Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.Beoordeling van het hoger beroep
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- [appellant] is enig bestuurder tevens enig aandeelhouder van Internationaal Transportbedrijf [appellant] & Zn. BV (verder: de BV). In het handelsregister is als doelomschrijving van de BV vermeld: het verzorgen en uitvoeren van (internationale) transporten, alles in de ruimste zin van het woord.
- Op grond van een overeenkomst uit 2001 heeft DCB Energy brandstofpasjes afgegeven aan de BV. De chauffeurs in dienst van de BV konden daarmee brandstof tanken bij DCB Energy. Geleverde brandstof werd na het tanken door DCB Energy gefactureerd aan de BV.
- Voor door de BV in de periode van 11 juni 2013 tot en met 21 juni 2013 afgenomen brandstof heeft DCB Energy op 17 en op 24 juni 2013 facturen gezonden aan de BV, zulks tot een totaalbedrag van € 14.741,13. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
- Op 25 juni 2013 is de BV failliet verklaard door de rechtbank Rotterdam, nadat de BV op 21 juni 2013 een “eigen aangifte tot faillietverklaring” bij de rechtbank had gedaan.
- In zijn faillissementsverslag van 3 juli 2014 schrijft de curator in het faillissement van de BV bij 8.7 (“verwachte wijze van afwikkeling”):
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, in welk verband hij overwoog dat [appellant] een persoonlijk ernstig verwijt was te maken, hoewel [appellant] betwistte dat hij wist of behoorde te weten dat de BV haar verplichtingen tegenover DCB Energy niet zou kunnen nakomen en de BV geen verhaal zou bieden. De kantonrechter, die in dat verband overwoog dat bleek dat de continuïteit van de BV geen “rustig bezit” was, oordeelde dat [appellant] heeft nagelaten zijn verweer “handen en voeten” te geven.
Ontvanger/Roelofsenen recent: HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627).
Het hof merkt op dat de Beklamel-norm ook toepassing kan vinden in gevallen waarin in het kader van een voortdurende (raam-)overeenkomst verplichtingen ontstaan door nieuwe deelleveranties, op initiatief van de rechtspersoon.
Romme/Bakker).
Het hof deelt niet de visie van [appellant] dat met het aannemen van een verzwaarde stelplicht geheel voorbij wordt gegaan aan het principe dat een bestuurder alleen aansprakelijk zal kunnen zijn op grond van onrechtmatige daad voor een schuld die rust op de rechtspersoon wanneer hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Deze door de rechtspraak aanvaarde hoge drempel voor aansprakelijkheid van de bestuurder in situaties als de onderhavige (zie wederom HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 en het arrest van gelijke datum, gepubliceerd met kenmerk ECLI:NL:HR:2014:2628) staat er immers niet aan in de weg onder bijzondere omstandigheden – onder handhaving van deze drempel – een verzwaarde stelplicht aan te nemen.
Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die hem alsnog disculperen betekent het voorgaande dat [appellant] aansprakelijk is voor de door DCB Energy geleden schade. De grieven I en II treffen dus geen doel.
Slotsom
3.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 14 maart 2014;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van DCB Energy begroot op € 2.814,-;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.