7.4De schade zal altijd zoals hierboven onder artikel Ops 7.3.2 is aangegeven worden afgewikkeld indien reeds voor de schade:
*verzekerde het voornemen had het gebouw af te breken;
*(…)”
11. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] een in het kader van de verzekeringsvoorwaarden relevant voornemen had om tot afbraak van de woning over te gaan.
12. Het hof verwijst hiertoe allereerst naar de door de rechtbank onder 4.13 van het vonnis opgesomde feiten en omstandigheden en neemt deze over. Met name acht het hof van belang dat [geïntimeerde] ten tijde van de tweede brand noch een aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot nieuwbouw noch een aanvraag voor een sloopvergunning had ingediend. Verder is van belang dat is gesteld noch anderszins gebleken, dat voorafgaand aan de tweede brand een opdracht aan een aannemer was verstrekt met betrekking tot de uitvoering van nieuwbouwplannen.
13. Dat in het proces-verbaal van de politie, houdende de verklaring die [geïntimeerde] tijdens / onmiddellijk na de tweede brand ter plaatse tegenover de politie heeft afgelegd, staat opgenomen dat hij de woning wilde afbreken en er een nieuw huis wilde bouwen, is als zodanig onvoldoende om een voornemen tot afbreken uit af te leiden, zeker nu vast staat dat [geïntimeerde] onder meer als volgt heeft gereageerd op het proces-verbaal:
“Wat zij heeft opgeschreven is uiteraard waar maar niet helemaal compleet, het volledige verhaal wat betreft de bouwplannen wat ik haar heb verteld is als volgt: Het huis staat op dit moment leeg en we zijn bezig met een plan voor renovatie en gedeeltelijke aanbouw of sloop en nieuwbouw.”
[geïntimeerde] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat er veel commotie als gevolg van de brand was ten tijde van zijn verklaring tegenover de politierechercheur. Het “hele dorp” was er en er was brandweer en politie ter plaatse. [geïntimeerde] werd volgens zijn verklaring aan de kant van de weg genomen door een politierechercheur en heeft haar toen onder meer zijn plannen met de woning verteld. Deze rechercheur heeft slechts een samenvatting van hetgeen [geïntimeerde] haar had verteld, in de aangifte opgenomen, terwijl [geïntimeerde] op dat moment niet heeft nagelezen wat zij op papier had gezet, aldus [geïntimeerde]. Bij memorie van antwoord (onder 49) heeft [geïntimeerde] nog gesteld dat ten tijde van het opnemen van de verklaring door de rechercheur, op de ochtend van de brand, de omstandigheden er niet naar waren de diverse nuances te vertellen, terwijl in het zicht van de afgebrande woning die op dat moment nog werd geblust, de optie van sloop en nieuwbouw onvermijdelijk toescheen. Reaal heeft deze stellingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
14. [geïntimeerde] heeft ter comparitie in eerste aanleg verder verklaard dat de asbestinventarisatie die hij heeft laten uitvoeren in de loop van 2011, hoe dan ook diende plaats te vinden, zowel bij renovatie als bij nieuwbouw. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid verder verklaard dat de offerte van 4 april 2011 van […] betreffende sloop van het pand plaatsvond in het kader van (het in kaart brengen van de kosten van) eventuele nieuwbouw, maar dat hij ([geïntimeerde]) de beslissing omtrent renovatie of nieuwbouw toen nog niet had genomen en dat hij dus vóór de tweede brand ook geen opdracht tot sloop aan […] heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid voorts verklaard dat hij in september 2011 van een aannemer een prijsindicatie van € 800.000,- had gekregen voor een schetsplan voor nieuwbouw, dat die prijs zijn budget te buiten ging en dat hij om die reden dat plan “in de ijskast had gezet”. Reaal heeft ook deze stellingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof gaat daarom van de juistheid ervan uit.
