ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5617
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging na onjuiste uitreiking van strafbeschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een hechtenis van tien dagen en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zes maanden. Het Openbaar Ministerie had ervoor gekozen om de zaak bij strafbeschikking af te doen, maar de uitreiking van deze strafbeschikking voldeed niet aan de wettelijke vereisten. Hierdoor was de verdachte niet op de hoogte van de strafbeschikking en kon hij geen gebruik maken van de mogelijkheid om de boete te voldoen of verzet in te stellen.
Het hof oordeelde dat de verdachte in zijn belangen was geschaad doordat hij direct na de mislukte uitreiking was gedagvaard. Dit had hem niet de kans gegeven om de opgelegde sanctie van € 310,00 te voldoen zonder dat hij een zwaardere straf opgelegd kreeg. Het hof benadrukte dat het Openbaar Ministerie had moeten handelen volgens de beginselen van een behoorlijke procesorde en had moeten onderzoeken of er een ander adres van de verdachte beschikbaar was voor de uitreiking van de strafbeschikking.
Aangezien het Openbaar Ministerie geen redenen had aangevoerd om terug te komen op het besluit om de zaak bij strafbeschikking af te doen, verklaarde het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de vervolging van de verdachte in deze omstandigheden als strijdig met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging beschouwde.