ECLI:NL:GHARL:2025:69

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
21-002110-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapens

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot doodslag en meerdere bedreigingen met vuurwapens. De feiten vonden plaats op 8 augustus 2022 in een behandelkamer van een zorginstelling, waar de verdachte tijdens een gesprek met zijn behandelaren een vuurwapen heeft getoond en geschoten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op twee behandelaren, maar hem wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag op een derde slachtoffer en de bedreiging van politieagenten. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar vijf jaar en tbs met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse gedragsvoorwaarden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last hebben van de gebeurtenissen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002110-23
Uitspraak d.d.: 13 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 april 2023 met parketnummer 05-199812-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans verblijvende in de P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 september 2024, 23 december 2024, 13 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, en de advocaten van de benadeelde partijen en de slachtoffers naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1 primair), poging tot doodslag op [benadeelde 3] (feit 2 primair), de bedreiging van verbalisanten [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] met een vuurwapen (feit 3 subsidiair) en een ijzeren staaf met explosieven (feit 4), het bezit van twee vuurwapens (feit 5) en een geïmproviseerde explosieve constructie (feit 6).
Aan de verdachte is een gevangenisstraf van zeven jaren en de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) opgelegd. Tot slot is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 en zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] geheel toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 en de oplegging van straf en maatregel komt en zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een schot heeft gelost in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- ( tijdens een gesprek) een vuurwapen te pakken en deze te laden en/of
- het vuurwapen op tafel te leggen en/of
- het vuurwapen te pakken en hiermee een schot te lossen en/of
- ( vervolgens) een ijzeren voorwerp uit zijn tas te pakken;
2. primair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam van) die [benadeelde 3] heeft gericht en/of - (meerdere malen) de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - met een vuurwapen en/of een ijzeren staaf rond te lopen in de wachtkamer van [zorginstelling] en/of
- ( meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam van) die [benadeelde 3] te richten en/of
- de woorden toe te voegen: "duiken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) (meerdere malen) de trekker van een vuurwapen over te halen;
3. primair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] (werkzaam bij de politie eenheid [politie-eenheid] ) opzettelijk van het leven te beroven,
- met een vuurwapen een of meerdere keren in de richting (van het lichaam en/of de lichamen) van die [benadeelde 4] en/of die [benadeelde 5] en/of die [benadeelde 6] heeft geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] (werkzaam bij de politie eenheid [politie-eenheid] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - (meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam en/of de lichamen van) die [benadeelde 4] en/of die [benadeelde 5] en/of die [benadeelde 6] te richten;
4.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] (werkzaam bij de politie eenheid [politie-eenheid] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - met een ijzeren staaf gevuld met explosieven dreigende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of
- een ijzeren staaf gevuld met explosieven richting die [benadeelde 4] en/of die [benadeelde 5] en/of die [benadeelde 6] te gooien;
5.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen, van het merk Walther, model PP, kaliber 9 mm P.A.K. en/of
- een vuurwapen, van het merk FN -Herstal (Browning), model 1910/22, kaliber 7.65 mm, zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraken

Feit 1 primair (poging tot doodslag op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] )
Vast staat dat de verdachte samen met zijn behandelaars [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een behandelkamer bij [zorginstelling] is binnengegaan. Daar hebben zij aan een tafel plaatsgenomen om met elkaar in gesprek te gaan. Tijdens dit gesprek heeft de verdachte een vuurwapen gepakt en geschoten.
Ondanks het aantreffen van een projectiel in de wand van de behandelkamer heeft het hof niet de overtuiging dat de verdachte het opzet heeft gehad om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] daadwerkelijk te doden. In dit verband overweegt het hof dat beide aangeefsters bij de politie en de raadsheer-commissaris hebben verklaard dat door de verdachte naar het plafond is geschoten en dat hij het wapen niet op hen heeft gericht. De verdachte heeft nooit verklaard dat hij het vuurwapen op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gericht. Onduidelijk is hoe het projectiel, uitgaande van het scenario dat dat afkomstig is uit het vuurwapen van de verdachte, in de muur van de behandelkamer is terechtgekomen. Er is namelijk geen schietbaanonderzoek gedaan. De enkele omstandigheid dat dit incident zich in een kleine ruimte heeft afgespeeld, is onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag op aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Feit 3 subsidiair (poging tot doodslag op [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] )
Met de raadsman en de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat de verdachte de politie heeft beschoten of met zijn vuurwapen in hun richting de trekker heeft overgehaald. Het dossier bevat weliswaar bewijs dat de verdachte het vuurwapen op de verbalisanten heeft
gericht, maar andere aanwijzingen voor het daadwerkelijk
schietenop de verbalisanten - zoals forensisch bewijs of het horen/zien overhalen van de trekker - ontbreken.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Feiten en omstandigheden
Vast staat dat verdachte op 8 augustus 2022 naar de locatie van [zorginstelling] aan de [straat] in [plaats] is gegaan. Hij heeft onder meer twee pistolen en een staafbom meegenomen. [2] Verdachte is bij binnenkomst ontvangen door mevrouw [benadeelde 3] , een medewerker van [zorginstelling] . Zij heeft verdachte laten plaatsnemen in een spreekkamer en heeft behandelaars [benadeelde 2] en [benadeelde 1] verzocht zich bij verdachte te voegen, wat zij ook hebben gedaan. [3]
Vervolgens hebben achtereenvolgens tussen de verdachte en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , tussen de verdachte en [benadeelde 3] en tussen verdachte en medewerkers van de politie verschillende incidenten plaatsgevonden, waarna verdachte is aangehouden door de politie.
Voorafgaand aan zijn aanhouding is verdachte door de politie beschoten, waarna verbalisanten onmiddellijk hulp hebben verleend om de gevolgen van de op verdachte gerichte schoten te minimaliseren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal (hierna: AG) heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de AG in het bijzonder opgemerkt dat er geen redenen zijn om aan de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te twijfelen. Dat het in de muur van de behandelkamer aangetroffen projectiel niet van de verdachte zou zijn, is volstrekt onaannemelijk. Het handelen van de verdachte was zodanig gericht op het mogelijke gevolg, namelijk dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dodelijk werden getroffen, dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
Ook voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [benadeelde 3] . Haar verklaring dat verdachte de trekker heeft overgehaald, vindt steun in het dossier.
