Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 26 mei 2015
[appellant],
GEMEENTE ROTTERDAM,
STICHTING LAURENS(als rechtsopvolger van stichting Stadzicht),
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
het DCMR onderzoek van februari 1981);
het DCMR onderzoek van juni 1981);
het DCMR onderzoek van 1982);
het GR onderzoek van 1990);
het Nader Onderzoek van 1996).
De gemeente zal aan de lastgever sub Ib[[appellant], toevoeging hof]
vergunning verlenen tot het bouwen van een woning met een bijbehorende bedrijfsloods (…) op (…) het perceel (…) 4742 (…) waarbij lastgever sub Ib (…) aangegeven verplichting op zich neemt tot het realiseren van een woonhuis, volgens het daartoe te overleggen bouwplan, binnen drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop vergunning is verleend, indien en nadat de lastgever sub Ib de daartoe strekkende aanvraag bij de gemeente heeft ingediend en deze aanvraag aan alle momenteel terzake geldende voorschriften voldoet.
perceel 4472, althans
perceel 4472,
jegens stichting Laurensaansprakelijk is voor alle schade die stichting Laurens lijdt en heeft geleden door verontreiniging van
percelen 1236 en 5490 (gedeeltelijk), welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet;
wat betreft vordering a) jegens de gemeente:
wat betreft de vorderingen a) en b) jegens stichting Laurens:
Grief 3ziet op de door de rechtbank toegewezen vordering van stichting Laurens met betrekking tot een perceel genummerd 1236 (hierna: perceel 1236). Met
grief 4bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat [appellant] jegens stichting Laurens aansprakelijk is ter zake van de verontreiniging op perceel 5490.
Grief 5richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] een contractuele boete heeft verbeurd wegens schending van de overeenkomst van 26 april 1978 en de vaststelling daarvan op € 175.000,-.
Grieven 6 en 7hebben betrekking op het deskundigenbericht.
Grief 8stelt aan de orde dat de gemeente c.s. [appellant] in gebreke hadden moeten stellen. Volgens
grief 9had de rechtbank consequenties moeten verbinden aan het niet-voortvarend procederen door de gemeente c.s.
Grief 10ziet op de afwijzing van de vordering in reconventie.
medio 1964, na het overlijden van [X],
de vatenhandel van [X] heeft overgenomen en ook de huurovereenkomst tussen [X] en de gemeente heeft overgenomen;
1964-1982 zijn vatenhandel heeft uitgeoefend, waarbij op perceel 4472 de opslag van te reinigen en gereinigde vaten plaatsvond;
in 1964, na het overlijden van zijn vader, zijn in 1963 gestarte eenmanszaak (een vatenhandel) gedeeltelijk heeft verplaatst naar de [adres];
dat de huur aanving in 1964.
nietvan rechtswege eindigde door het overlijden van de huurder;
nietjuist is dat de gemeente per 1 maart 1967 het perceel met opstallen aan [appellant] heeft verhuurd.
per 1 augustus 1969in gebruik heeft genomen.
Nader onderzoek Overschiese Kleiweg ter hoogte van huisnrs. 593-611” (niet: huisnummers 561-565) noch uit de eerst op 30 januari 2015 toegestuurde productie 25 kan het hof een deugdelijke onderbouwing van die stelling opmaken. Voor nader onderzoek op dit punt is geen plaats, gelet op het stadium waarin de stelling naar voren is gebracht.
dat het onzorgvuldig handelen van een afvalvatenreinigingsbedrijf alleen voldoende is geweest om de ernst van de verontreiniging zo goed als helemaal bepaald te hebben.”(zie het antwoord op vraag 3. c op p. 21 deskundigenbericht)
.
“1b) Kunt u aan de hand van eigen onderzoek en dezelfde rapporten ook vaststellen wat de oorzaak is van de verontreiniging op het gedeelte van perceel B 5490 en B 1236, als gearceerd weergegeven op de bijlagen 2.8 en 2.9 van het Nader Onderzoek van april 1996?”.De deskundige heeft daarop geantwoord (onderstreping toegevoegd):
“Is bij de onder vraag 1 genoemde drie percelen (B 4472, en de op genoemde bijlagen 2.8 en 2.9 gearceerde gedeelten van B 5490 en B 1236) sprake van één samenhangend geval van verontreiniging? (..)”heeft de deskundige geantwoord (op p. 19 deskundigenbericht):
Past de op de hiervoor genoemde (delen van de) percelen aangetroffen verontreiniging bij de gebruikelijke bedrijfsvoering van een bedrijf als het door [appellant] in de periode 1964 tot 1981 uitgevoerd bedrijf van vatenreiniging- en handelsbedrijf? Zo ja, in hoeverre?”:
“gedeeltelijk opgestorte nieuwe grond”kan [appellant] niet baten omdat het daarop gemarkeerde deel met nieuwe grond niet, althans nauwelijks overeenkomt met het gearceerd weergegeven deel van perceel 5490 op de bijlagen 2.8 en 2.9 van het Nader Onderzoek 1996. Bij gebrek aan een heldere en op (het relevante deel van) perceel 5490 toegespitste toelichting kan in dit verband evenmin waarde worden gehecht aan de door [appellant] overgelegde pagina 26 uit een rapport van DCMR genaamd “nader onderzoek Overschiese Kleiweg ter hoogte van huisnrs. […] te Rotterdam” d.d. 30 oktober 2013. Ook de stelling dat de [adres] als vuilstortplaats zou zijn gebruikt moet worden verworpen, reeds omdat de gemeente c.s. onweersproken hebben gesteld dat nummer […] geen betrekking heeft op perceel 5490.
- op het perceel reeds een woonhuis staat, namelijk de woning met huisnummer […];
- de gemeente de loods, waaraan de verplichting om een woonhuis te bouwen is gekoppeld, op 29 augustus 2012 heeft gesloopt zodat de boete niet meer verschuldigd is;
- hij in 2012 een bouwvergunning heeft aangevraagd maar niet heeft gekregen;
- de vordering ter zake van de boete is verjaard.
uitsluitendvoor zover daarbij in r.o. 3.2 voor recht is verklaard dat [appellant] jegens stichting Laurens aansprakelijk is voor de door stichting Laurens geleden schade als gevolg van de verontreiniging van perceel 4472 en 1236. De eveneens in r.o. 3.2 van het eindvonnis opgenomen verklaring voor recht dat [appellant] jegens stichting Laurens aansprakelijk is voor de door stichting Laurens geleden schade als gevolg van de verontreiniging van perceel 5490 blijft derhalve in stand. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
uitsluitendvoor zover daarbij
onder 3.2: