ECLI:NL:GHARN:2004:AR7673

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-04178
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanslag op basis van strafrechtelijke vermoedens en schadevergoeding voor rechtsbijstandskosten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 19 november 2004, stond de onrechtmatigheid van een belastingaanslag centraal. De belanghebbende, aangeduid als [X], had een aanslag ontvangen van de Inspecteur van de Belastingdienst [P], die was gebaseerd op strafrechtelijke vermoedens. Deze aanslag, gedateerd op 29 december 2000, betrof een inkomstencorrectie van ƒ 250.000 wegens vermoedelijk zwart genoten inkomsten. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze inkomstencorrectie op 28 juni 2002 door de Inspecteur volledig teruggenomen. De belanghebbende verzocht echter om schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand die hij had gemaakt in de bezwaarfase, maar dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen.

De strafrechter sprak de belanghebbende op 16 april 2004 in hoger beroep vrij van de hem ten laste gelegde feiten. Het Gerechtshof oordeelde dat de aanslag, die was opgelegd op basis van niet hard te maken strafrechtelijke vermoedens, onrechtmatig was. Het Hof stelde dat er geen andere eisen gesteld mogen worden voor de toewijsbaarheid van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht dan die voor een vordering tot schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad. Het Hof concludeerde dat de overheid verplicht is de door de belanghebbende geleden schade te vergoeden, die bestond uit € 7.431,54 aan kosten voor rechtsbijstand.

Het Gerechtshof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de schadevergoeding, en veroordeelde de Staat tot betaling van de schadevergoeding en het griffierecht. De proceskosten aan de zijde van de belanghebbende werden vastgesteld op € 644. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.P.W.H.T. Becks, en er werd opgemerkt dat tegen deze mondelinge uitspraak geen beroep in cassatie mogelijk was. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/04178
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : verzoek ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht
nummer : [01.H.76]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. In 2000 is onder anderen tegen belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek geëntameerd. Ter behoud van rechten heeft de Inspecteur hangende dit strafrechtelijke onderzoek belanghebbende de onderwerpelijke - op 29 december 2000 gedagtekende - aanslag opgelegd. Daarin is begrepen een inkomstencorrectie ten bedrage van ƒ 250.000 wegens – vermoedelijk – zwart genoten inkomsten. Na daartegen door belanghebbendes gemachtigde gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2002 bedoelde inkomstencorrectie volledig teruggenomen. Het verzoek van belanghebbende om toekenning van een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bestaande uit kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, is door de Inspecteur niet gehonoreerd. De strafrechter heeft belanghebbende op 16 april 2004 in hoger beroep vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
2. Anders dan de Inspecteur kennelijk betoogt, bestaat er geen grond om voor de toewijsbaarheid van een verzoek ingevolge artikel 8:73 Awb tot vergoeding van in verband met de behandeling van een bezwaarschrift gemaakte kosten andere eisen te stellen dan die welke gelden voor de toewijsbaarheid van een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Tot laatstbedoelde eisen behoort niet dat sprake moet zijn van een onrechtmatig handelen tegen beter weten in (HR 7 november 2003, nr. 38 006, BNB 2004/113 en HR 17 december 1999, nr. C98/80, NJ 2000,87).
3. Wanneer een besluit van een bestuursorgaan (het primaire besluit) op grond van een daartegen gemaakt bezwaar door dat bestuursorgaan wordt herroepen en, voor zover nodig, wordt vervangen door een nieuw besluit, zal het van de redenen die daartoe hebben geleid, en de omstandigheden waaronder het primaire besluit tot stand is gekomen, afhangen of het nemen van het primaire besluit onrechtmatig moet worden geacht in de zin van artikel 6:162 BW en, zo ja, of deze daad aan het betrokken overheidslichaam kan worden toegerekend. Indien het primaire besluit berust op een onjuiste uitleg van de wet en derhalve onrechtmatig is, moet dit onrechtmatig handelen in ieder geval aan het betrokken overheidslichaam worden toegerekend. In dat geval is immers sprake van een oorzaak welke naar de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van dat lichaam komt (vgl. onder meer HR 20 februari 1998, nr. 16 474, BNB 1998/207).
4. In een geval als het onderhavige, waarin het primaire besluit berust op strafrechtelijke vermoedens die niet hard kunnen worden gemaakt, moet worden geconcludeerd dat dat besluit in strijd met de wet is genomen en derhalve onrechtmatig is. Dit onrechtmatig handelen moet aan het overheidslichaam worden toegerekend. Dit brengt mee dat de overheid verplicht is de dientengevolge door belanghebbende geleden schade te vergoeden.
5. Die schade bestaat, zoals belanghebbende heeft gesteld, uit een bedrag van € 7.431,54 aan kosten van in bezwaar ingeroepen rechtsbijstand. Het Hof acht zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de kosten daarvan redelijk.
6. De Inspecteur heeft het onderwerpelijke verzoek van belanghebbende ten onrechte niet ingewilligd. Het beroep is gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof begroot deze kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand – overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht – op € 644 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1).
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar doch uitsluitend voorzover deze betrekking heeft op de schadevergoeding;
- veroordeelt de Staat in de door belanghebbende geleden schade – bestaande uit in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand – ten bedrage van € 7.431,54;
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze betaalde griffierecht van € 29, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde belanghebbende ter zake van de behandeling van dit beroep, vastgesteld op € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus gedaan op 19 november 2004 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Becks als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.P.W.H.T. Becks) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 november 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.