Verder volgt uit het rapport van het NFI dat de pijpbom zoals ten laste gelegd onder feit 6, een explosief was, waarbij het niet relevant is of dit eenvoudig als gegooide bom te gebruiken is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Hij heeft met betrekking tot feit 1 primair aangevoerd dat de verdachte het wapen naar het plafond heeft gericht en niet op de dames [
het hof begrijpt: [benadeelde 1] en [benadeelde 2]] en dat de verdachte niet met het wapen heeft geschoten. Ook in het scenario dat er wel is geschoten, zou dit geen aanmerkelijke kans op de dood opleveren.
Ten aanzien van feit 2 primair is aangevoerd dat de verdachte niet heeft geschoten. Enkel [benadeelde 3] heeft hierover verklaard en op de camerabeelden is een dergelijke situatie niet te zien. De slagindruk in de patroon die in het wapen zat, bevond zich volgens de verdachte voorafgaand aan het incident al op de patroon en is dus niet veroorzaakt tijdens de gebeurtenissen op 8 augustus 2022.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de feiten 3 subsidiair, 4, 5 en 6. Wel heeft hij opgemerkt dat de verdachte de werkzaamheid van het onder 6 ten laste gelegde wapen ontkent.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de feiten 1 primair en 3 primair, bewezen kunnen worden verklaard. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt over de bewezenverklaring het volgende.
Het hof kan zich vrijwel geheel verenigen met de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en -overwegingen voor wat betreft de feiten 2 primair, 3 subsidiair, 4 en 5 en zal deze hieronder (grotendeels) overnemen. Indien en voor zover sprake is van een aanvulling of een aanvullende bewijsoverweging van de kant van het hof, wordt deze niet-cursief weergegeven. Daar waar ‘de rechtbank’ stond, zal ‘het hof’ worden vermeld.
Feit 1 subsidiair (bedreiging van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] )
[benadeelde 1] heeft verklaard dat zij samen met [benadeelde 2] en de verdachte de behandelkamer is binnengegaan. Zij zijn aan tafel gaan zitten en met zijn drieën in gesprek gegaan. [benadeelde 1] zag dat de verdachte opeens een vuurwapen uit zijn zak pakte en vervolgens met dit wapen omhoog schoot. [benadeelde 2] kon op dat moment vluchten via de vluchtdeur. [benadeelde 3] is vervolgens komen kijken, terwijl [benadeelde 1] schreeuwde ‘schiet mij niet dood’ en de behandelkamer via de vluchtdeur heeft verlaten. [4]
[benadeelde 2] heeft verklaard zij samen met de verdachte in een behandelkamer is gaan zitten en dat [benadeelde 1] hierbij aansloot. De verdachte begon te vertellen en pakte tijdens het vertellen een pistool uit zijn zak. Met zijn handen maakte hij een beweging op het vuurwapen waarbij het wapen een tikkend geluid maakte. Hierdoor had [benadeelde 2] het idee dat het wapen geladen was. Zij vreesde voor haar leven en dat van haar collega. De verdachte heeft het wapen eerst op tafel gelegd, vervolgens opgepakt en richting het plafond geschoten. Dit zag en hoorde [benadeelde 2] . [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen heeft gepakt toen hij in gesprek was met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Eerst heeft hij het vuurwapen op tafel gelegd, daarna doorgeladen en ermee geschoten. [6] De verdachte heeft geschoten met een Walther. [7]
[benadeelde 3] heeft verklaard dat zij een harde plof hoorde vanuit de behandelkamer waar [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en de verdachte zaten. [benadeelde 3] heeft vanuit de wachtkamer door het raam van de deur van de behandelkamer gekeken. Zij zag toen dat de verdachte een pistool in zijn hand had. [8]
De Forensische Opsporing heeft onderzoek gedaan op de locatie van [zorginstelling] en heeft onderzoek verricht aan de daar aangetroffen goederen. In de hal bij de receptie werd (onder meer) een vuurwapen aangetroffen met de opdruk ‘Walther’. Dit vuurwapen werd voorzien van SIN [nummer] . [9] In behandelkamer 5 werd op de grond een huls aangetroffen met daarop de tekst ‘9 mm PAK Walther’. Deze huls werd voorzien van SIN [nummer] . [10] Deze huls en dit vuurwapen zijn door het NFI onderzocht. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de huls is verschoten met het vuurwapen (van verdachte) dan wanneer deze is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen. [11]
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en voorts dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop ook was gericht.
Op grond van de verklaringen van de verdachte, de dames [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en de conclusies van het NFI stelt het hof vast dat de verdachte in de beperkte ruimte van een behandelkamer in aanwezigheid van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een schot heeft gelost. De verdachte heeft door het pakken en doorladen van de Walther en door ermee te schieten, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in redelijkheid de vrees aangejaagd dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat zij daadwerkelijk voor hun leven hebben gevreesd, volgt bovendien uit hun verklaringen. De onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging is daarmee bewezen.
Voorwaardelijk verzoek ten aanzien van feit 1
Door de raadsman is het voorwaardelijk verzoek gedaan om een objectieve derde (anders dan de politie) onderzoek te laten verrichten naar het in behandelkamer 5 aangetroffen projectiel. De verdachte stelt zich namelijk op het standpunt dat dat niet uit zijn wapen afkomstig is.
Oordeel van het hof
Op dit verzoek tot het verrichten van nader onderzoek is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Naar het oordeel van het hof is nader onderzoek door een deskundige echter niet noodzakelijk. De verdachte zal immers worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. In dat kader was het voor een beoordeling van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van eventueel dodelijk letsel relevant geweest of het aangetroffen projectiel uit het wapen van de verdachte afkomstig was.
Voor een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging is het minder tot niet relevant of het in de muur van behandelkamer 5 aangetroffen projectiel afkomstig is uit het wapen van de verdachte.
Het onderzoek is gezien het voorgaande niet noodzakelijk en wordt om die reden afgewezen.
Feit 2 primair (poging tot doodslag op [benadeelde 3] )
[benadeelde 3] heeft verklaard dat zij een knal hoorde komen uit spreekkamer 5, waar verdachte zich bevond met haar collega’s [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Toen ze door het raam van de spreekkamer keek, zag ze dat verdachte een pistool en een ijzeren staaf in zijn handen had. [12] Ze heeft 112 gebeld en zat achter de receptie. Verder heeft [benadeelde 3] het volgende verklaard: “ [verdachte] stond ongeveer 5 meter van mij vandaan toen hij het vuurwapen op mij richtte en hij de trekker overhaalde. Ik hoorde een zachte klik en er gebeurde verder niets. Ik denk dat het wapen toen leeg was. Hij haalde in totaal twee keer de trekker over terwijl hij op mij richtte en hij heeft in totaal 3 of 4 keer het wapen op mij gericht.
lk heb geen idee hoe lang dit allemaal heeft geduurde. [verdachte] zei eigenlijk niets, behalve toen hij voor het eerst het vuurwapen op mij richtte. Toen zei hij: “duiken”. Ik kreeg hier niet de kans voor aangezien hij de trekker al overhaalde en ik de klik hoorde.” [13]
De politie heeft het 112-gesprek van [benadeelde 3] met de meldkamer van de politie beluisterd en beschreven wat daarop te horen is. In dat gesprek heeft [benadeelde 3] live aan de meldkamer doorgegeven wat er in de wachtkamer gebeurde. Zo zei ze onder meer tegen de centralist: “Hij is agressief, want hij komt net naar buiten en hij zegt tegen mij dat ik moet bukken.” [14]
Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij de baliemedewerker [benadeelde 3] onder schot heeft gehouden met de Walther. [15]
Het hof overweegt als volgt. [benadeelde 3] heeft verklaard dat verdachte niet alleen, zoals hij zelf ook erkent, het wapen op haar richtte, maar dat hij daarbij de trekker twee keer heeft overgehaald. Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [benadeelde 3] op dit punt te twijfelen. Dat [benadeelde 3] achteraf bezien een onjuist beeld heeft gehad over het (latere) incident tussen verdachte en de politiemedewerkers is, gelet op de plek waar zij zat en de heftigheid (ook aan geluiden) waarmee dat incident gepaard ging, niet vreemd en maakt niet dat de verklaring van [benadeelde 3] over het richten op haar en het horen overhalen van de trekker (daarom) onjuist zou zijn, zoals bepleit door de verdedigingin eerste aanleg en in hoger beroep
. De verklaring van [benadeelde 3] over het tegen haar gerichte incident wordt bovendien ondersteund door de uitwerking van het gesprek met de meldkamer. Immers, zij heeft verklaard dat verdachte, toen hij het vuurwapen op haar richtte, zei dat ze moest duiken, hetgeen wordt bevestigd door hetgeen in het transcript van het 112-gesprek met de meldkamer is opgenomen, namelijk dat verdachte haar zei te bukken. Gelet hierop zal het hof de verklaring van verdachte – dat hij het pistool wel op [benadeelde 3] heeft gericht maar niet de trekker heeft overgehaald – terzijde schuiven. Het hof stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte meermaals het pistool op [benadeelde 3] heeft gericht en daarbij tweemaal de trekker heeft overgehaald.
Dat de verdachte, als hij daadwerkelijk op [benadeelde 3] had willen schieten, een ander wapen had kunnen pakken, doet naar het oordeel van het hof niet ter zake. Het hof acht namelijk op grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de Walther op [benadeelde 3] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald.
Het overhalen van de trekker terwijl verdachte het pistool op [benadeelde 3] richtte, resulteerde niet in een schot. Het hof dient te beoordelen hoe deze handeling te kwalificeren valt en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar (de werking van) de Walther ( [nummer] ). De bevindingen van het NFI met betrekking tot dit vuurwapen zijn als volgt: “(…) tijdens het proefschieten [zijn] meerdere afvuurstoringen opgetreden. Bij het overhalen van de trekker werd de (reeds gespannen) hamer vrijgegeven maar kwam de (zelf vervaardigde) patroon in de kamer niet tot ontbranding. De slagpin had de patroon wel geraakt maar niet krachtig genoeg om het kruit tot ontbranding te brengen. Oorzaak hiervan ligt aan de manier van ombouwen en de maatvoering van de loop die is vervangen. De patronen vallen net iets te diep in de kamer van de loop waardoor de slagpin de patroon niet goed kan raken. (…) De patroon die is veiliggesteld uit de kamer van het pistool bleek niet lang genoeg. In deze patroon is wel een slagpinindruk zichtbaar, wat wijst op een afvuurstoring.”en:“Door het naar voren gaan van de trekkerstang wordt de hamer gespannen. Echter is deze hamernok deels afgesleten. Hierdoor kan de trekker worden overgehaald maar wordt de hamer niet gespannen en wordt er dus geen schot gelost. Dit gebeurt alleen als de hamer geheel naar voren staat. Wordt de trekker in deze stand overgehaald is dat "duidelijk" hoorbaar. (…) De storing in het afvuurmechanisme is zichtbaar omdat tijdens het overhalen van de trekker de hamer niet wordt gespannen. Er zijn wel duidelijk geluiden hoorbaar van het overhalen van de trekker.” [16]
Het hof overweegt met betrekking tot de vraag of bij het richten van het pistool op [benadeelde 3] en het daarbij overhalen van de trekker sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging het volgende. Van een straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging kan pas worden gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend en/of zo ongerijmd is dat zij nooit tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs onder voor hem zeer gunstige omstandigheden. Naar de aard van de uitvoeringshandeling was hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Verdachte gebruikte immers een geladen pistool waarmee hij kort daarvoor succesvol een projectiel had afgeschoten. De omstandigheid dat kennelijk een ander kaliber dan in de kamer past is geplaatst, leidt er niet toe dat van een absoluut ondeugdelijke poging sprake is. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte gebruik gemaakt van een relatief ondeugdelijk middel. Het niet afvuren van de kogel(s) is in dit geval een omstandigheid die onafhankelijk is van de wil van verdachte en een omstandigheid is die verdachte niet heeft voorzien. Het verweer wordt daarom verworpen. Het scenario van verdachte – dat hij het vuurwapen na het afvuren van een schot bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de veilige stand had gezet voordat hij het op [benadeelde 3] richtte – vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen en acht het hof niet aannemelijk. Bij het aantreffen van de Walther kort daarna stond het wapen immers niet op de veilige stand. Daarentegen bevat het dossier wel aanwijzingen dat verdachte de trekker heeft overgehaald zonder dat een projectiel werd afgevuurd, gelet op de bevindingen van het NFI over de slagpinindruk op de patroon in de kamer van de Walther.
Het hof stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte op een paar meter afstand meermalen zijn vuurwapen, dat haperde maar niet absoluut ondeugdelijk was, op [benadeelde 3] heeft gericht en tweemaal de trekker heeft overgehaald. Uit de aard van deze gedragingen volgt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Feit 3 subsidiair en feit 4 (bedreiging van verbalisanten [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] )
Gelet op de nauwe samenhang tussen deze ten laste gelegde feiten zal het hof deze feiten gezamenlijk behandelen.
