ECLI:NL:GHARL:2025:7412

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.353.860/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele dwangsom en executoriale titel in burenconflict

In deze zaak gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, [appellanten] en [geintimeerden], die beide in [woonplaats1] wonen. De schutting van [geintimeerden] is in februari 2021 omgewaaid, wat leidde tot een geschil over de toegang tot de tuin van [appellanten] voor herstelwerkzaamheden. Tijdens een mondelinge behandeling op 8 november 2023 bij de rechtbank Midden-Nederland hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, vastgelegd in een proces-verbaal. Deze regeling bevatte een contractuele dwangsom van € 100,00 per dag zonder maximum, indien [appellanten] niet zouden meewerken aan de herstelwerkzaamheden. Op 2 oktober 2024 werd dit proces-verbaal aan [appellanten] betekend, met een aanzegging van verbeurde dwangsommen tot een totaalbedrag van € 17.448,78.

[Geintimeerden] hebben op 23 januari 2025 executoriaal beslag gelegd op voertuigen van [appellant1] en [appellant2]. [Appellanten] hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat zij de afspraken zijn nagekomen en dat [geintimeerden] misbruik maken van hun executiebevoegdheid. De voorzieningenrechter heeft het beslag op enkele voertuigen opgeheven, maar de vordering tot opheffing van andere beslagen afgewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het proces-verbaal geen executoriale titel oplevert, omdat het niet voldoende duidelijk maakt hoe de verschuldigdheid van de boetes vastgesteld kan worden. Het hof heeft de vordering van [appellanten] tot opheffing van alle beslagen toegewezen, en de vordering van [geintimeerden] in incidenteel hoger beroep afgewezen. Tevens zijn [geintimeerden] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellanten].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.860/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, 589110
arrest in kort geding van 18 november 2025
in de zaak van

1.[appellant1]

en
2. [appellant2]
die beiden wonen in [woonplaats1]
appellanten
die bij de voorzieningenrechter optraden als eisers
hierna gezamenlijk:
[appellanten]
advocaat: mr. J.R. Versluis, die kantoor houdt in Amsterdam
en

1.[geintimeerde1]

en
2. [geintimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
hierna gezamenlijk:
[geintimeerden]
advocaat: mr. M.C. Molenaar, die kantoor houdt in Groningen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis in kort geding die de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, (hierna: de voorzieningenrechter) op 20 maart 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. [1] Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin de grieven
  • de conclusie van eis
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • het bericht van de zijde van [appellanten] van 17 oktober 2025 waarbij een productie (25) is overgelegd
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 31 oktober 2025 is gehouden, waaraan is gehecht de e-mail van 8 oktober 2025 van het hof aan mr. Molenaar, met in cc mr. Versluis, en de reactie daarop van mr. Molenaar op 16 oktober 2025.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen, waarop het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellanten] en [geintimeerden] zijn buren en hun percelen grenzen aan elkaar. De schutting van [geintimeerden] is in februari 2021 omgewaaid en ontwricht. Partijen hebben (onder meer) geen overstemming weten te bereiken over de toegang van [geintimeerden] tot de tuin van [appellanten] om de schutting te herstellen. Naar aanleiding daarvan is er een rechtszaak geweest. Tijdens een mondelinge behandeling op 8 november 2023 bij de rechtbank Midden-Nederland, zijn partijen zelf tot een regeling gekomen om een einde te maken aan hun geschil. De afspraken van partijen zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de behandeling van de zitting (hierna: het proces-verbaal) en luiden voor zover relevant als volgt:
“Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen:
Ten aanzien van de schutting:
1. [geintimeerden] zal uiterlijk op 1 maart 2024 de door hem gewenste werkzaamheden
aan de schutting uitvoeren.
(…)
5. Mocht [appellanten] niet of niet volledig medewerken en/of toegang verlenen tot
het perceel waardoor [geintimeerden] de onder punt 1 genoemde werkzaamheden niet
of niet volledig kan uitvoeren dan is [appellanten] zonder nadere ingebrekestelling
een dwangsom verschuldigd van € 100,00 per dag zonder maximum.”
2.2.
Op 2 oktober 2024 is het proces-verbaal van 8 november 2023 door [geintimeerden] aan [appellanten] betekend en is [appellanten] de verbeurte van dwangsommen aangezegd, met bevel tot betaling van € 17.448,78. Het exploot houdt voor zover relevant het volgende in:

AANGEZEGD:
Ten aanzien van de schutting:
De rechtbank veroordeelt [appellanten] indien niet of niet volledig medewerken en/of volledig toegang wordt verleend tot het perceel waardoor [geintimeerden] de onder punt 1 genoemde werkzaamheden niet of niet volledig kan uitvoeren, [appellanten] zonder nadere ingebrekestelling een dwangsom verschuldigd is van € 100,00 per dag zonder maximum;
(…)
BEVEL GEDAAN:
Om binnen twee dagen na heden aan de inhoud van de hiervoor vermelde titel te voldoen en mitsdien binnen de gestelde termijn te betalen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, ten kantore van LAVG BV, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onverminderd het recht op alle verdere reeds gevallen en nog te vallen kosten en verschotten van executie;
Verbeurde dwangsommen inzake schutting berekend tot 30 september 2024 van € 100,00 per dag € 17.200,00
Verbeurde dwangsom inzake weigeren Privacyscherm € 100,00
Kosten van dit exploot € 148,78
Totaal € 17.448,78
2.3.
Door de deurwaarder is namens [geintimeerden] op 23 januari 2025 ten laste van [appellant1] respectievelijk [appellant2] executoriaal beslag gelegd op in totaal vijf voertuigen.
2.4.
Het geschil dat partijen verdeeld houdt betreft de vraag of [appellanten] dwangsommen hebben verbeurd vanwege het niet nakomen van de afspraken uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 8 november 2023 en in het verlengde daarvan de vraag of een of meer beslagen moeten worden opgeheven.
2.5.
Volgens [appellanten] zijn zij de afspraak nagekomen en maken [geintimeerden] misbruik van hun executiebevoegdheid. [appellanten] hebben daarom bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de gelegde beslagen worden opgeheven.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft opgeheven het door of namens [geintimeerden] ten laste van [appellant1] gelegde beslag op
- de auto van het merk Lexus, type CT200H, met kenteken [nummer2] en
- de auto van het merk Ford, type Ranger, met kenteken [nummer1] – op de grond dat aannemelijk is dat deze voertuigen niet behoren tot het vermogen van [appellanten] maar tot het vermogen van de vof [naam3] – en [geintimeerden] geboden om binnen twee dagen na het betekenen van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en per beslag tot een maximum van € 25.000,- per beslag, indien een of meerdere van hiervoor genoemde beslagen zijn ingeschreven in de openbare registers, die inschrijving(en) door te halen. De vordering tot opheffing van de overige drie beslagen is afgewezen.
2.7.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de vordering tot opheffing van de overige drie beslagen alsnog wordt toegewezen.
[geintimeerden] willen met hun incidentele hoger beroep bereiken dat de beslissing van de voorzieningenrechter tot opheffing van de beslagen op de Lexus en de Ford wordt vernietigd en alle vorderingen van [appellanten] alsnog worden afgewezen.
2.8.
Het hof zal beslissen dat alle door [geintimeerden] onder [appellanten] gelegde beslagen moeten worden opgeheven en doorgehaald uit het kentekenregister. Hierna licht het hof dit oordeel toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Spoedeisend belang
3.1.
Met de aard van de zaak is het spoedeisende belang van [appellanten] bij opheffing van de onder hen door [geintimeerden] gelegde beslagen gegeven.
Het schikkingsproces-verbaal levert geen executoriale titel op voor de volgens [geintimeerden] door [appellanten] verschuldigde boetes
3.2.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 89 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de grosse van een proces-verbaal van een schikking in beginsel een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv oplevert. Op grond van artikel 430 Rv kan een in
executoriale vorm uitgegeven proces-verbaal van een minnelijke schikking aldus, zonder rechterlijke tussenkomst, ten uitvoer worden gelegd. Net als bij (andere) authentieke akten geldt hierbij als vereiste dat de ten uitvoer te leggen vordering voldoende bepaalbaar moet zijn. Op grond van vaste jurisprudentie geldt de executoriale kracht van een authentieke akte alleen voor reeds bestaande vorderingen en voor toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het moment van verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Verder geldt dat indien de akte de grootte van het verschuldigde bedrag niet vermeldt, de grosse van de akte voor tenuitvoerlegging vatbaar is wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar. [2]
3.3.
In deze zaak gaat het om een contractuele dwangsom die onderdeel is van een minnelijke regeling die tijdens een terechtzitting tot stand is gekomen, waarbij de dwangsom dient als prikkel tot nakoming van afspraken die onder meer inhouden dat [appellanten] toegang c.q. medewerking moeten verlenen aan [geintimeerden] bij de door hen te verrichten werkzaamheden aan hun schutting. De dwangsom kwalificeert daarmee feitelijk als boetebeding en de eventuele boetevordering van [geintimeerden] kan worden gelijkgesteld met een toekomstige vordering die zijn onmiddellijke grondslag vindt in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. De regeling in het proces-verbaal vermeldt echter niet op welke wijze de beweerdelijke niet-nakoming van de regeling en daarmee de verschuldigdheid van boetes op voor [appellanten] bindende wijze wordt vastgesteld. Daarmee is enig verschuldigd boetebedrag niet op objectieve wijze met informatie uit het proces-verbaal bepaalbaar. Dit maakt dat het proces-verbaal geen executoriale titel oplevert voor de executie van de volgens [geintimeerden] door [appellanten] verschuldigde boetes. Het maakt hierbij geen verschil dat partijen zijn overeengekomen dat de boetes zonder nadere ingebrekestelling verschuldigd zijn.
3.4.
Door bij deurwaardersexploot van 2 oktober 2024 het bevel te doen tot betaling van ‘verbeurde’ dwangsommen, hebben [geintimeerden] aldus miskend dat een executoriale titel op grond waarvan de verbeurte van de ‘dwangsommen’ vast is komen te staan, ontbreekt.
3.5.
Het hof laat dan nog daar dat niet is komen vast te staan dat [appellanten] hun verplichtingen uit de regeling niet zijn nagekomen. De eigenlijke werkzaamheden aan de schutting waarvoor toegang tot de tuin van [appellanten] nodig was, hebben immers plaatsgevonden, terwijl naar het voorlopige oordeel van het hof onvoldoende is gebleken dat de door [geintimeerden] daarbovenop gewenste overkapping kenbaar voor [appellanten] onderdeel zou uitmaken van de afspraken in het proces-verbaal.
3.6.
Voorgaande betekent dat de vordering van [appellanten] tot opheffing van alle door [geintimeerden] onder hen gelegde beslagen, bij gebreke van een executoriale titel, wordt toegewezen.
De conclusie
3.7.
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt en het incidentele hoger beroep van [geintimeerden] faalt. Het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter zal mede om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd en de vorderingen van [appellanten] zullen alsnog worden toegewezen, zij het dat de gevorderde dwangsom slechts toewijsbaar wordt geoordeeld tot een bedrag van € 100,- per dag per beslag tot een maximumbedrag van € 5.000,- per beslag. [geintimeerden] zullen worden geboden de gelegde beslagen te doen opheffen en de inschrijving van de beslagen in het kentekenregister door te halen.
3.8.
Omdat [geintimeerden] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [geintimeerden] tot betaling van de proceskosten van [appellanten] zowel in (het principale en incidentele) hoger beroep als bij de voorzieningenrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.9.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2025 en beslist opnieuw rechtdoende als volgt:
4.2.
heft op het door of namens [geintimeerden] ten laste van [appellant1] gelegde beslag op
- de aanhangwagen van het merk Peters, type PPT, met kenteken [nummer3] ,
- de motor van het merk BMW, type K 1600 GT, met kenteken [nummer4] ,
- de auto van het merk Lexus, type CT200H, met kenteken [nummer2] ,
- de auto van het merk Ford, type Ranger, met kenteken [nummer1] ,
alsmede het ten laste van [appellant2] gelegde beslag op
- de motor van het merk Yamaha, type MTT850D (TRACER900 GT), met kenteken [nummer5]
;
4.3.
gebiedt [geintimeerden] om binnen twee dagen na het betekenen van dit arrest op
straffe van een dwangsom van € 100,- per dag per beslag tot een maximum van
€ 5.000,- per beslag, indien een of meerdere van de hiervoor onder r.o. 4.2. genoemde
beslagen zijn ingeschreven in het kentekenregister van de RDW, die inschrijving(en) door te halen voor zover dat nog niet is gebeurd,
4.3.
veroordeelt [geintimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 331,00 aan griffierecht
€ 144,47 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geintimeerden]
€ 715 aan salaris van de advocaat van [appellanten]
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
in het principaal appel
€ 362,- aan griffierecht
€ 144,47 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geintimeerden]
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x het toepasselijke tarief II)
in het incidenteel appel
€ 607,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (0,5 procespunt x het toepasselijke tarief II)
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, J.H. Kuiper en E.F. Verheul, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 november 2025.

Voetnoten

2.Vgl. Parket bij de Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:580 en de daarin genoemde jurisprudentie, n.a.v. Hof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2484.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.