15. Dat [geïntimeerde] ook renovatie serieus heeft overwogen, blijkt uit het feit dat hij tekeningen met het oog op renovatie (inclusief een uitbouw) heeft laten maken door een architect en dat hij deze tekeningen met de welstandscommissie van de gemeente […] heeft besproken, die echter bezwaren had tegen de plannen, waarna [geïntimeerde] de optie van sloop en nieuwbouw is gaan overwegen. In zoverre is bepaald niet onaannemelijk dat renovatie weer actueel werd op het moment dat de nieuwbouwplannen te duur bleken uit te pakken.
16. Reaal wijst er in hoger beroep nog op dat uit het Rapport Toetsing Bouwbesluit blijkt dat de daarin gebruikte tekeningen dateren van 7 november 2011, derhalve van kort voor de brand. Het hof is evenwel van oordeel dat het aanvragen van een rapportage bij een bouwkundig ingenieursbureau waarin tekeningen van nieuwbouw worden getoetst aan het Bouwbesluit, ook indien dit kort voor de tweede brand is gebeurd, geplaatst in het geheel van de overige vaststaande feiten en omstandigheden, onvoldoende is om aan te nemen dat [geïntimeerde] op dat moment reeds een voornemen had tot sloop en het plegen van nieuwbouw. Het
overwegenvan sloop en nieuwbouw is immers niet hetzelfde als het hebben van een
voornemendaartoe.
17. Al met al is de conclusie dat [geïntimeerde] zowel een ingrijpende renovatie als sloop gevolgd door nieuwbouw nog overwoog ten tijde van de tweede brand, en dat hij de keuze tussen het één en het ander op dat moment nog niet had gemaakt. Daarom is in dit geval niet relevant de vraag of artikel OPS 7.4 van de polisvoorwaarden zo (beperkt) moet worden uitgelegd dat alleen een concreet en definitief voornemen tot afbraak, waarop naar alle waarschijnlijkheid niet meer zal worden teruggekomen, tot toekenning van de lagere schadeuitkering leidt. Ook indien, zoals in het voorgaande is gebeurd, de in het spraakgebruik normale betekenis van het begrip “voornemen” wordt gehanteerd bij de uitleg, zoals Reaal bepleit, is immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] ten tijde van de tweede brand reeds een voornemen tot afbraak had.
18. Onder 64 van de memorie van grieven neemt Reaal nog het standpunt in, met een beroep op artikel OPS 7.3 van de polisvoorwaarden, dat [geïntimeerde] ook daarom geen aanspraak kan maken op de herbouwwaarde, omdat hij niet binnen 12 maanden na het schadevoorval Reaal schriftelijk heeft meegedeeld of hij al dan niet zal herbouwen of herstellen. [geïntimeerde] heeft deze stelling gemotiveerd bestreden bij memorie van antwoord onder 59 tot en met 64. Onder meer heeft [geïntimeerde] daar gesteld dat binnen een jaar na de tweede brand ook voor Reaal klip en klaar was dat [geïntimeerde] plannen had ontwikkeld en ingediend – en tot uitvoering zou brengen – voor complete nieuwbouw op de betreffende locatie. [geïntimeerde] heeft daar verder betoogd dat onder herbouw ook dient te worden begrepen: de in dit geval gerealiseerde nieuwbouw. Reaal heeft één en ander bij pleidooi niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Daarmee kan redelijkerwijs niet als vaststaand worden aangenomen dat [geïntimeerde] geen mededeling aan Reaal heeft gedaan als bedoeld in artikel 7.3 van de polisvoorwaarden (welk beding eveneens dient te worden uitgelegd volgens de hiervoor onder 5 genoemde maatstaven), zodat het hier besproken standpunt van Reaal als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen. Overigens brengen de voornoemde feiten en omstandigheden, bezien in samenhang met het (onbetwiste) feit dat er geen schadeafwikkeling heeft plaatsgevonden binnen een jaar na de brand omdat Reaal dekking weigerde en de middelen tot herbouw pas beschikbaar kwamen naar aanleiding van het onderhavige vonnis van de rechtbank, tevens mee dat het beroep van Reaal op artikel 7.3 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
19. Het bewijsaanbod van Reaal wordt gepasseerd omdat Reaal geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere uitkomst.
20. Uit het voorgaande volgt dat alle grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Reaal zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor de onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.