ECLI:NL:RBMNE:2022:5475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
UTR 21/4331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser had op 28 juli 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,53 ontvangen, welke hij betwistte. Bij de uitspraak op bezwaar van 17 september 2021 werd het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat de aanleiding vormde voor het indienen van beroep door eiser. Tijdens de zitting op 22 september 2022 werd de zaak behandeld via een Teams-beeldverbinding, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde D. Winter.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Verweerder had erkend dat de stukken die eiser had verzocht, niet waren verstrekt, wat een schending van de procedurele rechten van eiser betekende. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting had betaald. De rechtbank concludeerde dat verweerder de hoorplicht niet had geschonden, aangezien eiser niet op de uitnodigingen voor de hoorzitting had gereageerd.

De rechtbank besloot dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden, maar dat er geen proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: D. Winter).

Inleiding

Verweerder heeft op 28 juli 2020 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,53.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard

1. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat het bezwaar ongegrond had moeten zijn. Omdat verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep gegrond en komt de bestreden uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak de gevolgen hiervan bespreken.
Verloop van de procedure
2. Verweerder heeft aan eiser op 28 juli 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,53 wegens het parkeren van zijn auto op 30 juni 2022 om 10:39 uur op een zogenaamde gefiscaliseerde parkeerplaats aan de [locatie] te Utrecht zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
3. Eiser is het er niet mee eens. In bezwaar heeft eiser verweerder verzocht gegevens te verstrekken waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd. Deze gegevens hebben betrekking op de contactgegevens en beëdigingsgegevens van de ambtenaar die de overtreding heeft vastgesteld, ijkings- en certificaatgegevens van de middelen waarmee de veronderstelde overtreding door de betrokken ambtenaar zou zijn geconstateerd en foto’s van de gestelde begane overtreding. In bezwaar heeft verweerder de contactgegevens van de ambtenaar en de foto’s van de begane overtreding overgelegd. Voor het overige heeft verweerder eiser doorverwezen naar de gemeente Utrecht.
4. In beroep voert eiser aan dat de gevraagde gegevens vooralsnog niet aan hem zijn verstrekt. Eiser meent dan ook dat verweerder zijn motiveringsplicht heeft geschonden omdat het eiser niet voldoende kenbaar is waarop de parkeerbelasting is gebaseerd. Verweerder verwijst naar een andere instantie, maar dit is volgens eiser een schending van due process. Ook voert eiser aan dat hij uitdrukkelijk heeft verzocht om een telefonische hoorzitting en dat hij niet door verweerder is gehoord. Op het moment dat verweerder een hoorzitting had gepland, was eiser in het buitenland en was het voor hem niet mogelijk om de hoorzitting bij te wonen. Eiser meent daarom dat verweerder een beslissing heeft genomen zonder eiser eerst te horen.

