In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de juridische erfgrens van hun percelen en de vraag of er sprake is van verkrijgende verjaring. De partijen zijn sinds 2023 elkaars achterburen en hebben een geschil over de feitelijke erfgrens, die afwijkt van de kadastrale erfgrens. De kantonrechter heeft eerder geoordeeld dat de geïntimeerden door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die op het kadastrale perceel van de appellanten ligt. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld en vorderen dat de toegewezen vordering van de geïntimeerden wordt afgewezen en dat hun eigen vordering wordt toegewezen.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de geïntimeerden geen bezit hebben gehad van de grond onder de laurierhaag, maar wel van een strook grond die kadastraal tot het perceel van de appellanten behoort. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden door verjaring eigenaar zijn geworden van deze strook grond. De appellanten hebben geen bewijs geleverd dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld door de grond in bezit te nemen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart dat de strook grond onder de laurierhaag tot 50 centimeter vanuit het hart van de stammen niet door verjaring eigendom is geworden van de geïntimeerden. Het hof bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 en is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier. De zaak is relevant voor de toepassing van de artikelen 3:99, 3:105 en 3:23 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op verkrijgende verjaring en de bescherming van eigendomsrechten.