[benadeelde 6] , een medewerker van de politie in [plaats] , heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was. Naar aanleiding van een melding is hij naar de [straat] in [plaats] gereden. Deze melding hield in dat op die locatie geschoten zou zijn. [benadeelde 6] kwam als eerste agent ter plaatse. Vervolgens is hij bij de deuropening gaan staan waar hij zicht had op de hal. Hierover heeft [benadeelde 6] onder meer het volgende verklaard: “Op enig moment daarna zag ik in de hal voor de daar aanwezige balie een man staan. Deze man had een vuurwapen in zijn rechterhand en richtte dit vuurwapen omhoog. Kort daarna richtte deze man het vuurwapen naar buiten en op mij. Ik zag dat de man met het vuurwapen in mijn richting bleef richten. (…) Ik voelde me heel erg bedreigd. Ik dacht dat het een echt vuurwapen was, omdat er in de melding gezegd werd dat er geschoten was. (…) Ik zag tevens dat hij in zijn linkerhand een ijzeren staaf had. Ik zag dat de man met deze ijzeren staaf tegen de tussendeur van het halletje bij de ingang/uitgang sloeg. Ik hoorde later dat dit een pijpbom betrof. Ik denk echt dat, als deze af was gegaan, mijn collega's en ik zwaar gewond of dood waren geweest. (…) Ik zag vervolgens dat de man met de ijzeren staaf ergens tegen aan sloeg en de ijzeren staaf vervolgens weggooide. (…) Hij bleef doorgaan met dreigen met het vuurwapen en met het schieten op ons, althans schietende bewegingen maken.” [17]
[benadeelde 4] , een medewerker van de politie in [plaats] , heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was met zijn collega [benadeelde 5] . Zij zijn naar aanleiding van de melding ter plaatse gegaan. Over wat zich daar heeft afgespeeld heeft [benadeelde 4] onder meer het volgende verklaard: “Ik zag de man in de hal van het gebouw lopen. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen had. (…) Ik zag dat de man met het vuurwapen naar [benadeelde 6] (het hof begrijpt: [benadeelde 6] ) richtte. (…) Ik voelde me door het handelen van de man ernstig bedreigd. (…) Ik zag dat de man weer in de richting van de deuropening liep en had weer goed zicht op hem. Ik zag dat hij weer met de loop van het vuurwapen in de richting van ons wees. (…) Op enig moment zag ik dat de man een staaf, die hij volgens mij in zijn linkerhand vasthield, in onze richting gooide. Dit maakte een hard geluid waaruit ik afleidde dat de staaf van metaal was gemaakt. Ik hoorde later dat deze staaf een gevaarlijk explosief c.q. een pijpbom was. Ik vrees serieus dat, als deze af was gegaan, mijn collega's en ik zwaargewond of zelfs dood waren geweest. (…) Vervolgens zag ik dat de man weer in de richting van de uitgang liep. Ik zag dat hij de loop van het vuurwapen in de richting van mij gericht hield.” [18]
[benadeelde 5] , een medewerker van de politie in [plaats] , heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was met zijn collega [benadeelde 4] . Naar aanleiding van de melding zijn zij ter plaatse gegaan. [benadeelde 5] heeft onder meer het volgende verklaard: “Ik zag dat hij in zijn rechterhand een zilverkleurig vuurwapen had. (…) Ik zag vervolgens dat de verdachte zijn vuurwapen op mij en mijn collega’s richtte. Bij mij ontstond hierdoor het gevoel en de overtuiging dat hij zijn vuurwapen tegen ons wilde gebruiken om letsel of erger toe te brengen. Hierdoor voelde ik mij enorm bedreigd: er ging een enorme dreiging uit van de verdachte. Ik zag dat de verdachte zijn vuurwapen op ons bleef richten. (…) Op een gegeven moment liep de verdachte weer richting de deur en zag ik dat de verdachte een stalen pijp in onze richting gooide en dat deze tegen de buitenpui aan kwam. Op dat moment wist ik niet wat het voorwerp exact was. Het gooien van de stalen pijp gaf mij wel het gevoel dat hij absoluut niet op wilde geven. Ik hoorde enkele dagen later dat deze stalen pijp een zogenoemde pijpbom was.” [19]
De politie heeft de camerabeelden van de wachtruimte en de balie van het pand van [zorginstelling] bekeken en heeft beschreven wat daarop is te zien. Om 11:09 uur is te zien dat de man (verdachte) uit een deur aan de rechterzijde komt en een zilverkleurig pistool in zijn ene hand heeft en in zijn andere hand een staaf. [20] Om 11:14 uur is te zien dat verdachte zijn beide armen omhoog doet en vervolgens het vuurwapen richt. [21] Even later is te zien dat hij in zijn linkerhand de staaf nog vast heeft en vervolgens een wegwerp-beweging maakt en naar voren stapt. Als hij vervolgens weer in beeld komt, is te zien dat hij in zijn linkerhand niets meer vast heeft. [22] Later richt verdachte opnieuw het vuurwapen. [23]
In de hal, achter de centrale toegangsdeur, is een metalen buis aangetroffen. [24]
Het NFI heeft onderzoek verricht aan de staaf die verdachte vasthad en wegwierp en heeft geconcludeerd dat de pijpconstructie kan worden getypeerd als een ‘geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie’ met daarin een pyrotechnisch mengsel (een explosieve stof). [25]
Verdachte heeft verklaard dat hij de staafbom op scherp heeft gezet voordat de politie kwam. Toen de politie er was, heeft hij hem richting de politie gegooid. [26]
Verder heeft de verdachte ter zitting van het hof verklaard dat hij de pijpbom bij zich had om ermee te dreigen. [27]
Conclusies
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Feit 3 subsidiair
Op grond van de verklaringen van de politieagenten en de beschrijving van de camerabeelden stelt het hof vast dat verdachte meermalen een vuurwapen heeft gericht op [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] , die zich voor de toegangsdeur van het pand bevonden. Zij waren ervan op de hoogte dat verdachte kort ervoor een schot had gelost. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard en in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de politieambtenaren [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] opleverenen het opzet van de verdachte daarop was gericht
.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 4
Op grond van de verklaringen van de politieagenten, de NFI-rapportage, de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van verdachte stelt het hof vast dat verdachte de ijzeren staaf, die gevuld was met een pyrotechnisch (explosief) mengsel, eerst omhoog heeft gehouden, vervolgens tegen de tussendeur heeft geslagen en ten slotte in de richting van de politieagenten heeft gegooid. Verdachte had toen hij de staafbom gooide in zijn andere hand zijn vuurwapen, dat hij meermalen zichtbaar op de verbalisanten richtte. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard en in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de politieambtenaren [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] opleveren. Dat de agenten pas na het incident vernamen dat het voorwerp dat zij hadden gezien als een buis, over explosief vermogen beschikte, staat hieraan niet in de weg. De verklaring van verdachte dat hij de bom eerder had getest en dat die toen niet was afgegaan, maakt dat niet anders. Het gaat erom of bij de agenten, al dan niet achteraf, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door een bom het leven konden verliezen. Uit de verklaringen van verdachte dat het een bom was die hij zelf aan de hand van een instructie had gemaakt, dat hij hem op scherp had gezet en dat hij de politie ermee wilde dreigen, volgt rechtstreeks dat dat de bedoeling was en die bedoeling is geslaagd.De verdachte heeft daarmee ook opzet op het feit gehad.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
Feit 5 (voorhanden hebben van vuurwapens)
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 17 september 2024;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. FO-181;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. FO-191.