Bevoegdheid van de handhaver

5. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat onvoldoende kenbaar is waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd en dat niet duidelijk is of de handhaver [handhaver] bevoegd is overweegt de rechtbank als volgt. [handhaver] is de naam van de verbalisant die op het brondocument staat. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat zij als handhaver bij de afdeling Vergunningen, toezicht en handhaving (VTH) van de gemeente Utrecht werkt. Verweerder heeft verder toegelicht dat bij de controle of er parkeerbelasting is voldaan, scanauto’s door de straten rijden om vast te stellen of parkeerbelasting is voldaan. Deze meldingen komen vervolgens binnen bij de handhaver die controleert of er daadwerkelijk geen parkeerbelasting is voldaan. Als de handhaver constateert dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, dan vormt dat aanleiding om de geconstateerde overtreding fysiek te controleren. Op het moment dat de handhaver constateert dat er geen parkeerbelasting is betaald, wordt deze melding doorgestuurd naar verweerder die vervolgens een naheffingsaanslag oplegt. Gelet op deze uitleg van verweerder ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de handhaver [handhaver] . Temeer omdat niet zij, maar verweerder de naheffingsaanslag oplegt.
Heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De controleur heeft vastgesteld dat de auto van eiser op 30 juni 2020 om 10:39 uur aan de [locatie] in Utrecht stond geparkeerd. De handhaver heeft achteraf vastgesteld dat er op dat moment geen geldig parkeerrecht geregistreerd was. Eiser heeft de vraag opgeworpen of er op 30 juni 2020 een fysieke controle heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft toegelicht dat het een standaardprocedure is dat een ambtenaar fysiek gaat controleren als er sprake is van omstandigheden die daar aanleiding voor geven. Uit het brondocument blijkt niet dat er een fysieke controle heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daar ook vanuit. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat er in eisers zaak geen aanwijzingen zijn dat er een fysieke controle had moeten plaatsvinden. De foto’s van eisers auto geven geen aanleiding om te denken dat een controle had moeten plaatsvinden. Gelet op het voorgaande betekent dit dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op een gefiscaliseerde parkeerplaats stond en dat hij parkeerbelasting was verschuldigd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij altijd parkeerbelasting betaalt, maar dat het ook kan zijn dat hij op die dag haast had om een trein te halen en vergeten was om parkeerbelasting te betalen. Om parkeerbelasting te betalen had eiser zijn kenteken moeten invoeren in de parkeerautomaat en het verschuldigde bedrag moeten betalen. Verweerder heeft vastgesteld dat dat niet is gebeurd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wel parkeerbelasting heeft betaald. Hij heeft dat niet met stukken onderbouwd. Mede gelet op zijn toelichting over hoe het op 30 juni 2020 gegaan zou kunnen zijn, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser parkeerbelasting heeft voldaan. Verweerder mocht de verschuldigde parkeerbelasting, met de daaraan verbonden kosten, daarom naheffen.

Toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken

8. Ten aanzien van het niet opsturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarprocedure is de rechtbank van oordeel dat verweerder de stukken aan eiser moest toezenden. Op de zitting heeft verweerder erkend dat de stukken waar eiser om verzocht door verweerder en niet door de gemeente Utrecht hadden moeten worden verstrekt. De naheffingsaanslag is immers door verweerder zelf opgelegd en de stukken behoren dan ook via verweerder aan eiser te worden opgestuurd. Omdat verweerder de stukken had moeten opsturen, overweegt de rechtbank dat verweerder in het onderhavige geval de niet-overgelegde stukken alsnog aan eiser ter beschikking moet stellen als eiser daarom verzoekt.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden en eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Verweerder heeft bij brief van 2 juli 2021 eiser verzocht om binnen zeven dagen telefonisch contact op te nemen voor het inplannen van een hoorzitting. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 26 juli 2021 eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 24 augustus 2021. Eiser is niet verschenen. Het is niet gebleken dat eiser zich heeft afgemeld voor de hoorzitting of een aanvaardbare reden heeft aangedragen voor het niet verschijnen op de hoorzitting. Dit komt voor zijn rekening en risico. Ook is niet gebleken dat eiser voor die hoorzitting, of kort na 24 augustus 2022, contact heeft opgenomen met verweerder voor het maken van een nieuwe afspraak. Verweerder heeft eiser daarvoor wel uitgenodigd in zijn brief van 28 augustus 2021. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij wilde bellen voor het maken van een nieuwe afspraak, maar dat hij toen de uitspraak op zijn bezwaar al ontving. De rechtbank is va oordeel dat verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden, maar dat eiser daarvan geen gebruik heeft gemaakt om redenen die hij niet op tijd aan verweerder heeft kenbaar gemaakt en die daarom voor zijn risico komen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond gelet op wat in rechtsoverweging 1 is overwogen. Omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigt de rechtbank de bestreden uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond omdat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
11. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 17 september 2021;
- verklaart het bezwaar van eiser ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.