In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur, eiseres, en haar voormalige werkgever, gedaagde. Eiseres vorderde betaling van achterstallig loon, buitengerechtelijke incassokosten en accountantskosten, na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Het geschil ontstond over de doorbetaling van loon tijdens werkonderbrekingen en de registratie van pauze-uren door gedaagde. Eiseres stelde dat gedaagde de cao niet correct had nageleefd en dat zij recht had op een bedrag van € 9.750,45 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.
De procedure begon met een dagvaarding op 14 april 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling werd bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat eiseres haar vordering voldoende had onderbouwd met een overzicht van haar rittenstaten, en dat gedaagde niet had aangetoond dat de vordering onjuist was. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van het achterstallig loon toe, maar matigde de wettelijke verhoging tot 20% vanwege het verschil van inzicht over de cao-toepassing.
Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en een deel van de accountantskosten toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het naleven van cao-bepalingen en de noodzaak voor een goede onderbouwing van loonvorderingen.