ECLI:NL:GHARN:2009:BI1737

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.004.613
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep en verzoek om verlof voor tussentijds hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil tussen appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J. Boom, en geïntimeerde AXA Schade N.V., vertegenwoordigd door mr. W.A.J. Hagen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep dat door appellante was ingesteld tegen verschillende tussenvonnissen van de rechtbank Zutphen. Het hof heeft vastgesteld dat de vonnissen van 24 februari 2000, 26 juli 2001, 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008 tussenvonnissen zijn, waartegen in beginsel geen hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Appellante had grieven ingediend tegen de vonnissen van 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008, maar het hof oordeelde dat deze grieven niet ontvankelijk waren omdat de rechtbank geen verlof had verleend voor tussentijds hoger beroep. Het hof overwoog dat de bepalingen over rechtsmiddelen van openbare orde zijn en dat niet-inachtneming leidt tot ambtshalve niet-ontvankelijkheid. Desondanks heeft het hof appellante de gelegenheid geboden om alsnog verlof te vragen aan de rechtbank Zutphen om hoger beroep in te stellen tegen het tussenvonnis van 27 februari 2008. Het hof heeft de zaak aangehouden en verwezen naar de rol om te bepalen of de rechtbank het verzoek om verlof zou honoreren. De beslissing van het hof houdt in dat de zaak op 10 maart 2009 opnieuw zal worden behandeld, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over het verzoek om verlof en de voortzetting van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.004.613
arrest van de tweede civiele kamer van 27 januari 2009
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. F.J. Boom,
tegen:
de naamloze vennootschap
AXA Schade N.V.,
als rechtsopvolger van de naamloze vennootschap
Guardian Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 24 fe-bruari 2000, 26 juli 2001, 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008, die de rechtbank Zutphen tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: AXA) als gedaagde heeft gewezen. Van alle vonnissen is een fotoko-pie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 3 april 2008 AXA aangezegd van deze vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van AXA voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] negen grieven tegen de vonnissen van 10 ok-tober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008 aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 24 februari 2000, 26 juli 2001, 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [appellante] zoals verwoord in de inleidende dagvaarding alsmede bij vermeerdering van eis bij conclusie van 15 juni 2000 en vermeerdering van eis ter gelegenheid van het pleidooi op 5 september 2002 alsnog zal toewijzen, met veroordeling van AXA in de kosten van beide in-stanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft AXA de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gebezigde gronden, zal bekrachtigen en die bedragen zal toewijzen die volgens de bestreden vonnissen toewijsbaar zijn en voor zover er nog beslissingen genomen moeten worden deze beslissingen zal nemen, een en ander onder veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof stelt vast dat de vonnissen van 24 februari 2000, 26 juli 2001, 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008 alle tussenvonnissen zijn, waarin in het dictum geen einde wordt gemaakt aan het geding omtrent een deel van het gevorderde. Evenmin houden de vonnissen een voorlopige voorziening in.
3.2 In rechtsoverweging 2.17 van het vonnis van 27 februari 2008 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“[appellante] heeft verzocht om te bepalen dat van dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep mag wor-den ingesteld.
Nu de onderhavige procedure is aangevangen vóór inwerkingtreding van het huidige Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is op grond van artikel VII lid 1 van de overgangsbepaling van de op 1 januari 2002 in werking getreden wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 580 tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken, het vóór 1 januari 2002 geldende procesrecht van toepassing. Op grond van artikel 337 Rv (oud) kan van een tussenvonnis in hoger beroep worden gegaan voordat het eindvonnis is gewezen, tenzij de rechter bepaalt dat het hoger beroep daarvan niet dan tegelijk met het eindvonnis zal kunnen worden ingesteld. Om die reden heeft [appellante] er geen belang bij dat de rechtbank haar expliciet toestaat om van dit tussenvonnis tussentijds in hoger beroep te gaan. In hetgeen Guardian heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tussentijds hoger beroep uit te sluiten.”
3.3 Het hof neemt het volgende tot uitgangspunt. Op grond van artikel VII lid 1 van de overgangsbepalingen van de op 1 januari 2002 in werking getreden wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 580 tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken (het overgangsrecht) blijft het recht (Rv oud) zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing. Lid 2 van dit artikel VII bepaalt dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van onder meer een rechtbank die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend, het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft.
