ECLI:NL:GHDHA:2014:4597
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering op basis van verzekeringsovereenkomst en de gevolgen van artikel 68a Overgangswet NBW
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. Allianz is in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin een vordering van de geïntimeerde, die schadevergoeding eiste na een brand in zijn woning, werd toegewezen. De kern van het geschil betreft de verjaring van de vordering van de geïntimeerde op Allianz. Allianz stelt dat de vordering is verjaard op grond van artikel 7:942 lid 1 BW juncto artikel 68a lid Overgangswet NBW. De geïntimeerde betwist dit en stelt dat de verjaringstermijn niet is verstreken omdat Allianz na 1 januari 2006 geen schriftelijke afwijzing heeft gedaan van zijn aanspraak.
Het hof overweegt dat de verjaringstermijn op grond van artikel 7:942 BW, zoals dit artikel tot 1 juli 2010 luidde, na 1 januari 2006 drie jaar bedroeg. Het hof concludeert dat de verjaringstermijn op 2 juli 2009 was voltooid, omdat de geïntimeerde geen stuitingshandeling heeft verricht na 31 december 2005. De vraag of de offerte van 16 maart 2005 door de geïntimeerde als stuitingshandeling kon worden aangemerkt, laat het hof onbesproken, omdat de vordering van de geïntimeerde op Allianz al was verjaard.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de geïntimeerde af. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van Allianz worden begroot. Dit arrest is gewezen op 1 april 2014 door het Gerechtshof Den Haag en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.