ECLI:NL:HR:2008:BD3896

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00089/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met TOM-afdoening en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van de verdachte, die in het kader van een TOM-afdoening (Taakstraf Openbaar Ministerie) aan twee voorwaarden moest voldoen om strafvervolging te voorkomen. De verdachte heeft aan één van de voorwaarden voldaan door 40 uur taakstraf te verrichten, maar heeft niet tijdig de andere voorwaarde, het betalen van € 100,- schadevergoeding aan de benadeelde partij, nageleefd. Het OM heeft daarop besloten tot strafvervolging over te gaan.

In hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de wijze van betaling van de schadevergoeding. De verdediging voerde aan dat er een instemmingsformulier was ondertekend, waarin stond dat de schadevergoeding zou plaatsvinden via een acceptgiro. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verweer van de verdachte werd verworpen, vooral omdat de verdachte geen acceptgiro heeft ontvangen en geen informatie van de Officier van Justitie heeft gekregen over de betaling.

De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zelf geen actie heeft ondernomen, nadere motivering behoeft. Tevens merkt de Hoge Raad op dat de wet geen aftrek van reeds verrichte taakstraf in het kader van de TOM-afdoening toestaat. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

23 september 2008
Strafkamer
nr. 00089/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 18 december 2006, nummer 21/003003-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 13 juli 2006 - de verdachte vrijgesproken van de hem primair tenlastegelegde diefstal en hem ter zake van "overtreding van art. 11 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met bepaling dat het aantal uren werkstraf dat door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in het kader van de TOM-afdoening is uitgevoerd, geheel in mindering zal worden gebracht. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, zal bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich - naar de Hoge Raad begrijpt - tegen de verwerping van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman betoogt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, aangezien verdachte nooit iets heeft vernomen over de wijze van betaling van de schadevergoeding en uit de stukken niet blijkt dat het openbaar ministerie op dit gebied ooit enige actie heeft ondernomen. De raadsman voert voorts aan dat verdachte de schadevergoeding op 27 juli 2006 heeft voldaan en dat het openbaar ministerie ook om deze reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman overlegt hierbij een kopie van een rekeningafschrift van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte op 27 juli 2006 een bedrag van € 100,00 heeft overgemaakt naar de benadeelde partij.
De advocaat-generaal betoogt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu verdachte zelf geen enkele actie heeft ondernomen om de schadevergoeding te betalen en de uiteindelijke betaling niet is voldaan binnen de daarvoor gestelde termijn.
De voorzitter schorst het onderzoek voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verweer van de raadsman wordt verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu verdachte (eerder) zelf geen actie heeft ondernomen om de schadevergoeding te betalen en de uiteindelijke betaling pas heeft plaatsgevonden na de betekening van de dagvaarding in hoger beroep."
3.3.1. Een zogenoemd instemmingsformulier, dat door de Officier van Justitie en de verdachte is ondertekend, van 16 juni 2005 houdt onder meer het volgende in:
"De Officier van Justitie in het arrondissement Utrecht,
Overwegende dat [verdachte] (...) verdacht wordt van Diefstal in/uit door middel van een valse sleutel gepleegd te Utrecht op 30 nov 2004 t/m 4 dec 2004
geeft kennis aan de verdachte dat hij/zij, officier van justitie, hem/haar niet zal vervolgen terzake van dit feit onder de voorwaarde(n) dat hij/zij, verdachte, ter voorkoming van strafvervolging:
Binnen 6 maanden na heden, volgens de voorschriften en aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland of een door haar aan te wijzen instelling, gedurende 40 onbetaalde uren werkzaamheden zal verrichten in het kader van een taakstraf.
Binnen 3 maanden, na heden, de door hem/haar veroorzaakte schade ten bedrage van 100 euro zal vergoeden door middel van een overhandigde/te overhandigen acceptgiro."
3.3.2. Een tot de stukken behorende brief van 21 juni 2005 van de Officier van Justitie aan de verdachte houdt onder meer het volgende in:
"Van de politie heb ik een proces-verbaal ontvangen waaruit blijkt dat u in de periode van 30 november 2004 t/m 04 december 2004 schade heeft berokkend aan [benadeelde partij]. Deze schade bedraagt € 100,-.
Ik heb besloten u in de gelegenheid te stellen te voorkomen dat u voor dit strafbare feit voor de rechter moet verschijnen.
Daartoe dient u aan twee voorwaarden te voldoen, namelijk het verrichten van een taakstraf gedurende 40 onbetaalde uren en het vergoeden van de schade voor 16 september 2005 te weten € 100,- aan de benadeelde.
Het schadebedrag dient overgemaakt te worden naar rekening nummer [001] (...) onder vermelding van uw kenmerk. De coördinator slachtofferzorg van het parket zal zorgdragen voor doorbetaling aan de benadeelde.
Indien u het schadebedrag niet binnen de betalingstermijn betaalt of als u de taakstraf niet verricht, zult u worden gedagvaard om voor de rechter te verschijnen."
3.3.3. De verdachte heeft wel de taakstraf verricht maar niet tijdig de schadevergoeding betaald. Daarom heeft de Officier van Justitie hem ter zake van voornoemd feit gedagvaard.
3.4. Het instemmingsformulier houdt in dat vergoeding van de schade zal plaatsvinden door middel van een aan de verdachte overhandigde/te overhandigen acceptgiro. In het verweer ligt onmiskenbaar de stelling besloten dat de verdachte geen acceptgiro heeft ontvangen en ook overigens omtrent de te verrichten betaling geen bericht van de Officier van Justitie heeft gekregen. Daarom behoeft het door het Hof aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde oordeel "dat de verdachte zelf geen actie heeft ondernomen" nadere motivering. Het Hof had blijk moeten geven te hebben onderzocht of de verdachte kennis droeg van de brief van de Officier van Justitie van 21 juni 2005.
3.5. Het middel slaagt. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven.
3.6. Opmerking verdient nog het volgende.
3.6.1. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Beslissing
Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat het aantal uren werkstraf dat door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in het kader van de TOM afdoening al is uitgevoerd, geheel in mindering zal worden gebracht."
3.6.2. 's Hofs oordeel dat de uren taakstraf die de verdachte in het kader van de Taakstraf Openbaar Ministerie (TOM)-afdoening reeds had verricht, in mindering kunnen worden gebracht op de uren taakstraf die het Hof heeft opgelegd, is onjuist aangezien de wet in een dergelijke aftrek niet voorziet.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 september 2008.