3.4 [appellante] heeft grieven gericht tegen de vonnissen van 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008. Het betreft aldus vonnissen die na 1 januari 2002 zijn gewezen. Uit artikel VII lid 2 van het overgangsrecht volgt (zie HR 9 juli 2004, NJ 2005, 256) dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen die vonnissen van de rechtbank, de bepalingen uit het huidige Rv van toepassing zijn. Ingevolge het aldus toepasselijke artikel 337 lid 2 Rv kan van een ander tussenvonnis dan de in lid 1 van die bepaling vermelde vonnissen (waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd) hoger beroep slechts worden ingesteld tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.5 Voor het tussenvonnis van 27 februari 2008 geldt de hoofdregel dat daar tegen slechts hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindvonnis. Hetzelfde geldt voor de vonnissen van 10 oktober 2002 en 7 mei 2003. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om in rechtsoverweging 2.17 van het vonnis van 27 februari 2008 een verlof te lezen tot tussentijds hoger beroep (vgl. HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510), terwijl daarvan evenmin anderszins is gebleken. Uit die overweging van de rechtbank valt naar het oordeel van het hof ook niet (zonder meer) op te maken dat de rechtbank [appellante] verlof voor tussentijds hoger beroep zou hebben gegeven ingeval de rechtbank van de juiste opvatting omtrent het overgangsrecht zou zijn uitgegaan. Op grond van het voorgaande zou het hof [appellante] in beginsel niet-ontvankelijk dienen te verklaren in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 10 oktober 2002, 7 mei 2003 en 27 februari 2008.
3.6 Tegen de tussenvonnissen van 24 februari 2000 en 26 juli 2001 heeft [appellante] geen grieven gericht. [appellante] zal reeds daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het hoger beroep tegen de vonnissen van 24 februari 2000 en 26 juli 2001.
3.7 Aan voorgaande oordelen doet niet af dat volgens AXA geen redelijk belang is ge-moeid met een niet-ontvankelijkverklaring. De bepalingen over de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen zijn van openbare orde en moeten door het hof ambtshalve wor-den beoordeeld. Niet-inachtneming daarvan leidt tot ambtshalve niet-ontvankelijkverklaring.
3.8 Het hof acht echter gronden aanwezig [appellante] in de gelegenheid te stellen nogmaals aan de rechtbank verlof te vragen om tegen het tussenvonnis van 27 februari 2008 hoger beroep te mogen instellen. Daarbij acht het hof in het bijzonder van belang dat AXA (kenne-lijk) geen bezwaren heeft tegen het ingestelde hoger beroep. Naar het oordeel van het hof staan in het onderhavige geval de eisen van een goede procesorde niet in de weg aan het vragen van verlof na het verstrijken van de appeltermijn, omdat [appellante] vóór het laatste tussenvonnis bedoeld verlof had verzocht, maar de rechtbank dit verlof ten onrechte (op grond van een onjuiste opvatting omtrent het overgangsrecht) niet heeft verleend, terwijl niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de rechtbank tussentijds hoger beroep zou hebben toegestaan als zij van de juiste opvatting omtrent het overgangsrecht zou zijn uitgegaan. Daarenboven heeft [appellante] in ieder geval binnen de appeltermijn hoger beroep ingesteld van voornoemd tussenvonnis. Het hof zal de zaak derhalve verwijzen naar de rol teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen een verlof van de rechtbank Zutphen over te leggen, waaruit blijkt dat de rechtbank alsnog tussentijds hoger beroep openstelt van haar tussenvonnis van 27 februari 2008. Op die datum kunnen partijen zich bovendien desgewenst uitlaten over voornoemd verlof dan wel anderszins omtrent de voortzetting van het hoger beroep.
3.9 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 10 maart 2009 teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen een verlof van de rechtbank Zutphen over te leggen, waaruit blijkt dat de rechtbank alsnog tussentijds hoger beroep openstelt van haar tussenvonnis van 27 februari 2008;
stelt partijen in de gelegenheid om op de roldatum van 10 maart 2009 zich desgewenst uit te laten over voornoemd verlof dan wel anderszins omtrent de voortzetting van het hoger beroep;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.L. van der Beek en J.G.J. Rinkes, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009.