en weer, van uit dat Maersk niet daadwerkelijk rekening heeft gehouden met de mogelijkheid door [X] (althans door oud-werknemers die in een vergelijkbare functies werkzaam zijn geweest voor VNS) aansprakelijk te worden gesteld. Het gaat er dus om of Maersk met deze mogelijkheid rekening had
behorente houden. Het hof volgt [appellante] niet in haar pleidooi dat dit het geval is omdat Maersk er al voor 1995 van op de hoogte was dat er in civiele zaken over mesothelioomclaims was geoordeeld en Maersk dus had kunnen weten dat zij ook door asbestslachtoffers onder het personeel zou kunnen worden aangesproken. Van Maersk mocht mogelijk onderzoek naar aansprakelijkheidsrisico’s verlangd worden voor 1995, maar Maersk kan niet verweten worden dat zij zich daarbij heeft (of zou hebben) gericht op technische functies aan boord van de schepen van haar rechtsvoorganger en – zo veronderstelt het hof – op uitvoerende functies. Uit voornoemde Bijlage C moet worden afgeleid dat asbestbesmetting van functionarissen zoals een stuurman niet voor de hand lag. Weliswaar is juist, zoals [appellante] naar voren brengt, dat Bijlage C geen limitatieve opsomming behelst, maar bijzondere omstandigheden die Maersk dwongen om al voor 1995 ook een risicoanalyse op te stellen voor het type functionaris als de stuurman op schepen, zijn echter gesteld noch gebleken, zodat Bijlage C en de daarin vermelde beroepen als houvast kan gelden.
Het gezichtspunt, zo oordeelde de kantonrechter, legt geen gewicht in de schaal ten gunste van doorbreking van de verjaring; tot die conclusie komt ook het hof.
Voor zover Maersk op dit punt incidenteel heeft willen appelleren (zie MvG nr. 106), dan oordeelt het hof dat haar grief niet slaagt. Het hof hanteert, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan, de regel dat als ‘redelijke termijn’ geldt de periode van twee jaar vanaf het stellen van de diagnose maligne mesothelioom tot het moment waarop de vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld. Daarbij is dus sprake van één termijn, en niet van twee toetsingen op redelijkheid, namelijk eerst ten aanzien van de (eerste) aansprakelijkstelling en vervolgens ten aanzien van de (nadien gevolgde) instelling van een rechtsvordering (zie hieromtrent het Advies Hartlief & Hijma & Snijders van 6 februari 2009, http://www.asbestslachtoffers.nl/docs/Advies%20rapport%20Cie%20Hijma%20februari%202009.pdf).
De weging van alle gezichtspunten: het eindoordeel
Deze uitkomst betekent dat ook in hoger beroep een beoordeling van de aansprakelijkheid – meer uitgebreid dan in het kader van gezichtspunt (c) – achterwege kan blijven.
Slotsom
voorals de
nade uitspraak gemaakte kosten, zodat de kostenveroordeling voor alle kosten een executoriale titel oplevert.
5.Beslissing|Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2014;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan de uitspraak aan de zijde van Maersk begroot op € 1.920,-- wegens griffierecht en op € 3.262,-- wegens salaris advocaat, deze bedragen verhoogd met de wettelijke rente over het dan nog verschuldigde nadat tien dagen zijn verstreken te rekenen vanaf de dag waarop dit arrest is gewezen;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.