In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 67,53 werd opgelegd na een controle door een scanauto op 30 juni 2020, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk, maar de Rechtbank Midden-Nederland vernietigde deze uitspraak en verklaarde het bezwaar ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 betwistte belanghebbende de constatering van de scanauto en vroeg om controle van de gegevens. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij parkeerbelasting had betaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken, maar dat dit geen reden was om de naheffingsaanslag te vernietigen. Het Hof gelastte wel dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedde.