ECLI:NL:GHARL:2025:965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23/232
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 67,53 werd opgelegd na een controle door een scanauto op 30 juni 2020, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk, maar de Rechtbank Midden-Nederland vernietigde deze uitspraak en verklaarde het bezwaar ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 betwistte belanghebbende de constatering van de scanauto en vroeg om controle van de gegevens. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij parkeerbelasting had betaald. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken, maar dat dit geen reden was om de naheffingsaanslag te vernietigen. Het Hof gelastte wel dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/232
uitspraakdatum: 18 februari 2025
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2022, nummer UTR 21/4331, ECLI:NL:RBMNE:2022:5475, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BghU)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,53 (€ 3,03 aan belasting en € 64,50 aan kosten).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het griffierecht moet vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In de gemeente Utrecht worden voor de controle op betaling van parkeerbelasting onder meer scanauto’s ingezet.
2.2.
Op dinsdag 30 juni 2020 heeft een scanauto, toen hij door de Albrecht Thaerlaan te Utrecht reed, het kenteken van belanghebbendes auto (een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] ) gescand. Daarbij zijn in het voorbijgaan ook enkele foto’s gemaakt van de auto en de directe omgeving. De Albrecht Thaerlaan ligt binnen een gebied waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (tussen 6.00 uur en 11.00 uur).
2.3.
Aan de hand van de gps-gegevens van de scanauto is in het Nationaal Parkeer Register (NPR) gecontroleerd of voor de auto parkeerbelasting is betaald. Ook is gecontroleerd of sprake is van een geldige vergunning. De uitkomst van die controle was in beide gevallen negatief. De gegevens van de scanauto (kentekenscan en foto’s) zijn vervolgens doorgezonden naar een ‘deskcontrol medewerker’ die heeft beoordeeld of een naheffingsaanslag moet worden opgelegd. In dit geval was dat mevrouw [naam2] ( [naam2] ), een (beëdigde) buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in dienst bij de gemeente Utrecht, afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH). Zij heeft de foto’s die de scanauto heeft gemaakt beoordeeld en geen aanleiding gezien voor twijfel of sprake is van parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Utrecht. Een fysieke controle ter plaatse door een parkeercontroleur heeft daarom niet plaatsgevonden. In een nachtelijke run is in het NPR nogmaals gecontroleerd of ter zake van het parkeren parkeerbelasting is betaald. Ook die controle was negatief.
2.4.
Aan de hand van deze bevindingen (hierna verder: de constatering) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 67,53 (€ 3,03 aan belasting en € 64,50 aan kosten).
2.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het bezwaarschrift is op 8 september 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. In zijn bezwaarschrift heeft hij verzocht om (i) foto’s van de constatering, (ii) de naam en (beëdigings)gegevens van de daarbij betrokken ambtenaar en (iii) ijkings- en certificaatgegevens van de middelen die zijn ingezet. Tevens heeft hij verzocht om in persoon te worden gehoord op een voor beide partijen passende datum.
2.6.
In reactie hierop heeft de heffingsambtenaar bij brief van 7 juni 2021 het zogenoemde brondocument met gegevens over de constatering aan belanghebbende verstrekt. Het brondocument vermeldt “30-06-2020 10:39” als datum en tijd van de constatering en “ [nummer1] ( [naam2] )” als verbalisant. Op de foto’s in de bijlage bij het brondocument is de auto van belanghebbende duidelijk te zien. Onderaan de foto’s zijn (onder meer) gps-gegevens (52.109768; 5.125409) en datum/tijd (2020/06/30 10:39:21) vermeld. Voor het verkrijgen van meer informatie over de naheffingsaanslag heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verwezen naar de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH) van de gemeente Utrecht.
2.7.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft de heffingsambtenaar (nogmaals) aan belanghebbende bericht dat hij zich voor de overige gegevens tot de gemeente Utrecht moet wenden, omdat BghU deze gegevens niet in bezit heeft. In dezelfde brief wordt belanghebbende verzocht om binnen zeven dagen na dagtekening telefonisch contact op te nemen voor het maken van een afspraak voor een hoorzitting.
2.8.
Bij (aangetekende) brief van 26 juli 2021 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting op 24 augustus 2021 van 14:00 tot 15:00 uur ten kantore van de heffingsambtenaar. In die brief is vermeld dat belanghebbende naar aanleiding van de brief 2 juli 2021 geen contact heeft opgenomen voor het maken van een afspraak.
2.9.
Belanghebbende is bij de hoorzitting op 24 augustus 2021 niet verschenen.
2.10.
Bij brief van 28 augustus 2021 heeft de heffingsambtenaar hiervan melding gemaakt en verzocht om binnen veertien dagen na dagtekening contact op te nemen voor het maken van een nieuwe afspraak voor een hoorzitting dan wel aan te geven dat aan het horen geen behoefte meer bestaat.
2.11.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2021, verzonden op 17 september 2021, is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat - naar het Hof begrijpt - het bezwaarschrift niet (tijdig) zou zijn gemotiveerd.
2.12.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de Rechtbank is de naheffingsaanslag echter wel terecht opgelegd, omdat belanghebbende zijn voertuig heeft geparkeerd op een gefiscaliseerde parkeerplaats zonder parkeerbelasting te betalen. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de bevoegdheid van [naam2] te twijfelen, temeer omdat niet zij maar de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De Rechtbank heeft verder overwogen dat de heffingsambtenaar en niet de gemeente Utrecht de gevraagde gegevens had moeten verstrekken aan belanghebbende, maar heeft hieraan verder geen gevolgen verbonden. Ten slotte heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, maar dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt om redenen die hij niet op tijd kenbaar heeft gemaakt aan de heffingsambtenaar.
2.13.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar alsnog een afschrift ingebracht van de door de Minister voor Rechtsbescherming op 7 oktober 2019 afgegeven akte van beëdiging van [naam2] als BOA, waarin is overwogen dat [naam2] heeft blijk gegeven te voldoen aan de gestelde eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of (a) de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, (b) alle op de zaak betrekking hebbende stukken (tijdig) zijn ingebracht, en (c) de hoorplicht is geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

(a) De naheffingsaanslag
4.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de constatering betwist, in die zin dat hij zich bijna niet kan voorstellen dat de constatering juist is. Daarom wil belanghebbende de gegevens van de constatering graag controleren. Verder heeft belanghebbende verklaard goed bekend te zijn met de parkeersituatie ter plaatse en de tijden waarop tegen betaling van parkeerbelasting aan de Albrecht Thaerlaan mag worden geparkeerd (tot 11.00 uur). In het verleden heeft hij zijn auto daar wel vaker geparkeerd om met de trein verder te reizen vanaf station Utrecht Overvecht. Als hij parkeerbelasting verschuldigd is, betaalt hij in de regel trouw, ter voorkoming van situaties als deze, aldus nog steeds belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de naheffingsaanslag verwezen naar het brondocument en de daarin opgenomen bevindingen van [naam2] en overige gegevens afkomstig van de scanauto (kentekenscan en fotomateriaal voorzien van gps-gegevens en datum/tijdaanduiding) (zie 2.6). Daaruit kan de heffingsambtenaar niets anders concluderen dan dat de constatering juist is.
4.3.
Belanghebbende heeft niet betwist dat het zijn auto is die zichtbaar is op de foto’s die de scanauto heeft gemaakt. Evenmin heeft hij betwist dat daarop zichtbaar is dat zijn auto geparkeerd stond aan de Albrecht Thaerlaan. Dat betekent dat de gegevens van de scanauto in ieder geval kloppen waar het gaat om de vermelde gps-gegevens. Mede in het licht hiervan heeft het Hof geen aanleiding om te twijfelen aan datum en tijdstip van de constatering (30 juni 2020 om 10:39 uur). De datum als zodanig heeft belanghebbende niet betwist. Dat de aan de scanapparatuur gekoppelde (interne) klok de tijd niet goed zou hebben weergegeven en dat de controle met de scanauto in werkelijkheid buiten de tijden van betaald parkeren (althans na 11:00 uur) heeft plaatsgevonden, zoals belanghebbende lijkt te suggereren, acht het Hof niet aannemelijk. Voor een parkeercontrole buiten de tijden van betaald parkeren bestaat immers geen aanleiding. Bovendien had het voor de hand gelegen dat dit bij de controle op betalingen in het NPR of daarna bij de beoordeling door de deskcontrol medewerker ( [naam2] ) aan het licht was gekomen. Als hiervan al sprake zou zijn geweest, ligt het bovendien voor de hand dat veel meer parkeerders hierdoor zouden zijn getroffen. Daarvan is echter niets gebleken. Het ligt meer voor de hand dat belanghebbende zich in de tijd heeft vergist en heeft gedacht zijn auto te parkeren buiten de tijden van betaald parkeren, of dat hij deze keer simpelweg is vergeten te betalen.
4.4.
Dat belanghebbende ter zake van het parkeren wel parkeerbelasting heeft betaald, welke mogelijkheid hij voor de Rechtbank nog heeft opengelaten, is overigens niet gebleken. Als belanghebbende zou hebben betaald, zou dat tijdens de (na)controle in het NPR aan het licht zijn gekomen. Belanghebbende heeft hiervoor ook niets aangedragen (in de vorm van een rekeningafschrift of iets dergelijks).
4.5.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de naheffingsaanslag berust op de terechte constatering dat belanghebbende zijn auto op 30 juni 2020 om 10:39 uur heeft geparkeerd aan de Albrecht Thaerlaan zonder de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
(b) Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.6.
De voorschriften uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de beschikbaarstelling van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belanghebbende vormen een belangrijke waarborg dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan en hebben gestaan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beslissing rekening kan houden (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.1).
4.7.
Tot de over te leggen stukken behoren alle stukken die de heffingsambtenaar ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Tot de door de heffingsambtenaar over te leggen stukken behoren niet stukken die zich bevinden onder derden en die niet aan hem zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.2, onder i).
4.8.
Aangezien de juistheid van de constatering in geschil is, diende de heffingsambtenaar de stukken over te leggen waarop die constatering is gebaseerd. In de regel kan de heffingsambtenaar dan volstaan met het aan belanghebbende verstrekken van het brondocument, waarin de gegevens van de parkeercontrole zijn opgenomen. In dit geval betrof dit van de scanauto afkomstige gegevens (kentekenscan en foto’s van de directe omgeving van de auto, voorzien van gps-gegevens en datum/tijd-aanduiding). Die gegevens hebben aanleiding gegeven tot verdere discussie over de juistheid van de constatering. In het licht hiervan rustte op de heffingsambtenaar de verplichting om met betrekking tot de scanauto ijkings- en certificaatgegevens te verstrekken waar belanghebbende reeds in bezwaar om had verzocht om de juistheid van de constatering te kunnen controleren. Aan die verplichting heeft de heffingsambtenaar in bezwaar en beroep niet voldaan. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar hieraan alsnog willen voldoen, maar dat is niet meer mogelijk gebleken omdat de desbetreffende scanauto niet meer in gebruik is. Deze omstandigheid dient echter voor rekening en risico van de heffingsambtenaar te blijven.
4.9.
Het Hof merkt daarbij op dat de heffingsambtenaar niet heeft gesteld dat deze gegevens hem niet ter raadpleging ter beschikking hebben gestaan, omdat deze gegevens zich onder een derde (de gemeente Utrecht) zouden bevinden. De heffingsambtenaar heeft daarentegen uitdrukkelijk te kennen gegeven het verstrekken van die gegevens te aanvaarden als een verplichting die op hem rust.
4.10.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is voor de beoordeling van de juistheid van de constatering niet vereist of relevant dat de gegevens van de scanauto worden gecontroleerd door een (correct) beëdigde ambtenaar. De constatering berust evenmin op een op ambtseed opgemaakte verklaring. De beëdigingsgegevens waar belanghebbende in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht, zijn aldus niet van belang voor de beslechting van dat geschilpunt. Het zijn daarmee geen op de zaak betrekking hebbende stukken die door de heffingsambtenaar moeten worden overgelegd. Dat de heffingsambtenaar deze gegevens in hoger beroep (alsnog) heeft ingebracht, maakt dat niet anders.
4.11.
Indien, zoals in dit geval, de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen (artikel 8:31 Algemene wet bestuursrecht).
4.12.
Hiervoor heeft het Hof reeds geoordeeld geen aanleiding te zien voor twijfel over de juistheid van de constatering. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om de naheffingsaanslag te vernietigen vanwege het niet verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Door het niet verstrekken van de ijkings- en certificaatgegevens van de scanauto is belanghebbende de door hem gewenste controlemogelijkheid onthouden. Had belanghebbende die mogelijkheid wel gehad, dan was hij waarschijnlijk tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestond voor twijfel over de juistheid van de constatering. Dat had hem een rechtsgang kunnen besparen. Het Hof ziet hierin aanleiding om aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden (zie 5.1).
Hoorplicht
4.13.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld op zijn bezwaar te worden gehoord. Belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorzitting op 24 augustus 2021 van 14:00 tot 15:00 uur ten kantore van de heffingsambtenaar. De ontvangst van die uitnodiging heeft belanghebbende niet betwist. Tijdens de hoorzitting is belanghebbende niet verschenen. Over de reden van verhindering heeft hij de heffingsambtenaar niet (vooraf) bericht, zodat de heffingsambtenaar hiermee ook geen rekening heeft kunnen houden. Dat dient voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Ook (kort) daarna heeft belanghebbende niet verzocht om een nieuwe afspraak te maken.
4.14.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn betoog dat de hoorplicht is geschonden, omdat de datum, tijd en plaats van de hoorzitting - ondanks zijn daartoe strekkende verzoek in het bezwaarschrift - niet in samenspraak met hem is bepaald.
4.15.
De wettelijke regeling over het horen van degene die bezwaar maakt, staat het bestuursorgaan toe voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een tijdstip en een locatie te kiezen. De vrijheid die het bestuursorgaan in dit verband heeft, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die beginselen brengen mee dat rekening moet worden gehouden met de redelijke belangen van de betrokkene(n) en van het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan moet die belangen in voorkomend geval tegen elkaar afwegen. Uitgangspunt daarbij is (a) dat het aan het bestuursorgaan is om tijd en plaats van het hoorgesprek te bepalen, en (b) dat geen regel of beginsel meebrengt dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een plaats en tijdstip die de belanghebbende en diens gemachtigde uitkomen, bijvoorbeeld in verband met andere verplichtingen (zie HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739, rechtsoverweging 4.1.2).
4.16.
Het stond de heffingsambtenaar dan ook vrij om naar eigen inzicht datum, tijd en plaats van het hoorgesprek te bepalen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur verzetten zich daar in dit geval ook niet tegen, aangezien de heffingsambtenaar niet op de hoogte was of kon zijn met perioden en redenen van verhindering, terwijl belanghebbende wel voldoende gelegenheid heeft gehad deze vooraf kenbaar te maken. De heffingsambtenaar heeft daarom geen redenen hoeven zien om af te wijken van de hiervoor bedoelde uitgangspunten.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond, ondanks het slagen van de beroepsgrond over het niet verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank leidt dat niet.

5.Griffierecht, proceskosten en schadevergoeding

5.1.
Aan het niet verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, verbindt het Hof het gevolg dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden (zie 4.12). De Rechtbank heeft op andere gronden reeds een griffierechtvergoeding uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar, zodat het bij de Rechtbank betaalde griffierecht niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking komt.
5.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het Hof geen aanleiding.
5.3.
Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting van het Hof geklaagd over de lange duur van de procedure. Het Hof vat dit op als een verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dat verzoek moet worden afgewezen, reeds omdat het financiële belang in deze zaak minder bedraagt dan € 1.000 (zie HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853). Overigens is niet gebleken dat – ondanks de lange behandelduur - in dit geval sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, in aanmerking genomen dat de zaak bijna 11 maanden is aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in antwoord op prejudiciële vragen van Rechtbank Oost-Brabant (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535). Met die aanhouding heeft belanghebbende zich kunnen verenigen.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
– wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.