Feit 6 (voorhanden hebben van een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie)
De verdachte heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 een tas heeft meegenomen naar [zorginstelling] met hierin de vuurwapens en de pijpbom. [28] De pijpbom heeft de verdachte zelf in elkaar gezet met kennis die hij via internet had opgedaan. [29] De verdachte heeft dat wapen vanuit de wachtruimte in de richting van de parkeerplaats van [zorginstelling] gegooid, waar op dat moment de politiemensen stonden. De ijzeren staaf is uiteindelijk aangetroffen in de hal van [zorginstelling] en veiliggesteld voor onderzoek door het NFI (SIN [nummer] ). [30] Daarnaast is een monster van het kruit uit de metalen buis veiliggesteld (SIN [nummer] ). [31]
Het kruit kan op basis van de chemische samenstelling en het waargenomen brandgedrag worden gekwalificeerd als een pyrotechnisch mengsel. [32] Het NFI concludeert dat de pijpconstructie kan worden getypeerd als een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie. [33] Vanwege de hoeveelheid lading in de buis, te weten circa 10 gram nitrocellulosekruit/suiker mengsel, is de werking van de constructie wezenlijk veranderd en is geconcludeerd dat het een voorwerp was bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van een ontploffing. [34] Het verweer van de verdachte dat het een niet-werkend wapen was, wordt daarmee verworpen.
De pijpbom is te kwalificeren als een wapen zoals genoemd in artikel 2, lid 1, categorie II, 7° van de Wet wapens en munitie. Het onder 6 ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland,
[benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door
- ( tijdens een gesprek) een vuurwapen te pakken
en dat te ladenen
/of
- het vuurwapen op tafel te leggen en
/of
- het vuurwapen te pakken en hiermee een schot te lossen
en/of
- (vervolgens) een ijzeren voorwerp uit zijn tas te pakken;
2.
primair
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( meer
deremalen) een vuurwapen op
(het lichaam van)die [benadeelde 3] heeft gericht en
/of- (meer
deremalen) de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.subsidiair
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland, [benadeelde 4] en
/of[benadeelde 5] en
/of[benadeelde 6] (werkzaam bij de politie eenheid [politie-eenheid] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door
- ( meer
deremalen) een vuurwapen op
(het lichaam en/of de lichamen van)die [benadeelde 4] en
/ofdie [benadeelde 5] en
/ofdie [benadeelde 6] te richten;
4.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland, [benadeelde 4] en
/of[benadeelde 5] en
/of[benadeelde 6] (werkzaam bij de politie eenheid [politie-eenheid] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door
- met een ijzeren staaf gevuld met explosieven dreigende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 4] en
/of[benadeelde 5] en
/of[benadeelde 6] en
/of
- een ijzeren staaf gevuld met explosieven richting die [benadeelde 4] en
/of[benadeelde 5] en
/of[benadeelde 6] te gooien;
5.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen, van het merk Walther, model PP, kaliber 9 mm P.A.K. en
/of
- een vuurwapen, van het merk FN-Herstal (Browning), model 1910/22, kaliber 7.65 mm, zijnde
(een)vuurwapen
(s
)in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
6.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te [plaats]
, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het bewezenverklaarde is de verdachte verminderd toegerekend. Daarnaast is de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd. Bij de oplegging van deze maatregel heeft de rechtbank onder andere meegewogen dat door de deskundigen negatief is gerapporteerd over het opleggen van de terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) omdat de verdachte heeft verklaard niet aan voorwaarden te willen meewerken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van het voorarrest. Daarbij is hij er van uitgegaan dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ook heeft hij gevorderd dat aan de verdachte tbs met voorwaarden wordt opgelegd met de voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De deskundigen en de reclassering hebben inmiddels positief gerapporteerd over het opleggen van tbs met voorwaarden. Ondanks de breekbare motivatie van de verdachte zoals die bleek ter terechtzitting van het hof volgt de AG deze conclusies van de deskundigen. Verder is gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is en dat de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 primair (poging tot doodslag), verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen en hooguit een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair is gevraagd, in het geval het hof toch tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair zou komen, een aanzienlijk lagere straf dan de rechtbank op te leggen en ten hoogste een tbs-maatregel met voorwaarden. Daarbij speelt mee dat het opleggen van tbs met voorwaarden door het NIFP en de reclassering inmiddels haalbaar wordt geacht en is gewezen op het beperkte strafblad van de verdachte in combinatie met zijn (ietwat gevorderde) leeftijd.
Oordeel van het hof
De hierna te melden oplegging van straf en maatregel is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Op 8 augustus 2022 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks gewelddadige strafbare feiten. Tijdens een gesprek met zijn behandelaren bij [zorginstelling] , de dames [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , heeft de verdachte hen een vuurwapen getoond en daarmee vervolgens ook geschoten. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben op dat moment doodsangsten uitgestaan. Beiden hebben zij in hun slachtofferverklaring aangegeven dat zij nog steeds herbelevingen hebben van deze heftige gebeurtenis.
Nadat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uit de behandelkamer waren gevlucht, heeft ook de verdachte de kamer verlaten, terwijl hij op dat moment twee vuurwapens, een zelfgemaakt explosief wapen en messen bij zich had. Eén van deze vuurwapens heeft de verdachte op de baliemedewerker van [zorginstelling] , mevrouw [benadeelde 3] , gericht en de trekker van dat wapen overgehaald. Dat zij het heeft overleefd, is slechts te danken aan het feit dat het wapen niet afging. Tot de dag van vandaag volgt [benadeelde 3] therapie.
