ECLI:NL:GHARL:2025:841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.338.250/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en klachtplicht in arbeidsrechtelijke geschil tussen Taxi Oost Steenwijk B.V. en werkneemster

In deze zaak heeft Taxi Oost Steenwijk B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin de werkneemster, die als taxichauffeur in dienst was, een loonvordering had ingediend. De werkneemster vorderde nabetaling van loon omdat zij ontdekte dat Taxi Oost, volgens haar ten onrechte, ingeroosterde uren onbetaald had gelaten. De kantonrechter had de vordering van de werkneemster toegewezen, maar Taxi Oost was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat de werkneemster te laat had geklaagd en dat de administratie van de werkgever deugdelijk was. Het hof oordeelde dat het hoger beroep grotendeels niet slaagde. Het hof stelde vast dat de werkneemster niet verplicht was om aan oproepen van de werkgever gehoor te geven en dat de cao bepalingen over onderbrekingen niet correct waren toegepast door Taxi Oost. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het aan hoofdsom meer was toegewezen dan € 9.382,30 bruto en bevestigde de veroordeling van Taxi Oost tot terugbetaling van te veel betaald loon aan de werkneemster, met wettelijke rente. Taxi Oost werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.250/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 10470063
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
Taxi Oost Steenwijk B.V.
die is gevestigd in Steenwijk
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna:
Taxi Oost
advocaat: mr. J.M. Pol te Assen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna:
[de werkneemster]
advocaat: mr. J. Keizer te Leeuwarden

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Taxi Oost heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 november 2023. [1]
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de appeldagvaarding
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord met voorwaardelijke eiswijziging
• de akte uitlating producties en wijziging van eis.
1.3
Hierna hebben partijen de procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1
[de werkneemster] was van 1 augustus 2019 tot 1 november 2022 als taxichauffeur in dienst van Taxi Oost. Haar arbeidsomvang bedroeg laatstelijk 16 uur per week, waarbij zij werkte volgens het door Taxi Oost gehanteerde rooster. In de laatste 12 maanden ontving zij gemiddeld € 985,25 bruto per maand salaris, exclusief vakantietoeslag. De cao Zorgvervoer en Taxi was van toepassing.
2.2
[de werkneemster] maakt aanspraak op nabetaling van loon omdat zij begin 2022 heeft ontdekt dat Taxi Oost, volgens haar ten onrechte, ingeroosterde uren waarin zij geen rit of pauze had, onbetaald heeft gelaten. Vervolgens heeft zij al haar rittenstaten gecontroleerd en een accountantsonderzoek laten doen. Zij vordert ook betaling van de kosten van dat onderzoek en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
De kantonrechter verwierp het verweer van Taxi Oost dat te laat zou zijn geklaagd en oordeelde dat Taxi Oost de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het gevorderde loon van € 9.750,45 bruto is toegewezen, onder matiging van de wettelijke verhoging tot 20% en met toewijzing van de gevraagde incassokosten en een groot deel van de accountantskosten.
[de werkneemster] heeft dit vonnis ten uitvoer gelegd.
2.4
Taxi Oost is het niet eens met de veroordelingen en wil dat het hof de uitspraak vernietigt en [de werkneemster] veroordeelt tot terugbetaling.

3.Het oordeel van het hof

inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep grotendeels niet slaagt. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
de feiten
3.2
[de werkneemster] is op 1 augustus 2019 voor onbepaalde tijd bij Taxi Oost in dienst getreden als oproeptaxichauffeur, waarbij haar ook andere werkzaamheden konden worden opgedragen. In deze arbeidsovereenkomst staat dat [de werkneemster] niet verplicht is om aan een oproep gehoor te geven en dat Taxi Oost niet gehouden is [de werkneemster] werk aan te bieden en loon te betalen als aan haar inzet geen behoefte bestaat. Ook is bepaald dat “artikel 1638d van het Burgerlijk Wetboek” uitdrukkelijk is uitgesloten, zodat geen recht op loon bestaat als de werkgever om welke reden ook geen arbeid kan aanbieden. En verder is de cao Taxi van toepassing, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, aldus de schriftelijke overeenkomst.
