12.2. [De Inspecteur] heeft het standpunt van [belanghebbende] gemotiveerd betwist. [De Inspecteur] stelt dat er geen sprake is van een gerichte ingebrekestelling. De ingebrekestelling is niet voldoende gespecificeerd en het is niet duidelijk op welke voldoening(en) die ziet. Verder stelt [de Inspecteur] dat de ingebrekestelling prematuur is. [Belanghebbende] heeft (telkens) impliciet toestemming gegeven voor de verlenging c.q. opschorting van de beslistermijn.
13. Met betrekking tot de vraag of [belanghebbende] recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar overweegt de rechtbank als volgt.
14. Ingevolge het derde lid van artikel 4:17 van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit artikel 7:14a van de Awb vloeit voort dat deze regeling ook van toepassing is op beslissingen op bezwaar.
15. Uit de ontstaansgeschiedenis en vaste jurisprudentie blijkt dat aan een ingebrekestelling wat vorm betreft weinig bijzondere eisen worden gesteld. Het vereiste van ingebrekestelling dient materieel te worden opgevat, doel en strekking zijn belangrijker dan de vorm, met dien verstande dat een ingebrekestelling wel schriftelijk dient te geschieden. Uit de inhoud van het als ingebrekestelling aan te merken geschrift hoeft niet meer te blijken dan dat volgens de belanghebbende de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken en dat alsnog op korte termijn een beslissing wordt verlangd.
16. De gemachtigde van [belanghebbende] (de gemachtigde) treedt op voor enkele honderden belanghebbenden, die net als [belanghebbende] een woning geleverd hebben gekregen (vlak) vóór 15 juni 2011 en die overdrachtsbelasting hebben voldaan naar een tarief van 6%. Deze belanghebbenden zijn woonachtig in het hele land. Vanaf de indiening van de bezwaarschriften heeft de gemachtigde met eenheden van de Belastingdienst en met het ministerie van Financiën gecorrespondeerd over het aanmerken van de bezwaren als massaal bezwaar in de zin van artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel centrale afdoening van de bezwaren door de Belastingdienst.
17. Op het verzoek van de gemachtigde om de regeling voor afdoening van massale bezwaarschriften toe te passen op alle door het kantoor van de gemachtigde ingediende bezwaarschriften, is afwijzend beslist. Na een daarop door de gemachtigde ingediende klacht heeft op 1 september 2011 een gesprek tussen de gemachtigde en een lid van het managementteam Belastingdienst plaatsgevonden. Na dat gesprek is aan de gemachtigde te kennen gegeven dat de afhandeling van de bezwaarschriften gecoördineerd zal plaatsvinden.
18. Hierop heeft de gemachtigde op 15 september 2011 brieven gestuurd aan de directeuren van de diverse belastingregio’s dat alle belanghebbenden wensten te worden gehoord op hun bezwaar en dat om inzage werd verzocht van alle op de zaken betrekking hebbende stukken. In reactie hierop en naar aanleiding van telefonisch overleg heeft de belastingdienst Regio [Q], bij brief van 13 oktober 2011, aan de gemachtigde verzocht om instemming te verlenen met het opschorten van de termijn voor het geven een beschikking als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, letter a van de Awb en/of artikel 7:10, vierde lid, letter a, van de (bedoeld is) Awb. Bij brief van 15 november 2011 aan de belastingdienst Regio [Q] heeft de gemachtigde toestemming verleend voor verlenging van de beslistermijn tot 1 februari 2012. Bij brief van 18 november 2011 heeft [C] van de Belastingdienstregio [R] contact gezocht met de gemachtigde om te overleggen over de organisatie omtrent de hoorgesprekken, het verzoek tot inzage van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en de ontbrekende informatie die de Belastingdienst nog wilde ontvangen om over te kunnen gaan tot de inhoudelijke behandeling van de bezwaren. In die brief heeft hij tevens een aantal data voorgesteld voor het te voeren overleg. Hierop heeft de gemachtigde gereageerd bij brief van 23 november 2011. Die brief bevat de volgende passage:
'Uit uw brief leid ik af dat de Belastingdienst en het Ministerie inmiddels bereid zijn mee te denken over een goede afhandeling van de bezwaarschriften. Dat is goed om te lezen. Ook wij achten het in het grootste belang dat alle partijen ruimschoots de gelegenheid krijgen hun standpunten kenbaar te maken. Bij deze bericht ik u dat ik, ondanks dat vastgesteld moet worden dat u reeds in gebreke bent ten aanzien van de beslissing op de bezwaarschriften, uiteraard bereid ben met u in overleg te treden.'
19. Naar aanleiding van deze brief heeft [de Inspecteur] bij brief van 25 november 2011 opgemerkt dat hij ervan uit is gegaan dat bovengenoemde passage geen formele ingebrekestelling betreft. Voorts heeft hij de gemachtigde in deze brief verzocht een overzicht te verstrekken van de door haar ingediende bezwaren. Uit de daarna tussen partijen veelvuldig gewisselde correspondentie valt af te leiden dat de gemachtigde bij haar standpunt is gebleven dat [de Inspecteur] - kennelijk tot aan het verschijnen van de eerste uitspraken op bezwaar - in gebreke is gebleven met een voortvarende afhandeling van de ingediende bezwaarschriften. Daarbij heeft de gemachtigde tevens vastgehouden aan haar standpunt alle op de zaak betrekking hebbende stukken te ontvangen, inclusief de betalingsbewijzen van de afdrachten in iedere zaak. Voorts heeft zij te kennen gegeven aan de hand van die stukken de bezwaarschriften te willen aanvullen en pas daarna het hoorgesprek te houden. Verder is tussen partijen uitgebreid gecorrespondeerd om duidelijkheid te krijgen over de vraag hoeveel belastingplichtigen de gemachtigde vertegenwoordigde. Uiteindelijk heeft op 22 maart 2012 het hoorgesprek tussen de gemachtigde en [de Inspecteur] plaatsgevonden en zijn de eerste uitspraken op bezwaar – naar de rechtbank begrijpt – in juni 2012 naar de gemachtigde verzonden.