Vervolgens heeft de verdachte opnieuw zijn wapens gebruikt, dit keer tegen de politie. Hij heeft de politie, in het bijzonder de verbalisanten [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] , bedreigd door een vuurwapen op hen te richten en de staafbom naar hen te gooien. Vanwege de dreigende situatie zag de politie zich genoodzaakt op de verdachte te schieten, omdat hij geen gehoor gaf aan hun bevelen. Naar later is gebleken, had de verdachte een doodswens en wilde hij
suicide by copplegen. Door de politie is bewonderenswaardig adequaat gehandeld nadat zij verdachte in zijn been hadden geraakt. De verbalisanten hebben direct de situatie onschadelijk gemaakt en eerste hulp verleend. Uit de toelichting op hun verzoeken tot schadevergoeding in hun hoedanigheid van benadeelde partij volgt dat deze situatie hen goed is bijgebleven en niet in de koude kleren is gaan zitten. De impact van dit incident is ook voor hen nog altijd groot.
Het hof rekent de verdachte aan dat hij geweld heeft toegepast tegen hulpverleners en/of daarmee heeft gedreigd. Het gaat om zeer ernstige feiten, waar de aangevers nog altijd last van hebben. De hulpverleners van [zorginstelling] zagen zich geconfronteerd met deze geweldsexplosie terwijl zij het beste met de verdachte voor hadden en hem wilde helpen met behandeling. Ook voor andere cliënten van [zorginstelling] die op die dag in het gebouw aanwezig waren en overhaast naar buiten zijn begeleid, is dit een schokkende gebeurtenis geweest.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 28 november 2024. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Dit werkt derhalve niet strafverhogend of -verlagend.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht het hof de oplegging van een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden. Het hof komt, zoals eerder overwogen, tot vrijspraak van feit 1 primair en zal verdachte daarom een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de rechtbank deed. Ondanks die vrijspraak wordt de verdachte in hoger beroep veroordeeld voor één keer poging tot doodslag, de bedreiging van vijf verschillende personen (met een wapen) en het bezit van drie wapens. Dat zijn ernstige feiten, temeer nu de verdachte zich daarmee heeft gekeerd tegen hulpverleners. Dat wordt hem zwaar aangerekend.
De deskundigen zijn in de rapportages in eerste aanleg en in de aanvullende rapportages in het hoger beroep tot de conclusie gekomen dat de feiten de verdachte verminderd moeten worden toegerekend. Het hof ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte te twijfelen en neemt deze over. Het hof zal daarom de feiten dus in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Dit zal worden meegewogen in de strafoplegging.
Alles afwegende zal het hof, conform de eis van de advocaat-generaal, de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal hierna de vraag beantwoorden of naast deze gevangenisstraf ook een tbs-maatregel moet worden opgelegd en zo ja, in welke vorm. In dit verband heeft het hof acht geslagen op de verschillende rapportages die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte.
Deskundigenrapportages
Het hof heeft kennisgenomen van de bevindingen van psychiater C.J.F. Kemperman en psycholoog C.M. Hopman-van Emmerik van respectievelijk 7 maart 2023 en 4 april 2023, vervat in een Pro Justitia-rapportage, en de reclasseringsadviezen van Fivoor van 8 november 2022 en 7 april 2023.
Ook heeft het hof kennisgenomen van de aanvullende rapportages van beide deskundigen. Psychiater Kemperman heeft in de appelfase op 10 juli 2024 aanvullend gerapporteerd. Daarin heeft de deskundige (opnieuw) gerapporteerd dat sprake is van een stoornis in het gebruik van opioïde en oxazepam en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische, borderline en afhankelijke trekken. Kemperman heeft geconcludeerd dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate is toe te rekenen. Ten opzichte van de rapportage van 7 maart 2023 wordt het risico op recidive lager ingeschat:
“Betrokkene is niet bekend met vroegere frequente geweldpleging, maar wel met zelfmoordpogingen (auto zelf total loss rijden, schieten). Gelukkig gaat het nu beter met hem, heeft hij weer levensdoelen en is zijn boosheid gezakt. Het recidiverisico is dan ook gedaald en zou ik als matig willen afgeven.”
Vanwege de gewijzigde houding van de verdachte adviseert Kemperman een langdurende behandeling en begeleiding in het kader van een tbs met voorwaarden:
“Gelet op de ernst van het tenlastegelegde, het nog steeds bestaan van een stoornis en het matige recidivegevaar zou ik een maatregel TBS met voorwaarden willen adviseren, zodat betrokkene niet onbehandeld terugkomt in de maatschappij. Eventueel kan dit gekoppeld worden aan een GVM (Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel), zodat een langdurig reclasseringstoezicht is gewaarborgd. Betrokkene heeft aangegeven aan een TBS met voorwaarden te willen meewerken.”
Psycholoog Hopman-van Emmerik heeft in de appelfase op 15 juli 2024 aanvullend gerapporteerd. Zij schrijft dat sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met borderline, antisociale en afhankelijke kenmerken, een verstandelijke beperking (licht), een stoornis in het gebruik van opioïde, cannabis en een amfetamine-achtig middel, een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op herhaling van gewelddadig delictgedrag wordt matig tot hoog ingeschat:
“Concluderend is er sprake van een matig tot hoog risico op herhaling van gewelddadig delictgedrag met weinig beschermende factoren die vooral extern bepaald zijn, in tegenstelling tot het voorgaand psychologisch onderzoek waar tot een hoog recidiverisico is geconcludeerd op basis van de gestructureerde risicotaxatie. Vanuit de klinische risico-inschatting kan benoemd worden dat binnen de structuur, aandacht/ondersteuning, beveiliging en duidelijke begrenzing biedende omgeving van de PI het toestandsbeeld gestabiliseerd blijkt te zijn. Dit maakt dat de klinische factoren in positieve zin bijgesteld kunnen worden op basis van het afgelopen jaar. Duidelijk is dat de huidige, op veel terreinen beschermende leefomgeving een beschermend en stabiliserend effect heeft.”
Anders dan in de rapportage van 7 maart 2023 wordt nu positief gerapporteerd over het opleggen van tbs met voorwaarden:
“In het psychologisch onderzoek in april 2023 werd een TBS met dwangverpleging geadviseerd werd in verband met het weigeren van betrokkene mee te werken aan voorwaarden vanwege zijn persisterende doodswens. In onderhavig onderzoek wordt nu, met de naar de achtergrond verschoven doodswens en binnen een gestructureerde, behandeling en begeleiding biedende gesloten setting het recidive risico verminderd. Daarom is vanuit het huidig toestandsbeeld, zijn toegenomen motivatie en inzicht sprake van een minder hoog risico en wordt een TBS met voorwaarden geadviseerd, indien er geen gevangenisstraf wordt opgelegd van langer dan vijf jaar.”
Reclasseringsadvies
Uit het maatregelenrapport van de reclassering van 11 november 2024, opgesteld door mevrouw M.C.T. Koenders en mevrouw M. Kip, volgt dat de reclassering zich aansluit bij de conclusies van de deskundigen. De reclassering constateert dat sprake is van een hoog risico op recidive, mede vanwege de langdurig aanwezige en chronische problematiek. De reclassering adviseert inmiddels positief over het opleggen van tbs met voorwaarden:
“Wij adviseren positief over de mogelijkheden voor de maatregel tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden, indien de strafmaat dit toelaat. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
Betrokkene is gedurende zijn detentie gestabiliseerd en hij ervaart meer perspectief. Hij wil “nog iets van zijn leven maken”, zo geeft hij aan. Mogelijk dat in zijn motivatie om zich te committeren aan de voorwaarden enige opportunisme meespeelt. De pro-justitiarapporteurs zien inmiddels beïnvloedingsmogelijkheden. Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) heeft een indicatie afgegeven en toeleiding tot forensische zorg is mogelijk gebleken. Betrokkene is geaccepteerd door [kliniek] . Daardoor kan Tactus Reclassering de maatregel vorm geven binnen het kader tbs met voorwaarden.”
De reclassering adviseert om de volgende voorwaarden op te leggen:
  • Geen strafbaar feit plegen
  • Meewerken aan reclasseringstoezicht
  • Meewerken aan time-out
  • Niet naar het buitenland
  • Opname in een zorginstelling
  • Ambulante behandeling
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Drugsverbod
  • Alcoholverbod
  • Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
  • Contactverbod
  • Dagbesteding
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
Voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling geldt de voorwaarde dat de verdachte tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens had. Dat deze verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een stoornis volgt uit de conclusies van de deskundigen uit de Pro Justitia-rapportage, namelijk de hiervoor onder het kopje ‘Deskundigenrapportages’ genoemde stoornissen. Het hof neemt deze conclusies over. Daarnaast zijn zowel de bewezenverklaarde poging tot doodslag op [benadeelde 3] , als de bedreigingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] feiten als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij wordt opgemerkt dat het misdrijf bedreiging als feit wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 1°, van het Wetboek van Strafrecht en de poging tot doodslag een feit is waarop een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Daarnaast is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend wat de deskundigen hebben gerapporteerd over de stoornissen van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico. Dat de veiligheid van anderen oplegging van de tbs-maatregel vereist, volgt bovendien uit de aard van de bewezenverklaarde feiten. Het is niet verantwoord verdachte zonder behandeling te laten terugkeren in de maatschappij, zo wordt gerapporteerd door beide deskundigen.
Gelet op de conclusies van de deskundigen en de inhoud van het maatregelenrapport van de reclassering, zoals hiervoor is weergegeven, komt het hof tot het oordeel dat het noodzakelijk is om aan de verdachte een tbs-maatregel op te leggen. Uitsluitend oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals bepleit door de raadsman, is niet aan de orde. Het hof volgt daarin de adviezen van de deskundigen dat dit kader onvoldoende veiligheid of waarborgen biedt. Wanneer de behandeling immers niet van de grond zou komen of wordt gestaakt, kan de situatie ontstaan dat verdachte simpelweg de voorwaardelijke straf ondergaat en vervolgens onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Het is noodzakelijk om het gedrag van verdachte voor langere tijd te beïnvloeden, met daarbij strikte consequenties in het geval van niet-nakoming van de voorwaarden. Bovendien moet de maatschappij tegen een nieuwe ontsporing van de verdachte worden beschermd.
Het hof zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden welke vorm van terbeschikkingstelling aan verdachte opgelegd dient te worden: tbs met dwangverpleging of tbs met voorwaarden. Daarover overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt vast dat op grond van artikel 38, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bij oplegging van een tbs met voorwaarden, slechts voorwaarden kunnen worden gesteld indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van die voorwaarden. In eerste aanleg heeft de verdachte verklaard niet mee te willen werken aan voorwaarden, zodat de rechtbank van oordeel was dat het opleggen van tbs met voorwaarden niet mogelijk was. In de loop van het hoger beroep heeft de verdachte zijn standpunt herzien. Hij heeft bij de reclassering gezegd nog wat van zijn leven te willen maken. Zijn euthanasiewens is naar de achtergrond geraakt.
Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de deskundigen Kemperman en Hopman-van Emmerik en de reclassering hebben geadviseerd tot oplegging van tbs met voorwaarden.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte met zichtbare aarzeling opnieuw verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden. Het hof wil, net als de AG, aannemen dat spanning van de zitting hierbij een rol heeft gespeeld. De verdachte beschikt volgens de Pro Justitia-rapportage over een beperkt probleembesef. In zijn toezegging om zich aan de voorwaarden te houden, speelt volgens de reclassering mogelijk enig opportunisme mee. De behandeling van de verdachte zal, mede vanwege aanwezige stoornissen en LVB-problematiek, moeilijk zijn maar niet onmogelijk. Er liggen namelijk drie positieve rapportages voor de oplegging van tbs met voorwaarden, in tegenstelling tot de rapportages uit eerste aanleg.
Het hof is - gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven rapportages - van oordeel dat de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden het meest passend is. Het gevaar dat verdachte voor de maatschappij kan vormen, zal voldoende kunnen worden ingeperkt door hem in eerste instantie in een (langdurige) klinische setting voor zijn stoornissen te behandelen. Daarin is voorzien in de door de reclassering opgestelde voorwaarden. De reclassering is bereid zich in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden in te spannen, indien de in het maatregelrapport vermelde voorwaarden aan verdachte worden opgelegd. De reclassering zal daar toezicht op uitoefenen.
Ongemaximeerde terbeschikkingstelling
De tbs met voorwaarden heeft, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 38e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, een maximale duur van negen jaren. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dat geldt in het bijzonder voor de poging tot doodslag op [benadeelde 3] , maar ook voor de bedreigingen. Dat een bedreiging in bepaalde gevallen onder dit criterium geschaard kan worden, volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. [35] In het licht van deze jurisprudentie overweegt het hof dat de reële mogelijkheid bestond dat de verdachte uitvoering zou geven aan zijn bedreigingen. De verdachte heeft in de behandelruimte met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een schot gelost, waarbij hij ook rechtstreeks op hen had kunnen schieten. Daarnaast heeft de verdachte het vuurwapen op de verbalisanten [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] gericht en een zelf gemaakt explosief wapen naar hen gegooid, zodat hier uitvoering is gegeven aan zijn bedreigingen. Mocht de behandeling niet goed verlopen doordat de verdachte de opgelegde voorwaarden niet naleeft, dan kan alsnog worden bevolen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel ongemaximeerd.
