ECLI:NL:GHARL:2025:7497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
200.342.796/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door snoeien van overhangende takken zonder aanmaning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de onrechtmatige daad van [geïntimeerde1] die zonder voorafgaande aanmaning overhangende takken van de bomen van [appellanten] heeft laten snoeien. De appellanten, die eigenaar zijn van een perceel met een woning en wandeltuin, hebben in hoger beroep hun eis vermeerderd en vorderen schadevergoeding van € 44.339,90, te vermeerderen met rente. De rechtbank Overijssel had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de snoeiwerkzaamheden niet ondeskundig waren uitgevoerd en er geen grond voor aansprakelijkheid was. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld door de takken te laten snoeien zonder aanmaning, maar dat de schade nog niet kan worden vastgesteld. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten over de schade en heeft een mondelinge behandeling ter plaatse bepaald. De vordering tegen [geïntimeerde2] is afgewezen, omdat de rol van [geïntimeerde2] niet voldoende is aangetoond. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.796/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 296915)
arrest van 25 november 2025
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats3] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats4] ,
die bij de rechtbank optraden als verweerders,
hierna samen:
[geïntimeerden] c.s.en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. N.R. Drenth en mr. B.M.B. Gruppen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 15 april 2025 heeft op 7 oktober 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van die zitting is een verslag gemaakt (het proces-verbaal) en dat verslag is toegevoegd aan het dossier. Partijen hebben het hof vervolgens gevraagd om opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat over verwijdering van overhangende takken. Vraag is of [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig gehandeld hebben door overhangende takken van de bomen van [appellanten] c.s. te laten verwijderen. Aan de orde is ook of schade is geleden door verwijdering van de takken.
2.2.
[appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank gevorderd om voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door zonder voorafgaande aanmaning als bedoeld in artikel 5:44 Burgerlijk Wetboek (BW) overhangende takken van bomen van [appellanten] c.s. te laten verwijderen en door de bomen zo te beschadigen. Daarnaast hebben zij gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. veroordeeld worden tot betaling van een schadevergoeding van € 44.339,90, te vermeerderen met rente.
2.3.
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank) heeft de vorderingen op 3 januari 2024 afgewezen. [1] De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerden] c.s. in elk geval niet verweten kan worden dat het verwijderen van de takken op ondeskundige wijze is uitgevoerd. Er is, aldus de rechtbank, reeds om die reden geen grond voor aansprakelijkheid. De rechtbank heeft daarbij in het midden gelaten of [geïntimeerden] c.s. opdracht hadden gegeven de takken te verwijderen.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] c.s. is dat de genoemde vorderingen alsnog worden toegewezen. [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep hun eis nog vermeerderd. Zij willen dat [geïntimeerden] c.s. ook veroordeeld worden tot betaling van verdere schadevergoeding, op te maken bij staat.
2.5.
Het hof zal het hoger beroep tegen [geïntimeerde2] verwerpen. Het hoger beroep tegen [geïntimeerde1] slaagt wel. Het hof oordeelt namelijk dat bewezen is dat [geïntimeerde1] de bomen van [appellanten] c.s. heeft laten snoeien, dit zonder dat hij [appellanten] c.s. daartoe eerst had aangemaand. Daarmee heeft [geïntimeerde1] onrechtmatig gehandeld. Of schade is geleden, en zo ja wat de omvang is van die schade, kan nog niet worden vastgesteld. Het hof zal [appellanten] c.s. en [geïntimeerde1] eerst in de gelegenheid stellen om zich bij akte nader uit te laten over de schade. Verder zal het hof bepalen dat een nadere mondelinge behandeling wordt gehouden waarbij ook de situatie ter plaatse kan worden opgenomen.
2.6.
Het hof zal dit oordeel hierna toelichten. Daarbij wordt eerst een kort overzicht gegeven van de feiten.

3.De feiten

3.1.
[appellanten] c.s. zijn samen eigenaar van het perceel met woning en wandeltuin aan [adres1] . [appellanten] c.s. hebben het perceel in 2018 geërfd van hun vader.
3.2.
[geïntimeerde1] is sinds 2000 eigenaar van het perceel met boerderij aan [adres2] . Het perceel van [geïntimeerde1] bestaat onder meer uit een weiland (hierna: het weiland). Het weiland grenst aan het perceel van [appellanten] c.s.
3.3.
[geïntimeerde1] heeft het weiland op enig moment in gebruik gegeven aan [geïntimeerde2] . [geïntimeerde2] gebruikte het weiland als paarden- en ponyweide. [geïntimeerde2] heeft het weiland, met instemming van [geïntimeerde1] , ook in (onder)gebruik gegeven aan [naam1] (hierna: [naam1] ). [naam1] gebruikte het weiland voor het paard van zijn dochter. In ruil voor het gebruik van het weiland, verrichtte [naam1] onderhoudswerkzaamheden. [geïntimeerde2] en [naam1] gebruikten het weiland in ieder geval in 2021.
3.4.
Op het perceel van [appellanten] c.s. staat langs de grens met het perceel van [geïntimeerde1] , een rij bomen waarvan de takken overhangen boven het perceel van [geïntimeerde1] . Tot begin 2021 hingen de takken over het weiland tot een afstand van circa 15 meter vanaf de afrastering. De situatie was destijds (onder meer) als volgt (de foto is gemaakt bij een kunstevenement in het weiland dat plaatsvond in augustus 2019):
3.5.
Op 30 januari 2021 heeft [naam1] samen met [naam2] (hierna: [naam2] ) met behulp van een verreiker (een soort hoogwerker) en een kettingzaag, takken verwijderd van meerdere bomen van [appellanten] c.s., waaronder vijf zomereiken en één beuk. [2] Het ging daarbij hoofdzakelijk of uitsluitend om takken die geheel of grotendeels overhingen boven het perceel van [geïntimeerde1] .
3.6.
Bij de snoei zijn de bomen van [appellanten] c.s. (zeer) fors ingekort, waarbij ook sprake is geweest van beschadiging door bijvoorbeeld uitscheuren van een of meer takken.
3.7.
[appellanten] c.s. hebben in de loop van 2021 zelf verdere snoeiwerkzaamheden laten uitvoeren aan de bomen bij de perceelgrens. Na deze werkzaamheden hingen de takken nog tot een afstand van circa acht meter boven het perceel van [geïntimeerde1] .
3.8.
Op 21 oktober 2024 zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor door het hof [naam1] en [naam2] als getuigen gehoord.
3.9.
In september 2025 was de situatie nabij de perceelgrens (onder meer) als volgt:

4.Het oordeel van het hof

De vordering tegen [geïntimeerde2]
4.1.
[appellanten] c.s. leggen aan hun vordering tegen [geïntimeerde2] ten grondslag dat [geïntimeerde2] de bomen heeft laten snoeien. [geïntimeerde2] betwist dat de snoeiwerkzaamheden op zijn verzoek zijn uitgevoerd of door zijn toedoen hebben plaatsgevonden.
4.2.
Het hof constateert dat het standpunt van [appellanten] c.s. over de rol van [geïntimeerde2] bij de snoei van de bomen, geen steun vindt in de getuigenverklaringen van [naam1] en [naam2] die in hoger beroep zijn overgelegd. [naam1] verklaart dat [geïntimeerde1] hem gevraagd heeft de overhangende takken te snoeien. Verder verklaart hij dat hij met [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] over de snoei gesproken heeft. Dat de snoei – die [naam1] samen met [naam2] heeft uitgevoerd – (mede) op verzoek van [geïntimeerde2] of door toedoen van [geïntimeerde2] plaatsvond, blijkt uit de verklaringen niet. [appellanten] c.s. hebben hun verwijt aan [geïntimeerde2] ook niet anderszins deugdelijk toegelicht en onderbouwd. Op de zitting bij het hof hebben [appellanten] c.s. daarover verklaard dat zij de vordering tegen [geïntimeerde2] in hoger beroep alleen om processuele redenen gehandhaafd hebben. Het hof zal de vordering tegen [geïntimeerde2] dan ook afwijzen.
De vordering tegen [geïntimeerde1]
Onrechtmatige daad
4.3.
[appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde1] de bomen bij de erfgrens heeft laten snoeien zonder dat sprake was van een voorafgaande aanmaning als bedoeld in artikel 5:44 lid 1 BW. Volgens [appellanten] c.s. heeft [geïntimeerde1] daarmee onrechtmatig jegens hen gehandeld. [geïntimeerde1] betwist dat hij verantwoordelijk is voor de snoeiwerkzaamheden van 30 januari 2021. Volgens [geïntimeerde1] heeft [naam1] – die een van de gebruikers was van het weiland – er zelf voor gekozen om een aantal overhangende takken samen met [naam2] te snoeien.
4.4.
Het hof stelt voorop dat artikel 5:44 lid 1 BW bepaalt dat als een nabuur van wie beplantingen over het erf van een ander heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dat andere erf nalaat om de overhangende beplantingen te verwijderen, de eigenaar van dat andere erf eigenmachtig het overhangende kan wegsnijden. In dit hoger beroep staat niet meer ter discussie dat van een voorafgaande aanmaning als bedoeld in die bepaling, geen sprake is geweest. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [geïntimeerde1] de snoeiwerkzaamheden heeft laten uitvoeren en of de snoei aan hem kan worden toegerekend.
4.5.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] c.s. voldoende aangetoond dat de snoeiwerkzaamheden die op 30 januari 2021 zijn uitgevoerd, plaatsvonden op verzoek van [geïntimeerde1] . De snoei dient in dit verband in elk geval aan [geïntimeerde1] te worden toegerekend. Het hof komt tot dit oordeel op basis van onder meer de overgelegde getuigenverklaring van [naam1] van 21 oktober 2024, de daarbij gevoegde schriftelijke verklaring van [naam1] van 20 oktober 2024 en de app-gesprekken tussen [naam1] en [geïntimeerde1] die in het getuigenverhoor naar voren zijn gebracht.
4.6.
[naam1] heeft op 21 oktober 2024 als getuige onder meer het volgende verklaard:
“De heer [geïntimeerde1] heeft een weiland die grenst aan het perceel van [appellant1] . In die weide had [geïntimeerde2] al twee pony’s staan. Ik heb een poos later toen een paard gekocht voor mijn dochter en die heb ik in overleg met [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] plaats gegeven in die weide. Op dat moment heb ik ook aan [geïntimeerde1] aangeboden om bijvoorbeeld snoeiwerkzaamheden te doen, land te onderhouden en dergelijke, dit om de stroomdraad vrij te houden. Destijds is ook gezegd dat de overhangende takken gesnoeid moesten worden. Zo zijn bijvoorbeeld de eikels en het groene blad van de eiken giftig en gevaarlijk voor dieren, dus ook voor het paard.
De snoeiwerkzaamheden waren zo ongeveer een jaar later, dat kan ik nog nakijken. Ik heb het werk samen gedaan met [naam2] . [naam2] heeft de kraan bestuurd en ik stond bovenin voor het zagen. Ik heb toen daarvoor nog een appbericht gestuurd aan [geïntimeerde1] en daarin heb ik gezegd: [geïntimeerde1] kan vanmiddag. Ik heb [geïntimeerde1] ook gevraagd of hij erbij kon zijn, maar hij kon er niet bij zijn.
Je moet het denk ik niet zo zien dat [geïntimeerde1] of [geïntimeerde2] mij opdracht heeft gegeven om te snoeien. Het is denk ik in overleg gedaan. Wel heeft [geïntimeerde1] mij gevraagd: wil je helpen met snoeien? Daar heb ik toen mee ingestemd. [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en ik zijn daar vaak bij de dieren en dan spreken we elkaar. We hebben ook de snoeiwerkzaamheden vooraf besproken.”
4.7.
[naam1] heeft bij het getuigenverhoor een schriftelijke verklaring overgelegd. De verklaring is gedateerd op 20 oktober 2024. [naam1] heeft onder ede verklaard dat die schriftelijke verklaring juist is. In de verklaring van [naam1] staat onder meer:
“ [geïntimeerde1] had al vaker genoemd dat de overhangende takken te ver overhingen en het eronder gevaarlijk was door gebrek aan onderhoud en dat er nodig eens gesnoeid moest worden. Er was al eens een dikke tak afgebroken zei hij. Op een gegeven moment heb ik aangeboden om hem te helpen hiermee. Ik zaagde vroeger al samen met mijn vader en nu snoei en zaag ik alweer heel wat jaren de houtwallen bij een boer. Ik heb alle nodige zaag en snoei materialen en weet hoe ik dit zo veilig mogelijk moet doen. [geïntimeerde1] is ingegaan op mijn aanbod en nam dit aan. Hij wilde graag dat ik voor hem zou snoeien.
(…)
Later ben ik nog een dag samen met mijn vrouw naar het land geweest om het hout in stukken te zagen. Als bedankje mocht ik het hout houden van [geïntimeerde1] ; dezelfde afspraak die ik ook met de boer heb waar ik elk jaar snoei. Maar inmiddels had ik gehoord dat meneer [appellant1] zeer ontstemd was en wilde ik het hout niet meer hebben.”
4.8.
In het verhoor van [naam1] is door [naam1] ook een kopie verstrekt van whatsapp-correspondentie tussen [naam1] en [geïntimeerde1] . Uit deze stukken blijkt dat tussen [geïntimeerde1] en [naam1] op 22 januari 2021 en 30 januari 2021 via whatsapp de volgende gesprekken zijn gevoerd:
22 januari 2021
[geïntimeerde1] : Hoi [naam1] [ [naam1] ], gaat het takken zagen door morgen?
[naam1] : Ik zou [naam2] vanochted even bellen
[naam1] : Of zou het te nat zijn?
[geïntimeerde1] : Niet ideaal. Maar ja, wanneer krijgen weer eens vorst in Nederland
[naam1] : Tja geen idee. Kan nog. Ik stuur je vanavond een berichtje
[naam1] : Wordt over ongeveer 2 week. De verreiker is nu in onderhoud
[geïntimeerde1] : Oke
30 januari 2021
[naam1] : [naam2] komt om 15.00 met de verreiker
[geïntimeerde1] : Oke. Ik kan er niet bij zijn. Succes.
[naam1] : De zwaar overhangende takken weghalen?
[geïntimeerde1] : [afbeelding opgestoken duim; toevoeging hof]
4.9.
[geïntimeerde1] heeft niet voldoende duidelijk en gemotiveerd weersproken dat de verklaringen van [naam1] overeenstemmen met wat er tussen [geïntimeerde1] en [naam1] is voorgevallen. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] c.s. met de verklaringen van [naam1] en de genoemde berichten ook voldoende aangetoond dat [naam1] de overhangende takken op verzoek van [geïntimeerde1] gesnoeid heeft. Uit de appberichten blijkt overigens ook onmiskenbaar dat de snoei, die alleen uitgevoerd kon worden vanaf het perceel van [geïntimeerde1] , met voorafgaande instemming van [geïntimeerde1] plaatsvond. Al om deze reden dient de snoei van de bomen in het maatschappelijk verkeer aan [geïntimeerde1] te worden toegerekend.
4.10.
Het hof stelt dan ook vast dat [geïntimeerde1] de bomen heeft laten snoeien, zonder dat voldaan was aan het vereiste van voorafgaande aanmaning als bedoeld in artikel 5:44 lid 1 BW. [geïntimeerde1] heeft daarmee de bomen, die eigendom zijn van [appellanten] c.s., aangetast en daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [appellanten] c.s. Voor deze inbreuk was geen rechtvaardigingsgrond. Zo is niet in te zien is dat en waarom de overhangende takken voor de gebruikers van het weiland een dusdanig (onmiddellijk) gevaar zouden hebben gevormd, dat van [geïntimeerde1] niet verwacht kon worden dat hij eerst [appellanten] c.s. aanmaande om tot de snoei over te gaan. In dit verband merkt het hof op dat uit de whatsapp-conversatie volgt dat het snoeien twee weken is uitgesteld vanwege de reparatie van de verreiker. Er is overigens geen grond om aan te nemen dat de werkzaamheden die op 30 januari 2021 zijn uitgevoerd, wezenlijk verder gingen dan de snoei waar [geïntimeerde1] om had verzocht of waarop hij had aangestuurd. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat de snoei geheel of vrijwel geheel bestond uit verwijdering van takken die volledig of in belangrijke mate overhingen boven het perceel van [geïntimeerde1] . Het hof stelt dan ook vast dat de vordering van [appellanten] c.s. toewijsbaar is voor zover gevorderd wordt om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde1] tegenover [appellanten] c.s. onrechtmatig gehandeld heeft door zonder voorafgaande aanmaning, de bomen van [appellanten] c.s. te laten snoeien. Verder stelt het hof vast dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor (eventuele) schade die [appellanten] c.s. als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijden of geleden hebben.
4.11.
Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde1] dat een aanmaning niet vereist was omdat zo’n aanmaning zinloos zou zijn geweest. Reden daarvoor is al dat er geen grond is om aan te nemen dat [appellanten] c.s. na zo’n aanmaning niet tot (enige) snoei waren overgegaan. Zo staat tussen partijen niet ter discussie dat [appellanten] c.s. na januari 2021, op verzoek van [geïntimeerde1] in één of meer gevallen wel degelijk zijn overgegaan tot snoei van overhangende takken. Dat vóór 30 januari 2021 al een dergelijk verzoek aan [appellanten] c.s. zou zijn gedaan en dat [appellanten] c.s. daaraan geen gehoor hebben gegeven, is niet voldoende onderbouwd gesteld.
4.12.
[appellanten] c.s. vorderen ook een verklaring voor recht dat [geïntimeerde1] onrechtmatig gehandeld heeft door schade aan de bomen toe te brengen “door ondeskundige snoei en ontoelaatbaar veel van de bomen weg te nemen”. Over dit deel van de vordering zal in een later stadium van deze procedure worden beslist.
Schade
4.13.
[appellanten] c.s. vorderen dat [geïntimeerde1] veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die zij door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde1] geleden hebben. Daarbij vorderen zij in de eerste plaats betaling van in totaal € 44.339.90, te vermeerderen met rente (vordering 2 onder i t/m iii). Daarnaast vorderen zij – na vermeerdering van eis in hoger beroep – vergoeding van verdere schade, nader op te maken bij staat. Ter onderbouwing van de schade beroepen [appellanten] c.s. zich onder meer op een zestal overgelegde deskundigenrapporten en -notities van ing. [naam3] . [geïntimeerde1] betwist dat schade is geleden. Volgens [geïntimeerde1] had hij een redelijk belang bij verwijdering van de overhangende takken. [geïntimeerde1] meent dat hij er ook recht op had dat de takken verwijderd zouden worden. Alleen al om die reden is van schade van [appellanten] c.s. geen sprake, aldus [geïntimeerde1] .
4.14.
Het hof stelt voorop dat voor het vaststellen van de schade een vergelijking gemaakt moet worden tussen enerzijds de situatie die feitelijk ontstaan is en anderzijds de situatie die ontstaan zou zijn als het onrechtmatig handelen achterwege was gebleven. Het hof is van oordeel dat daarbij in dit geval een vergelijking gemaakt moet worden tussen de situatie die feitelijk ontstaan is (het feitelijke scenario) en de situatie die ontstaan zou zijn als [geïntimeerde1] aan [appellanten] c.s. een voorafgaande aanmaning had gestuurd (het hypothetische scenario).
4.15.
[appellanten] c.s. stellen zich op het standpunt dat zij, als zij tijdig waren aangemaand, de overhangende takken deugdelijk hadden verwijderd of hadden laten verwijderen, dit voor zover zij daartoe verplicht waren. [appellanten] c.s. gaan er daarbij kennelijk van uit dat de takken teruggesnoeid hadden moeten worden voor zover dat de gezondheid van de bomen niet zou aantasten en voor zover daarvoor geen vergunning was vereist. Of die veronderstelling juist is, kan het hof op basis van het partijdebat en de overgelegde stukken op dit moment onvoldoende vaststellen. Daarbij merkt het hof op dat uitgangspunt is dat [geïntimeerde1] van [appellanten] c.s. kon verlangen dat zij de overhangende takken zouden verwijderen (vgl. artikel 5:44 BW). Dat recht op verwijdering van overhangende takken is niet onbegrensd. Verwijdering kan namelijk niet gevergd worden voor zover daarmee sprake zou zijn van misbruik van recht (vgl. artikel 3:13 BW). Of [geïntimeerde1] misbruik van recht zou hebben gemaakt door te verlangen dat de takken die op 30 januari 2021 gesnoeid zijn, verwijderd zouden worden, is vooralsnog niet duidelijk. Zo is niet duidelijk hoe ver de takken die gesnoeid zijn, boven het perceel van [geïntimeerde1] hingen. Er is ook geen duidelijkheid gegeven over de precieze ligging van de erfgrens. Verder is bijvoorbeeld niet duidelijk of de schade die volgens [appellanten] c.s. ontstaan is door ondeskundige snoei, ontstaan is aan bomen of delen van bomen die behouden zouden zijn gebleven als [appellanten] c.s. zélf, voor zover dat van hen gevergd kon worden én aan hen zou zijn toegestaan, de takken verwijderd hadden.
4.16.
Het hof zal partijen, gelet op de onder 4.15 genoemde vraagpunten, gelegenheid geven om zich bij akte nader uit te laten over het bestaan en de omvang van de schade, zoals hiervoor bedoeld. Daarbij dienen partijen
in elk gevalin te gaan op deze onderwerpen:
  • de ligging van de erfgrens tussen de percelen van partijen;
  • de mate waarin de takken die op 30 januari 2021 gesnoeid zijn, overhingen boven het perceel van [geïntimeerde1] , en de mate waarin die takken zijn (terug)gesnoeid;
  • de mate van snoei die van [appellanten] c.s. gevergd kon worden én aan hen zou zijn toegestaan wanneer zij waren aangemaand;
  • de vraag of de schade die ontstaan zou zijn door ondeskundige snoei, ziet op bomen of delen van bomen die behouden zouden zijn gebleven als [appellanten] c.s. zelf de snoei hadden uitgevoerd die van hen gevergd kon worden;
  • of de bomen zich na de snoei 30 januari 2021 hersteld hebben, en zo ja in welke mate;
  • de aard en omvang van de in opdracht van [appellanten] c.s. ten behoeve van de bomen uitgevoerde herstel-, beheer- en compensatiewerkzaamheden, daaronder begrepen de extra uitgevoerde onderzoeken en de daarmee tot op heden gemoeide kosten.
4.17.
Het hof zal eerst [appellanten] c.s. gelegenheid geven voor indiening van een akte over deze onderwerpen. [geïntimeerde1] krijgt vervolgens de gelegenheid een antwoordakte in te dienen.
4.18.
Omdat het – zoals partijen ook hebben opgemerkt – voor de beoordeling van de vordering van belang is (of kan zijn) wat de feitelijke situatie is bij de percelen van partijen, acht het hof het verder aangewezen dat er een mondelinge behandeling plaatsvindt waarbij de situatie ter plaatse wordt opgenomen. Het hof zal daarom bepalen dat er, na indiening van de hiervoor genoemde akten, een mondelinge behandeling plaatsvindt waarbij eerst de situatie ter plaatse wordt opgenomen en vervolgens de zaak verder besproken wordt. Het hof verzoekt partijen ervoor te zorgen dat ook de door hen ingeschakelde deskundigen (dhr. [naam3] en dhr. [naam4] ) bij die plaatsopneming en verdere behandeling aanwezig zijn. Het hof zal de deskundigen dan zo nodig ook een nadere toelichting kunnen vragen. [3] Verder geeft het hof partijen in overweging om gezamenlijk en in onderling overleg een professioneel boomverzorger te vragen om bij de plaatsopneming en verdere behandeling aanwezig te zijn.
Slotsom
In de procedure tegen [geïntimeerde2]
4.19.
Het hof zal, zoals vermeld, de vordering van [appellanten] c.s. tegen [geïntimeerde2] afwijzen (zie hierboven, onder 4.1 en 4.2). Het hof zal het vonnis van de rechtbank, voor zover dat vonnis ziet op het geding tegen [geïntimeerde2] , bekrachtigen.
4.20.
[appellanten] c.s. zullen als de in het hoger beroep tegen [geïntimeerde2] in het ongelijk te stellen partijen, veroordeeld worden in de kosten van [geïntimeerde2] van het hoger beroep. Dat [geïntimeerde2] , zoals [appellanten] c.s. ter zitting in hoger beroep hebben betoogd, het aan zichzelf te wijten heeft dat het hoger beroep tegen hem is doorgezet, valt niet in te zien. Er is, anders dan [appellanten] c.s. menen, dan ook geen grond om een kostenveroordeling ten gunste van [geïntimeerde2] achterwege te laten.
4.21.
Het hof zal de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. voor zover die tot dusver gemaakt zijn, voor de helft toerekenen aan [geïntimeerde2] . De vergoeding voor salaris advocaat zal aldus worden vastgesteld op € 2.766,25, te weten de helft van 2,5 punten x appeltarief IV ad € 2.213 (zitting getuigenverhoor 0,5 punt; memorie van antwoord 1 punt; mondelinge behandeling 1 punt). Onder de door [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde2] te betalen proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
4.22.
Het hof zal bepalen dat de veroordeling tot betaling van proceskosten ook ten uitvoer kan worden gelegd als een partij de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.23.
Ten overvloede merkt het hof op dat het de door de rechtbank vastgestelde kosten van [geïntimeerden] c.s. van de procedure in eerste aanleg, volledig zal toerekenen aan [geïntimeerde1] . Omdat het hoger beroep tegen [geïntimeerde1] in elk geval deels slaagt, zal de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling uiteindelijk niet in stand kunnen blijven. Over de proceskosten in het geding tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde1] zal echter later in deze procedure worden beslist.
In de procedure tegen [geïntimeerde1]
4.24.
Het hof zal [appellanten] c.s. gelegenheid geven om een akte in te dienen over de schade en over de overige onderwerpen die hierboven onder 4.14 t/m 4.16 zijn aangeduid. [geïntimeerde1] zal gelegenheid krijgen voor indiening van een antwoordakte.
4.25.
Verder zal het hof bepalen dat [appellanten] c.s. en [geïntimeerde1] opgave doen de verhinderdagen van partijen in de periode april t/m juli 2026. Partijen dienen zich bij de opgave van verhinderdata ook te vergewissen van de beschikbaarheid van de door hen ingeschakelde deskundigen. Verder dienen [appellanten] c.s. (in overleg met [geïntimeerde1] ) een in de nabijheid gelegen ruimte te regelen waar de mondelinge behandeling na de bezichtiging kan worden voortgezet. Het hof gaat ervan uit dat de periode van eind april tot eind juli 2026 – een periode waarin de bomen in blad staan – zich leent voor de benodigde plaatsopneming. Mocht een partij menen dat dit laatste niet het geval is en dat een andere tijd van het jaar daarvoor meer is aangewezen, dan kan deze partij dit bij de opgave van de verhinderdata melden en toelichten.
4.26.
In de procedure tegen [geïntimeerde1] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
ten aanzien van [geïntimeerde2]
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 3 januari 2024, voor zover gewezen in het geding tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde2] ;
5.2.
veroordeelt [appellanten] c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde2] in het hoger beroep:
  • € 399,- aan griffierecht (0,5 x € 798,-);
  • € 2.766,25 aan salaris advocaat (0,5 x 2,5 punt x appeltarief IV à € 2.213);
5.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat in de procedure tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde2] verder is gevorderd;
ten aanzien van [geïntimeerde1]
5.6.
stelt [appellanten] c.s. in de gelegenheid
om op 23 december 2025een
aktete nemen over de schade en de andere onderwerpen zoals aangeduid onder 4.14 tot en met 4.16 van dit arrest, en bepaalt dat [geïntimeerde1] vervolgens gelegenheid krijgt voor indiening van een
antwoordakteover diezelfde onderwerpen;
5.7.
bepaalt een mondelinge behandeling ter plaatse, waarbij partijen (in persoon of vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en die tot het geven van inlichtingen in staat is en bevoegd is om een schikking aan te gaan) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
5.8.
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden
op een nader te bepalen datum en tijd;
5.9.
bepaalt dat in voormeld verband de situatie bij de erfgrens tussen de percelen aan [adres1] (meer in het bijzonder de houtwal van de wandeltuin) en [adres2] (meer in het bijzonder het perceel grasland) te [plaats1] zal worden bezichtigd, en verzoekt partijen ervoor te zorgen dat ook de door hen ingeschakelde deskundigen daarbij (en bij de aansluitende behandeling) aanwezig zijn;
5.10.
bepaalt dat [appellanten] c.s. in overleg met [geïntimeerde1] een ruimte reserveren in de nabijheid van de hiervoor genoemde locatie, waar aansluitend aan de bezichtiging ter plaatse de mondelinge behandeling kan worden voortgezet;
5.11.
bepaalt dat de advocaten bij de mondelinge behandeling ieder gedurende maximaal tien minuten, aan de hand van maximaal twee A4’tjes spreekaantekeningen, het standpunt van partijen mogen toelichten;
5.12.
bepaalt dat als een partij bij de mondelinge behandeling nog processtukken of andere stukken wil inbrengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij
uiterlijk 10 kalenderdagenvoor de mondelinge behandeling een kopie van deze stukken hebben ontvangen;
5.13.
bepaalt dat partijen op de rol van
23 december 2025, hun verhinderdagen (en die van de door hen ingeschakelde deskundigen) aan het hof dienen op te geven, dit voor de maanden april tot en met juli 2026;
5.14.
houdt iedere verdere beslissing in de procedure tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde1] aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, H. de Hek en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.

Voetnoten

2.[appellanten] c.s. stellen, zo begrijpt het hof, dat meer dan zes bomen onrechtmatig gesnoeid zijn maar dat in deze procedure een aantal bomen buiten beschouwing wordt gelaten. De schadevordering ziet daarom op zes bomen (vijf zomereiken en één beuk), aldus [appellanten] c.s.
3.Vgl. artikel 200 lid 4 Rv, zoals dat in deze procedure nog geldt (per 1 januari 2025 gewijzigd).
4.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.