20. Uit de tussen de gemachtigde en [de Inspecteur] gevoerde correspondentie blijkt dat de handelwijze van partijen onmiskenbaar erop was gericht om voor alle door de gemachtigde vertegenwoordigde belastingplichtigen tot een gecoördineerde afhandeling van de bezwaren te komen. Hiertoe heeft de inspecteur van Belastingdienst [R] op 18 november 2011 contact met de gemachtigde opgenomen.
21. De rechtbank is van oordeel dat de brieven van de gemachtigde van 23 november 2011 en van 15 december 2011 alsook de overige correspondentie, in elk geval tot aan de bespreking tussen partijen op 10 januari 2012, bezien op zich en in onderlinge samenhang, naar inhoud en strekking moeten worden aangemerkt als een bevestiging van het lopende verzoek om procedurele afstemming over de vele bezwaarschriften en voorts de kennisgeving van de wens zo spoedig mogelijk tot afwikkeling te geraken. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit geen enkele brief is af te leiden dat de gemachtigde [de Inspecteur] daarmee heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing op bezwaar te nemen, (mede) in aanmerking nemende dat gemachtigde daarbij aanspraak heeft gemaakt nog nadere stukken en/of aanvullende gronden te kunnen indienen. Eerder blijkt het tegendeel uit de brief van 15 november 2011 van de gemachtigde aan de belastingdienst Regio [Q], waarin de gemachtigde toestemming verleent tot een verlenging van de beslistermijn tot 1 februari 2012. Daar komt bij dat op 23 november 2011 niet duidelijk was voor welke belastingplichtigen de gemachtigde op dat moment optrad. Het ging om een dermate groot aantal bezwaarschriften dat van de gemachtigde kon worden verlangd dat zij in de ingebrekestelling zou hebben gespecificeerd waarop deze ziet (vgl. ABRvS, 25 juli 2012, 201200696/1/A2; ECLI:NL:RVS:2012:BX2554). Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de brieven van gemachtigde van 23 november 2011 en/of van 15 december 2011 niet worden beschouwd als formele ingebrekestelling(en). 22. De gemachtigde stelt zich voorts op het standpunt dat zij [de Inspecteur] tijdens de bespreking op 10 januari 2012 in gebreke heeft gesteld. Nu op laatst vermelde datum niet was voldaan aan het vereiste dat een ingebrekestelling schriftelijk dient te geschieden is reeds daarom geen sprake van een geldige ingebrekestelling op 10 januari 2012. Dit geldt eveneens voor het standpunt van de gemachtigde dat zij [de Inspecteur] tijdens het hoorgesprek op 22 maart 2012 in gebreke heeft gesteld. Ook de brief van gemachtigde van 26 januari 2012 aan de Directeur van de Belastingdienst/[S] kan niet als ingebrekestelling worden aangemerkt nu de gemachtigde in die brief een aanvang maakt met de nadere motivering van de bezwaarschriften en daarbij uitdrukkelijk te kennen geeft dat dit geenszins de definitieve nadere motivering is.
23. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van gemachtigde van 13 april 2012 aan Directeur van de Belastingdienst/[S] evenmin worden aangemerkt als een ingebrekestelling. In die brief plaatst de gemachtigde immers kanttekeningen bij het door [de Inspecteur] op 30 maart 2012 verzonden verslag van het hoorgesprek van 22 maart 2012 en dat mede in het licht van haar terugblik op het verloop van de bespreking op 10 januari 2012. Zo de brief van 13 april 2012 als een ingebrekestelling is bedoeld, hetgeen uit die brief niet expliciet blijkt, is het een ongerichte ingebrekestelling (zie ov. 21).
24. De gemachtigde heeft verder nog gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, nr. 12/02697, ECLI:NL:HR:2013:BZ4198, en gesteld dat vanwege de landelijke bevoegdheid van de inspecteurs een belastingplichtige elke willekeurige inspecteur een ingebrekestelling kan sturen, ook als de belastingplichtige niet onder diens ressort valt. Zo een ingebrekestelling al rechtsgeldig zou kunnen worden uitgebracht aan een andere inspecteur dan de inspecteur onder wie de belastingplichtige ressorteert, is de rechtbank van oordeel dat in een dergelijk geval tenminste sprake moet zijn van een gerichte, dat wil zeggen een voldoende gespecificeerde, ingebrekestelling. Zoals hiervoor is overwogen, is daarvan geen sprake. Ook de overige door de gemachtigde genoemde stukken, waaronder e-mails, kunnen niet worden aangemerkt als geldige en gerichte ingebrekestellingen. 25. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat ten tijde van de uitspraak op bezwaar op 4 juni 2012 geen sprake was een geldige ingebrekestelling, zodat [de Inspecteur] de aanspraak op betaling van een dwangsom terecht heeft afgewezen. Hetgeen [de Inspecteur] overigens nog heeft aangevoerd behoeft geen beoordeling meer.
26. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)