Dadelijk uitvoerbaar
Gelet op de conclusies van de deskundigen over de aanwezige stoornissen en het recidiverisico, is het hof van oordeel dat er (ernstig) rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal het hof bevelen dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
De deskundigen hebben gerapporteerd dat het opleggen van de GVM kan worden overwogen. Psychiater Kemperman heeft in de rapportage van 10 juli 2024 overwogen dat de verdachte een man is met weinig beschermende factoren en zeer langdurige problematiek, waardoor het opleggen van de GVM kan worden overwogen. Psycholoog Hopman-van Emmerik heeft in de rapportage van 15 juli 2024 in overweging genomen dat het opleggen van een GVM-maatregel een manier kan zijn om te beoordelen of de verdachte voldoende baat heeft gehad bij het doorlopen van zijn traject en het delictrisico ook op lange termijn genoeg is afgenomen. De reclassering heeft daadwerkelijk geadviseerd deze GVM op te leggen om op een laagdrempelige manier het toestandsbeeld van de verdachte te monitoren en om tijdig de zorg op te kunnen schalen bij instabiliteit. Het hof neemt deze overwegingen en dit advies over en maakt die tot de zijne.
Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen als dat in verband met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is. Daarnaast kunnen toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr worden teruggedrongen, dan wel aanvaardbaar worden gemaakt. Verder wordt opgemerkt dat is voldaan aan het tweede vereiste uit artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, omdat aan de verdachte de maatregel tbs met voorwaarden wordt opgelegd.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde tbs met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De rechtbank heeft voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen onder meer het volgende overwogen, waarbij die overwegingen - voor zover het hof die onderschrijft - hierna cursief zijn weergegeven.
Vordering [benadeelde 3]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en de onderbouwing daarvan, en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat [benadeelde 3] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de poging doodslag heeft zij immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen, waarvoor zij tot op heden behandeling ondergaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van€ 7.500,00vaststellen. Voor het overige zal zij de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hiervoor kan benadeelde zich tot de burgerlijke rechter wenden.
Vordering [benadeelde 4]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 4] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van€ 3.000,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 5]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 5] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van€ 3.000,00vaststellen.
Vordering [benadeelde 6]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 6] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van€ 3.000,00vaststellen.
Ten aanzien van alle vorderingen
Verdachte is vanaf 8 augustus 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van die vorderingen. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen toe te wijzen conform de beslissingen van de rechtbank. Ter terechtzitting is door mr. Roest namens mevrouw [benadeelde 3] , ter onderbouwing van de impact van de gebeurtenis op dit moment en daarmee de hoogte van de schadevergoeding, aangevoerd dat [benadeelde 3] door de spanning voor de inhoudelijke behandeling in hoger beroep is ingestort.
Het hof kan zich verenigen met bovenvermelde overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00 en haar voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Het hof zal de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] integraal toewijzen. Alle toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen worden vermeerderd met de wettelijke rente en opgelegd met de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte zal worden veroordeeld in de door ieder van de benadeelde partijen gemaakte, op nihil te begroten, proceskosten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst afhet voorwaardelijk verzoek om een objectieve derde onderzoek te laten verrichten naar het aangetroffen projectiel uit behandelkamer 5.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
Opname in een zorginstelling
Betrokkene laat zich opnemen in [kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ambulante behandeling
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Indien nodig werkt betrokkene mee aan overbruggingszorg.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Na zijn klinische behandeling verblijft betrokkene in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Drugs- en alcoholverbod
Betrokkene gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Betrokkene gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Betrokkene bevindt zich niet in het pand van [zorginstelling] aan de [straat] te [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Verdachte bevindt zich ook niet in een straal van 150 meter rondom voornoemd pand van [zorginstelling] . Betrokkene zal zich ook niet vestigen in de gemeente [plaats] .
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers van [zorginstelling] ( [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dagbesteding
Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van een passende dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding heeft tot doel om bij te dragen aan het voorkomen van delictgedrag.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene daarmee instemt, kan betrokkene voor een time-out worden opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
- Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te
helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken.
- Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geen strafbaar feit plegen
Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Niet naar het buitenland
Betrokkene gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00(zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00(drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00(drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00(drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2022.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. C. Hoogland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Lammerdink, griffier,
en op 13 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie-eenheid [politie-eenheid] , district [district] , opgemaakte proces-verbaal, nummer 67, gesloten op 24 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 september 2024 (verklaring verdachte), p. 2.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] , p. 18-19.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , p. 29.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] , p. 34.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland d.d. 11 april 2023 (verklaring verdachte), p. 3-4.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 september 2024 (verklaring verdachte), p. 2.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] , p. 19.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] , p. 19.
13.Proces-verbaal aangifte door [benadeelde 3] , p. 94.
14.Proces-verbaal van bevindingen (Uitluisteren 112 melding [zorginstelling] ), p. 136.
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland d.d. 11 april 2023 (verklaring verdachte), p. 4.
16.NFI-rapport ‘Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 8 augustus 2022’ d.d. 31 januari 2023, p. FO-162, FO-163.
17.Proces-verbaal aangifte door [benadeelde 6] , p. 110-111.
18.Proces-verbaal aangifte door [benadeelde 4] , p. 123-124.
19.Proces-verbaal aangifte door [benadeelde 5] , p. 131-132.
20.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [zorginstelling] ), p. 152.
21.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [zorginstelling] ), p. 154.
22.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [zorginstelling] ), p. 155.
23.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [zorginstelling] ), p. 156.
24.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13.
25.NFI-rapport ‘Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vermeende explosieve constructie in [plaats] op 8 augustus 2022’ van 23 december 2022, p. FO-210, FO-211.
26.Proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland d.d. 11 april 2023 (verklaring verdachte), p. 4.
27.Proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 september 2024 (verklaring verdachte), p. 2.
28.Proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Gelderland d.d. 11 april 2023 (verklaring verdachte), p. 2.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 augustus 2022, p. 279.
30.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-13.
31.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] ), p. FO-14.
32.NFI-rapport ‘Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vermeende explosieve constructie in [plaats] op 8 augustus 2022’ van 23 december 2022, p. FO-210.
33.NFI-rapport ‘Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vermeende explosieve constructie in [plaats] op 8 augustus 2022’ van 23 december 2022, p. FO-210.
34.NFI-rapport ‘Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een vermeende explosieve constructie in [plaats] op 8 augustus 2022’ van 23 december 2022, p. FO-212.