3.3
Vanaf september 2020 is de arbeidsovereenkomst gewijzigd in een arbeidsovereenkomst voor 16 uur per week.
3.4
Eind maart 2022 is tussen partijen discussie ontstaan over de verloonde uren vanaf aanvang van het dienstverband tot 1 maart 2022, de datum waarop de nieuwe cao inging. Eind januari/begin februari 2022 kreeg [de werkneemster] wantrouwen. Zij zag dat de aanvangstijd op haar rittenstaat van 15 januari 2022 met potlood in haar nadeel was gecorrigeerd, maar toen zij die rittenstaat opvroeg bleek de correctie uitgegumd te zijn. Daarna heeft zij bij Taxi Oost al haar rittenstaten opgevraagd. Nadat zij die had gekregen heeft zij geconstateerd dat Taxi Oost alleen de rijtijden uitbetaalde en tijden voorafgaand aan de eerste rit, periodes tussen ritten en tijd na de laatste rit in mindering bracht op het aantal te verlonen uren, terwijl zij volgens roostertijden werkte.
3.5
[de werkneemster] heeft zich op 30 april 2022 ziek gemeld. Daarna heeft zij niet meer voor Taxi Oost gewerkt. De arbeidsovereenkomst is in een vaststellingsovereenkomst beëindigd per 1 november 2022. Het geschil tussen partijen over onjuiste registratie/ uitbetaling van pauzetijden, gewerkte uren en toepassing van de oproepregeling tijdens roosteruren is uitgezonderd van de in die vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting.
3.6
In opdracht van [de werkneemster] heeft een accountantskantoor een berekening gemaakt van haar achterstallige loon. Zij heeft eind november 2022 Taxi Oost in kennis gesteld van de berekende brutobedragen die verschuldigd zijn over de tijdvakken 2019, januari tot september 2020 en de resterende maanden in 2020, het jaar 2021 en een periode in 2022. De onderliggende berekening heeft zij, ondanks verzoek van Taxi Oost, niet met Taxi Oost gedeeld. Wel heeft zij als illustratie de rittenstaat van 22 april 2020 toegestuurd.
de grieven van Taxi Oost
3.7
Taxi Oost vindt dat de kantonrechter ten onrechte haar beroep op schending van de klachtplicht of op rechtsverwerking heeft afgewezen. [de werkneemster] heeft pas tweeëneenhalf jaar na aanvang van de arbeidsovereenkomst geklaagd en dat benadeelt Taxi Oost in haar bewijspositie. Taxi Oost stelt dat van de deugdelijkheid van haar administratie mag worden uitgegaan. [de werkneemster] heeft haar vordering onvoldoende gespecificeerd en bij de kantonrechter ook verklaard dat er momenten waren waarop zij wel echte onderbrekingen kreeg. Daaruit blijkt volgens Taxi Oost dat in elk geval sommige correcties terecht zijn doorgevoerd. Verder maakt Taxi Oost bezwaar tegen toewijzing van de wettelijke verhoging of de hoogte daarvan en tegen de toewijzing van de kosten van de deskundige, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
Het hof bespreekt deze grieven themagewijs.
deugdelijkheid administratie werkgever in dit geval onjuist uitgangspunt
3.8
Het hof deelt niet het uitgangspunt van Taxi Oost dat in dit geschil van de juistheid van haar administratie mag worden uitgegaan. Zij heeft niet weersproken dat voor [de werkneemster] een rooster gold en dat [de werkneemster] behalve als chauffeur ook werd ingezet voor schoonmaakwerkzaamheden in het kantoor en aan het wagenpark. Alleen al daarom kon Taxi Oost voorafgaande aan de procedure niet volstaan met de, in haar brief van 15 december 2022 ingenomen, stelling dat zij alleen de effectieve rijtijd hoefde te verlonen en dat de cao onderbrekingen toestaat.
Dat de cao onderbrekingen toestaat is op zichzelf juist voor de periode tot 1 maart 2022, maar de vraag in deze zaak is of, en zo ja wanneer, sprake is geweest van dergelijke onderbrekingen.
3.9
De destijds geldende cao bepaalde in artikel 2.1.6 onder a. dat verloonde tijd de tijd is tussen het tijdstip waarop de dienst daadwerkelijk aanvangt en eindigt, na aftrek van onderbrekingen. Een onderbreking is volgens artikel 2.1.7 een periode van tenminste 15 aaneengesloten minuten, waarmee de arbeid wordt onderbroken en waarin de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid. Hij is dan vrij om te doen en laten wat hij wil. Volgens de toelichting op dat artikel kan niet meteen bij aanvang van de dienst een onderbreking worden gegeven.
3.1
Taxi Oost heeft in hoger beroep (weinig geordend) rittenstaten overgelegd die [de werkneemster] elke werkdag invulde en inleverde. Daarop staat het tijdstip en de activiteit waarmee zij die dag begon en het tijdstip waarop die eerste activiteit eindigde. Verder staan de ritten en de tijden daarvan vermeld en regelmatig ook schoonmaakwerkzaamheden. Op die briefjes is door Taxi Oost opgetekend wat volgens haar de diensttijd die dag was en hoeveel minuten er tussen de genoteerde activiteiten zitten. Die tussenliggende minuten zijn door Taxi Oost opgeteld, als pauze aangemerkt en van de diensttijd afgetrokken. Taxi Oost heeft ook weekstaten overgelegd vanaf week 43 in 2019 tot en met week 5 in 2022. Daarop staan de door haar gecorrigeerde begin- en eindtijd van de diensten en het aantal pauze-uren.
Taxi Oost heeft echter niet gesteld dat zij [de werkneemster] destijds deze gecorrigeerde rittenlijsten of de weekstaten heeft verstrekt. Volgens Taxi Oost had [de werkneemster] aan de hand van de maandelijkse salarisspecificatie kunnen vaststellen of het juiste aantal uren was uitbetaald.
Dat argument gaat niet op. Die salarisspecificatie geeft immers geen overzicht van de uren die de werknemer volgens de werkgever heeft gewerkt, maar alleen het totaal aantal verloonde uren die maand. Daaruit blijkt dus niet dat, en laat staan welke, correcties op de rittenstaten zijn toegepast. De enkele vermelding van het aantal verloonde uren is daarvoor een onvoldoende duidelijk signaal.
3.11
Ook gaat het betoog van Taxi Oost voorbij aan het feit dat voor een ‘onderbreking’ in de zin van de cao is vereist, dat de werknemer in die periode niet ter beschikking hoeft te staan van de werkgever en kan doen en laten wat hij wil. [de werkneemster] heeft echter steeds gesteld dat zij niet kon doen en laten wat zij wilde, want dat zij na afloop van een rit beschikbaar moest blijven om meteen een volgende rit te kunnen uitvoeren als die binnenkwam en dat zij in de tussentijd ook beschikbaar was voor schoonmaakwerk. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter heeft zij verklaard dat er wel momenten waren waarop zij een echte onderbreking kreeg, en dat zij die dan noteerde als ‘thuis/pauze’. Dit alles heeft Taxi Oost niet gemotiveerd betwist zodat het hof daarvan uitgaat.
Het bewijsaanbod van Taxi Oost ‘dat de gecorrigeerde uren terecht in mindering zijn gebracht’ is in het licht van wat hiervoor is overwogen te weinig specifiek. Dat aanbod wordt daarom verworpen.
3.12
Taxi Oost heeft ook geen specifiek verweer gevoerd tegen de loonaanspraak van [de werkneemster] over de periode tot september 2020 waarin een oproepcontract gold, zodat het hof ervan uitgaat dat het rooster de omvang van de oproep vormde. Het hof merkt terzijde op dat artikel (7A:)1638d BW, waarnaar in de overeenkomst van 2019 wordt verwezen, al per 1 april 1997 is vervallen en is vervangen door artikel 7:628 BW en dat artikel 7:628a BW regels geeft over oproepcontracten.
3.13
Aan het voorgaande doet ook niet af dat, zoals Taxi Oost aanvoert, het Sociaal Fonds Mobiliteit bij een cao-controle van de boekhouding op 7 januari 2022 geen opmerking had over weggestreepte uren, omdat niet is gesteld of gebleken dat daarbij onderzoek is gedaan naar de concrete verloning van [de werkneemster] .
beroep op schending klachtplicht faalt
3.14
Volgens Taxi Oost heeft [de werkneemster] veel te laat geklaagd door pas op 30 maart 2022, tweeëneenhalf jaar na aanvang van de arbeidsovereenkomst, te klagen over te weinig ontvangen loon. Daardoor heeft Taxi Oost bewijsproblemen want het is nagenoeg ondoenlijk om na zoveel tijd bewijs te leveren van de juistheid van correcties.
3.15
Het hof verwerpt dit betoog. Het miskent niet alleen dat de klacht ook betrekking had op toen nog recente loonperiodes, maar ook en vooral dat Taxi Oost zelf heeft veroorzaakt dat [de werkneemster] niet terstond haar beklag deed. Als Taxi Oost bij verwerking van de rittenstaten in de weekstaten meteen aan [de werkneemster] duidelijk had gemaakt dat en waarom zij wel door [de werkneemster] opgegeven minuten/uren niet wilde uitbetalen, dan was haar bewijsprobleem niet ontstaan. Mede gezien wat hiervoor in 3.10 is overwogen, ziet het hof ook niet in dat [de werkneemster] eerder had moeten ontdekken dat Taxi Oost mogelijk te weinig loon betaalde. Nadat bij haar dat vermoeden was gerezen, heeft zij Taxi Oost daarvan met bekwame spoed in kennis gesteld.
3.16
Het hof overweegt nog ambtshalve dat de Hoge Raad na indiening van het laatste processtuk in deze zaak twee uitspraken heeft gedaan over de klachtplicht in arbeidszaken. [2]
Het hof ziet geen reden om partijen gelegenheid te geven hun stellingen aan te passen. Voor Taxi Oost geldt dat zij een gemotiveerd beroep heeft gedaan op artikel 6:89 BW zodat geen aanpassing nodig is en voor [de werkneemster] geldt dat zij daartegen verweer heeft gevoerd voor zover genoemd artikel van toepassing zou zijn, en dat zij overigens geen nadeel lijdt doordat haar verweer op dit punt wordt gehonoreerd.
de omvang van de loonvordering
3.17
[de werkneemster] heeft haar loonvordering gebaseerd op het aantal van 741,16 volgens haar onterecht weggestreepte uren, berekend naar het destijds geldende loon. Volgens Taxi Oost was die vordering onvoldoende gespecificeerd onderbouwd. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen omdat Taxi Oost de vordering onvoldoende gemotiveerd had betwist. Taxi Oost heeft in hoger beroep haar eigen administratie wel bekeken en als productie 4 een optelling gemaakt van de (wat Taxi Oost noemt) pauze-uren per dag waarmee, zo begrijpt het hof, [de werkneemster] wel rekening heeft gehouden en de door Taxi Oost berekende tijden. Die vergelijking (741,16 uur volgens [de werkneemster] en 726,17 uur volgens Taxi Oost) resulteert in een verschil van 14,99 uur in het nadeel van [de werkneemster] .
[de werkneemster] heeft in haar eis in de memorie van antwoord voorwaardelijk gewijzigd door akkoord te gaan met 14,99 uur minder, tegen het hoogste uurloon, ter voorkoming van verdere discussie. De voorwaarde is dat het hof meent dat Taxi Oost het door [de werkneemster] berekende aantal uren afdoende heeft weersproken.
Het hof acht de voorwaarde vervuld, omdat Taxi Oost een duidelijk overzicht per dag heeft verstrekt, terwijl [de werkneemster] heeft volstaan met een ongespecificeerd overzicht over bepaalde tijdvakken (zie onder 3.6 hiervoor).
3.18
Taxi Oost heeft er echter ook terecht op gewezen dat enkele van de 726,17 weggestreepte uren buiten de periode vallen tot 1 maart 2022, tot welke datum [de werkneemster] haar vordering heeft beperkt. Daarom zal het hof nog de 11,83 uren aftrekken die volgens het overzicht van Taxi Oost dateren van na 1 maart 2022. Aldus resteert een totaal van 714,34 uur.
3.19
Volgens Taxi Oost moet nog meer gecorrigeerd worden omdat in deze berekening niet is meegenomen dat [de werkneemster] heeft erkend dat zij soms ook echte onderbrekingen heeft gekregen. Het hof heeft hiervoor, onder 3.11, echter al overwogen dat [de werkneemster] onbetwist heeft gesteld dat zij de daarmee gemoeide tijd al als pauze op haar rittenstaten had vermeld, zodat daarmee al rekening is gehouden.
3.2
Op het oorspronkelijk door [de werkneemster] gevorderde bedrag van € 9.750,45 bruto strekt dan in mindering (14,99 + 11,83 uur =) 26,82 uur x € 12,71 (uurloon) x 1,08 (vakantiegeld) = € 368,15 bruto, zodat in hoofdsom resteert € 9.382,30 bruto. Het hof zal de omvang van de buitengerechtelijke incassokosten aanpassen aan deze verminderde hoofdsom, zoals [de werkneemster] ook al terecht deed bij haar voorwaardelijke eiswijziging. Bij de thans bepaalde hoofdsom past een bedrag van € 844,12 aan buitengerechtelijke incassokosten.
geen reden voor verdere matiging wettelijke verhoging of afwijzing andere kosten
3.21
Het hof verwerpt de grief tegen de tot 20% gematigde wettelijke verhoging omdat het argument faalt dat [de werkneemster] te late betaling aan zichzelf heeft te wijten. De grief tegen gedeeltelijke toewijzing van de deskundigenkosten faalt omdat is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. In dit geval was het redelijk was om ter vaststelling van de inkomensschade een accountant in te schakelen voor het rekenwerk met de verschillende loonhoogtes en de toegewezen kosten zijn eveneens redelijk. Ook de (nu aangepaste) buitengerechtelijke kosten zijn op grond van artikel 2 van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Taxi Oost mag wel menen dat het minnelijk traject zinloos was zonder specificatie, maar miskent dan dat het op haar weg had gelegen om voldoende onderbouwd te reageren op de vragen van [de werkneemster] die aanleiding waren voor dit geschil, dat buiten de vaststellingsovereenkomst werd gehouden. Uit het voorgaande volgt ook dat Taxi Oost terecht is veroordeeld in de kosten van de kantonprocedure.
de conclusie
3.22
De grieven van Taxi Oost zijn grotendeels ongegrond. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen voor zover aan hoofdsom meer is toegewezen dan € 9.382,30 bruto en het daarbij horende bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag aan wettelijke verhoging wordt aangepast aan de lagere hoofdsom. Voor het overige wordt dat vonnis bekrachtigd. [de werkneemster] dient terug te betalen wat Taxi Oost te veel heeft betaald, met wettelijke rente zoals gevorderd.
3.23
Taxi Oost wordt, als de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van [de werkneemster] in hoger beroep. Die kosten bedragen
€ 349,- griffierecht en € 858,- salaris van de advocaat volgens liquidatietarief (1 punt, tarief I in hoger beroep). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.24
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 21 november 2023 voor zover onder 5.1 sub a. aan achterstallig loon is toegewezen € 9.750,45 bruto, onder sub b. een bedrag van € 1.950,09 bruto aan wettelijke verhoging en onder sub c. een bedrag van € 862,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt Taxi Oost in plaats daarvan tot betaling van de volgende bedragen:
-onder a. van € 9.382,30 bruto achterstallig loon
-onder b. van € 1.876,46 bruto voor 20% wettelijke verhoging
-onder c. van € 844,12 voor buitengerechtelijke incassokosten
en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
- veroordeelt [de werkneemster] tot terugbetaling aan Taxi Oost van wat op grond van het vonnis van de kantonrechter te veel aan haar is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf betaling tot terugbetaling;
- veroordeelt Taxi Oost tot betaling van de volgende proceskosten van [de werkneemster] in hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht
€ 858,- aan salaris van de advocaat (1 procespunt x appeltarief I)
- bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en W.F. Boele is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2025.

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder ECLI:NL:RBOVE:2023:4775.
2.Zie HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1278 en ECLI:NL:HR:2024:1281.
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.