Uitspraak
Uitspraak d.d. 13 maart 2013
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
Aanslagen, beschikkingen heffingsrente, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
Vaststaande feiten
Charitable Remainder Unitrust.
Payment of Unitrust Amount to Non-Charitable Beneficiaries.
Payments in the Event of the Death of a Non-Charitable Beneficiary.
- in 2001 € 40.920;
- in 2002 € 30.987;
- in 2004 € 23.474.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
Conclusies van partijen
Oordeel van de rechtbank
“(j) Payments in the Event of the Death of a Non-Charitable Beneficiary”, volgt dat – zoals verweerder ook in zijn pleitnota heeft opmerkt – bij het overlijden van eiseres (als beneficiary) de laatste halfjaarlijkse uitkering vóór het overlijden als laatste uitkering geldt. Dit betekent dat er sprake kan zijn van vermogensinkomsten bij de subtrust die opkomen bij het leven van eiseres zonder dat deze aan haar of haar rechtsopvolger(s) worden uitgekeerd. Op grond van de trustbepalingen komen die inkomsten dan immers ten goede aan één van de in de trustakte aangewezen ‘charities’. Reeds hierom is het onjuist om de onderliggende vermogensbestanddelen en de daaruit voortvloeiende vermogensinkomsten direct en volledig toe te rekenen aan eiseres. Hiervan zou naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake kunnen zijn in een situatie waarbij alle bij het leven van eiseres opgekomen (vermogens)inkomsten van de subtrust per definitie aan haar of haar rechtsopvolger(s) ten goede zouden komen. De rechtbank kan daarom de subtrust niet als fiscaal transparant aanmerken.
Beoordeling van het hoger beroep
Kamerstukken II, 1998-1999, 26 728, nr. 3, blz. 16-17)
Kamerstukken II, 1998-1999, 26 728, nr. 3, blz. 83-84).
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
- verklaart zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens voorzover het de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht betreft;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944;
- veroordeelt de Staat, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 2.500.
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
- de gronden van het beroep in cassatie.