Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 7 oktober 2014
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
,hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellanten] negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. De Staat heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Daarna hebben [appellanten] een akte overlegging producties ingediend. Op 19 juni 2014 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. De zaak is vervolgens tot 15 juli 2014 aangehouden voor beraad partijen. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
“zes maanden optievergoeding Spickerhoven II sectie H1744”.
tegenover [betrokkene], voornoemd, (telkens) presenteren van die [appellant sub 1] als rechthebbende op een optie op hierna aan te duiden kavel danwel als anderszins enig recht hebbende op hierna aan te duiden kavel, zulks terwijl dit niet (meer) het geval was,
en/of
Uit het vorenstaande volgt dat het door [de directeur van REO] tegenover [betrokkene] presenteren van die [appellant sub 1] als rechthebbende op een optie danwel anderszins als enig rechthebbende op de kavel grond[onderdeel a., toevoeging hof]
en het aan [betrokkene] mededelen dat [betrokkene] deze niet kon kopen omdat [de directeur van REO] daarin niet vrij was omdat [appellant sub 1] met die grond bezig was en als [betrokkene] met de grond verder wilde, hij eerst met [appellant sub 1] moest praten omdat die een optie had op de grond[onderdeel b., toevoeging hof]
,geen valse hoedanigheid dan wel listige kunstgrepen dan wel een samenweefsel van verdichtselsin de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrechtopleveren.”(onderstreping hof). Uit deze motivering blijkt dat - volgens de strafrechter - onderdelen a. en b. (de aan [de directeur van REO] toegeschreven mededelingen) géén oplichtingsmiddelen zijn. De strafrechter overweegt voorts dat er verder
geen enkelbewijs van
enigebetrokkenheid van [de directeur van REO] bij de overige tenlastegelegde oplichtingsmiddelen is.
geen enkelbewijsmiddel blijkt dat [de directeur van REO] zijn standpunt (dat [appellant sub 1] een optie op de grond had) had ingenomen met het opzet [betrokkene] op te lichten. Het standpunt van [de directeur van REO] was volgens de strafrechter bovendien in lijn met eerdere gedragingen en/of uitlatingen van [de directeur van REO].
[appellant sub 1]vond dat REO - oftewel [de directeur van REO] - onredelijke en eenzijdige voorwaarden stelde aan de uitoefening van zijn optierecht. Uit de (hierna weergegeven) verklaring van [naam medewerker] volgt dat
[de directeur van REO]meende dat van [appellant sub 1] een hogere grondprijs kon worden gevraagd omdat [appellant sub 1] dat makkelijk kon betalen. Hieruit blijkt dat er geen samenwerking was; er was veeleer sprake van tegenwerking van de zijde van [de directeur van REO].
“Vraag:
De rechtbank stelt voorop dat uit de onderhandelingen/besprekingen die [appellant sub 1] heeft gevoerd met de gemeente volgt dat deze oprecht geïnteresseerd was in aankoop van de grond teneinde daar te bouwen. De mededelingen die [appellant sub 1] volgens [betrokkene] op 29 mei 2000 aan hem deed, te weten dat [appellant sub 1] van de bouw afzag en dat [appellant sub 1] [betrokkene] als eerste gegadigde wilde voor de koop van de grond en dat [appellant sub 1] dan wel zijn kosten vergoed wilde hebbenzijn nog geenszins als oplichtingsmiddelen en/of onware mededelingen aan te merken.”(onderstreping hof). Hieruit volgt dat de strafrechter van oordeel is dat de in onderdeel c. en d. vervatte mededelingen niet onwaar zijn en dus geen oplichtingsmiddelen zijn.
Dat [appellant sub 1] aan [betrokkene] heeft voorgehouden dat hij nog een optierecht had, was dan ookniet onwaar” (onderstreping hof). Hieruit volgt dat de strafrechter van oordeel is dat ook onderdeel f. niet als oplichtingsmiddel kan worden aangemerkt.
Uitgeen enkel bewijsmiddelblijkt dat de verklaringen van [appellant sub 1] niet op waarheid berusten zodat in ieder geval niet overtuigend is bewezen dat [appellant sub 1] het oogmerk had om zich ten koste van [betrokkene] wederrechtelijk te bevoordelen”. Dat [appellant sub 1] gerechtigd was de grond over te dragen aan een derde (althans oprecht dacht dat hij daartoe gerechtigd was), volgt naar het oordeel van het hof ook overigens uit het strafdossier. De grond is immers daadwerkelijk door [betrokkene] (via REO) gekocht; er was geen civielrechtelijke belemmering om de grond aan [betrokkene] door te verkopen. Dit staat onder andere in het proces-verbaal Aanvraag bevel ex artikel 126m en 126n Sv d.d. van 28 maart 2004 - onderdeel van het strafdossier - p. 2, 2e alinea:
met [appellant sub 1] overeen dat hij de optie van [appellant sub 1] zou overnemen en dat hij hiervoor aan [appellant sub 1] een bedrag zou betalen van 78.190 gulden ex BTW. [appellant sub 1] regelde vervolgens de koop bij REO BV en op 5 oktober kreeg [betrokkene] een verkoopaanbod van REO BV, getekend door [de directeur van REO]. [betrokkene] ging hier op in en kocht de grond van REO BV, waarna op 10 oktober 2000 de akte passeerde bij de notaris.”
niet bewezenis dat [appellant sub 1] [betrokkene] onder ongeoorloofde druk heeft gezet (onderdeel f., slot, en g.), omdat: