ECLI:NL:RBMNE:2025:1375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/16/589110/KL ZA 25-40
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren over dwangsommen en beslaglegging op voertuigen

In deze zaak, die zich afspeelt in Lelystad, hebben twee buren, aangeduid als eisers en gedaagden, een geschil over de uitvoering van afspraken met betrekking tot de herstelling van een schutting. De schutting van de gedaagden is in februari 2021 omgewaaid, en er ontstond een conflict over de toegang tot de tuin van de eisers voor herstelwerkzaamheden. Na een eerdere rechtszaak kwamen partijen op 8 november 2023 tot een regeling, vastgelegd in een proces-verbaal. De eisers stellen dat zij zich aan deze afspraken hebben gehouden, terwijl de gedaagden beweren dat de eisers de uitvoering frustreren, wat heeft geleid tot de oplegging van dwangsommen en beslaglegging op voertuigen van de eisers.

In het kort geding vorderen de eisers de opheffing van de gelegde beslagen, stellende dat de gedaagden misbruik maken van hun executiebevoegdheid. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de gedaagden niet in de procedure zijn verschenen, waardoor verstek is verleend tegen gedaagde sub 2. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagen op de Lexus en Ford Ranger moeten worden opgeheven, omdat aannemelijk is dat deze voertuigen tot het vermogen van de vennootschap van de eisers behoren en niet tot hun privévermogen. De voorzieningenrechter heeft de gedaagden ook opgedragen om de inschrijvingen van de beslagen in de openbare registers door te halen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De voorzieningenrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland
Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/589110 / KL ZA 25-40
Vonnis in kort geding van 20 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [plaats] ,
2.
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] en afzonderlijk [eiser] dan wel [eiseres] ,
advocaat: mr. L.L. Metselaar,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats] ,

2.2. [gedaagde sub 2] ,

te [plaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. M.C. Molenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 februari 2025 met producties 0 tot en met 33;
- de producties 1 tot en met 7 van [gedaagde sub 1] , waaronder een tweetal toegezonden geluidsfragmenten (producties 1 en 2);
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eisers] ; en
- de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren en hun percelen grenzen aan elkaar. De schutting van [gedaagden] is in februari 2021 omgewaaid en ontwricht. Partijen hebben (onder meer) geen overstemming weten te bereiken over de toegang van [gedaagden] tot de tuin van [eisers] om de schutting te herstellen. Naar aanleiding daarvan is er een rechtszaak geweest. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023 bij deze rechtbank, zijn partijen zelf tot een regeling gekomen om een einde te maken aan hun geschil. De afspraken van partijen zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de behandeling van de zitting (hierna: het proces-verbaal).
2.2.
Ter discussie staat of [eisers] zich heeft gehouden aan de afspraken uit de regeling. [gedaagden] meent van niet. Volgens [gedaagden] frustreert [eisers] de uitvoering van de regeling, waardoor [eisers] dwangsommen verschuldigd is. Door de deurwaarder is namens [gedaagden] op 23 januari 2025 ten laste van [eiser] respectievelijk [eiseres] executoriaal beslag gelegd op in totaal vijf voertuigen. Bij de betekening van de beslagexploten aan [eisers] op 24 januari 2025 is aangezegd dat (en op welke dag) openbare verkoop van de in beslag genomen voertuigen zal plaatsvinden.
2.3.
[eisers] vordert in dit kort geding – samengevat – de opheffing van de gelegde beslagen. Volgens [eisers] is hij de afspraak nagekomen en maakt [gedaagden] misbruik van zijn executiebevoegdheid. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen voor een deel af en voor een deel toe en legt hierna uit waarom.

3.De beoordeling

De zaak kan inhoudelijk worden behandeld
3.1.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter aan partijen is getoond, is het in deze zaak ingebrachte exploot van dagvaarding door de deurwaarder betekend aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] . Het verweer dat sprake is van niet-ontvankelijkheid vanwege een processueel ondeelbare rechtsverhouding (omdat de dagvaarding niet zou zijn betekend aan [gedaagde sub 2] ) gaat daarom niet op.
3.2.
[gedaagde sub 2] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde sub 2] verstek wordt verleend. Omdat [gedaagde sub 1] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
Wat hebben partijen afgesproken?
3.3.
In deze procedure gaat het alleen om of de vraag of de regeling over de schutting
- de regeling ziet ook op andere afspraken - is uitgevoerd. In het proces-verbaal staat hierover:
Ten aanzien van de schutting:
1. [gedaagden] zal uiterlijk op 1 maart 2024 de door hem gewenste werkzaamheden
aan de schutting uitvoeren.
2. De werkzaamheden aan de schutting worden uitgevoerd in maximaal drie
aaneengesloten dagdelen op werkdagen tussen 12:00 uur en 16:00 uur of tussen
13:00 uur tot 17:00 uur. Op het moment dat [gedaagden] de werkzaamheden gaat
uitvoeren dan zal [eisers] de op de schutting gerichte camera wegdraaien.
3. [gedaagden] zal uiterlijk twee weken voor de eerste dag van de week waarin
[gedaagden] de werkzaamheden wil uitvoeren hiervan schriftelijk kennis geven aan
[eisers]
4. Als na ommekomst van de in punt 2 genoemde termijn de werkzaamheden niet zijn afgerond, is [gedaagden] vanaf de vierde dag na de dag waarop de werkzaamheden zouden aanvangen zonder nadere ingebrekestelling een dwangsom verschuldigd van € 100,00 per dag gedurende veertien dagen met een maximum van € 1.400,00. Na de vijftiende dag is [eisers] gerechtigd om in zijn tuin de schutting terug te plaatsen.
5. Mocht [eisers] niet of niet volledig medewerken en/of toegang verlenen tot
het perceel waardoor [gedaagden] de onder punt 1 genoemde werkzaamheden niet
of niet volledig kan uitvoeren dan is [eisers] zonder nadere ingebrekestelling
een dwangsom verschuldigd van € 100,00 per dag zonder maximum.”
Het juridisch kader waarmee de voorzieningenrechter rekening houdt
3.4.
In geschil is de vraag of [eisers] dwangsommen (dan wel boetes) heeft verbeurd omdat hij de afspraken uit het proces-verbaal niet zou zijn nagekomen. Die beoordeling is beperkt tot de toetsing van de handelingen van [eisers] aan de inhoud van die bepaling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moet de voorzieningenrechter het doel en de strekking van die bepaling tot richtsnoer nemen in die zin dat deze niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Nu [eisers] gemotiveerd heeft betwist dat hij inbreuk heeft gemaakt op die bepaling, ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] om dat in dit geding voldoende aannemelijk te maken.
3.5.
In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing. Er is in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering en feitenonderzoek. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn. Dit maakt echter niet dat onderhavige zaak zich niet leent voor kort geding, zoals [gedaagde sub 1] heeft betoogd.
Schending van de afspraken?
3.6.
[eisers] stelt dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting uit het proces-verbaal om zijn tuin drie dagen open te stellen en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De werkzaamheden die [gedaagden] verrichtte aan de overkapping vielen volgens [eisers] buiten het bereik van de afspraken uit het proces-verbaal. Verder betoogt hij dat [gedaagden] , ondanks de woordenwisseling op vrijdag 23 februari 2024, de werkzaamheden heeft voortgezet en afgerond.
3.7.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eisers] hem op de derde dag van de werkzaamheden belemmerd bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de schutting. Dit was op een vrijdag toen [gedaagden] bezig was met het plaatsen van een hoge paal voor een te plaatsen overkapping. [gedaagde sub 1] betoogt dat hij daarna de gewenste werkzaamheden vanuit de tuin van [eisers] niet kon afronden, omdat hij vreesde voor zijn veiligheid. De nog te verrichten werkzaamheden omvatten, zoals door [gedaagde sub 1] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, nog het vastzetten van planken en het vervangen van een paal. De werkzaamheden duren ongeveer een dag.
3.8.
De voorzieningenrechter constateert dat niet in geschil is dat [eisers] zijn schutting verwijderd heeft vanaf maandag 19 februari 2024 tot en met zondag 25 februari 2024. Op woensdag 21 februari 2024 en donderdag 22 februari 2024 verricht [gedaagden] werkzaamheden aan de schutting. Op vrijdagmiddag 23 februari 2024 ontstaan er problemen als [eiser] bezwaar maakt tegen de hoge overkapping van circa drie meter hoog waarvan de wand gelijktijdig de erfafscheiding vormt. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat [eiser] de werkzaamheden van Tiemans c.s. op vrijdagmiddag 23 februari 2024 aan het einde van de middag heeft belemmerd en wel op zo’n manier dat [gedaagden] het werk toen niet kon afmaken in de tuin van [eisers] Uit het overgelegde geluidsbestand blijkt immers dat [eiser] heeft aangegeven dat hij de boel desnoods zelf afbreekt. Dat de werkzaamheden desondanks zijn voortgezet en afgemaakt zoals [eisers] bepleit, wordt tegengesproken door de toelichting en foto’s van [gedaagde sub 1] waar op te zien is dat de erfafscheiding nog niet af is.
3.9.
Dat [gedaagden] werkzaamheden zou willen verrichten die buiten het bestek van het proces-verbaal vallen, vindt de voorzieningenrechter vooralsnog niet aannemelijk. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst getroffen ter beëindiging van hun geschil en vastgelegd in het proces-verbaal. Artikel 1 van het proces-verbaal houdt in dat [gedaagden] “
de door hem gewenste” werkzaamheden aan de schutting mag uitvoeren. De vaststellingsovereenkomst moet op grond van de Haviltex-maatstaf worden uitgelegd. Bepalend is wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer van elkaar mochten verwachten. Met [eisers] is de voorzieningenrechter eens dat hij bij het aangaan van de overeenkomst niet hoefde te verwachten dat [gedaagden] werkzaamheden zou verrichten die op grond van publiekrechtelijke regels niet toegestaan waren. Op vrijdagmiddag 23 februari 2024 verkeerde [eisers] in de veronderstelling - door achteraf verkeerde informatie - dat de erfafscheiding waar [gedaagden] mee bezig was niet toegestaan was. [eisers] is er echter een maand later door de advocaat van [gedaagden] op gewezen dat de wand/overkapping vergunningsvrij was. Ook toen heeft [eisers] niet alsnog toegang verleend tot de tuin. [gedaagden] heeft [eisers] daar in ieder geval tweemaal om verzocht. Dat op grond van uitleg van de overeenkomst [eisers] mocht verwachten dat [gedaagden] alleen kantplaten zou bevestigen, vindt de voorzieningenrechter vooralsnog niet aannemelijk. Voor nader feitenonderzoek is in dit kort geding geen plaats. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het beslag om die reden op te heffen.
Beslaglegging onrechtmatig?
3.10.
Volgens [eisers] is de beslaglegging op de BMW K 1600 GT motorfiets, de Lexus CT 200h auto en de Ford Ranger auto onrechtmatig, omdat deze roerende zaken behoren tot het vermogen van de vof [naam vennootschap] en niet tot het privé vermogen van [eiser] .
3.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Privé schuldeisers kunnen geen verhaal nemen op zaken die tot het afgescheiden vermogen van een vof behoren (zie HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1009). De voorzieningenrechter vindt dat [eisers] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Lexus en de Ford Ranger behoren tot het vermogen van de vof en niet tot het privé vermogen van [eiser] . [eisers] heeft een koopovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat de vof de Lexus heeft gekocht. Volgens [gedaagde sub 1] kan daaruit niet worden afgeleid dat de Lexus nog altijd tot het vermogen van de vof behoort. Omdat [gedaagde sub 1] dit verder niet heeft onderbouwd, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij.
Ten aanzien van de Ford Ranger voert [eisers] ook aan dat deze auto tot het vermogen van de vof behoort. [eisers] heeft ter onderbouwing een financial leaseovereenkomst tussen de vof en de Stichting Qredits Microfinanciering Nederland overgelegd waaruit volgt dat de vof een leaseovereenkomst heeft afgesloten voor de Ford Ranger. [gedaagde sub 1] heeft dit onvoldoende onderbouwd weersproken.
3.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisers] ten aanzien van de BMW motorfiets onvoldoende onderbouwd dat deze tot het vermogen van de vof zou behoren. [gedaagde sub 1] heeft terecht aangevoerd dat de koopovereenkomst op naam staat van [eiser] en niet op naam van de vof.
3.13.
De conclusie is dat de beslagen op de Lexus en de Ford Ranger moeten worden opgeheven, omdat vooralsnog aannemelijk is dat deze auto’s tot het vermogen van de vof behoren en niet tot het vermogen van [eiser] .
Misbruik van executierecht?
3.14.
Volgens [eisers] maakt [gedaagden] misbruik van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan omdat [gedaagden] onderhavige kwestie onnodig lang heeft vertraagd en herhaaldelijk niet is ingegaan op schriftelijke reacties van [eiser] .
3.15.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. In de onderhavige zaak gaat het over de executie van een partij van een in een proces-verbaal van zitting vastgelegde vaststellingsovereenkomst, ter beëindiging van een tussen partijen aanhangig gemaakt geschil. Deze situatie sluit aan bij de executie van een vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat.
3.16.
Met [eisers] vindt de voorzieningenrechter dat het wel lang heeft geduurd voordat [gedaagden] tot executie over is gegaan. [eisers] heeft echter meerdere kansen gehad, onder meer op 29 maart 2024 en op 17 juni 2024, om aan de regeling (in het proces-verbaal) te voldoen. Van misbruik van executierecht kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken.
Het doorhalen van de inschrijvingen van de beslagen in de openbare registers
3.17.
[eisers] vordert ook om, samengevat, de inschrijvingen van de beslagen in de openbare registers door te halen binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag en per beslag. Deze vordering wordt toegewezen in die zin dat [gedaagden] wordt geboden om de inschrijvingen te (doen) doorhalen ten aanzien van de beslagen op de Lexus en de Ford indien deze beslagen zijn ingeschreven, binnen twee dagen na het betekenen van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en per beslag tot een maximum van € 25.000,- per beslag.
Proceskosten
3.18.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde [gedaagde sub 2] ,
4.2.
heft op het door of namens [gedaagden] ten laste van [eiser] gelegde beslag op
- de auto van het merk Lexus, type CT200H, met kenteken [naam vennootschap] en
- de auto van het merk Ford, type Ranger, met kenteken [naam vennootschap] ,
4.3.
gebiedt [gedaagden] om binnen twee dagen na het betekenen van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en per beslag tot een maximum van
€ 25.000,- per beslag, indien een of meerdere van hiervoor onder r.o. 4.2. genoemde beslagen zijn ingeschreven in de openbare registers, die inschrijving(en) door te halen,
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.