ECLI:NL:GHARL:2019:7102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
200.204.955/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en verkrijgende verjaring tussen buren met betrekking tot kadastrale percelen

In deze zaak vorderde de eigenaar van een perceel de verwijdering van voorwerpen die door zijn buurman op zijn kadastrale perceel waren geplaatst. De buurman beroept zich op verjaring en stelt een tegeneis in. De rechtbank heeft de buurman in het gelijk gesteld, maar het hof oordeelt dat het knippen van een heg en het inzaaien van gras op zichzelf onvoldoende zijn voor bezitsverkrijging. Het hof concludeert dat de betegeling van een deel van de strook grond wel als bezitsuitoefening kan worden aangemerkt, waardoor de buurman een deel van de grond door verkrijgende verjaring heeft verkregen. In hoger beroep wordt het vonnis van de rechtbank vernietigd en wordt een deel van de vordering van de eigenaar alsnog toegewezen. Het hof oordeelt dat de buurman binnen vier weken na betekening van het arrest de op het perceel van de eigenaar geplaatste goederen moet verwijderen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.204.955/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/112539)
arrest van 3 september 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna afzonderlijk:
[appellant]en
[appellante],
en gezamenlijk:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2] ,
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna afzonderlijk:
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2] ,
en gezamenlijk:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H.J. Berends, kantoorhoudend te Assen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij tussenarrest van 12 december 2017 is een descente met aansluitend een enkelvoudige comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 15 februari 2018. Voorafgaand aan de descente hebben [appellanten] c.s. bij brief van 30 januari 2018 nog een aantal producties in het geding gebracht (producties 29 tot en met 38). Van de descente en de enkelvoudige comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden en aan de processtukken is toegevoegd. De zaak is verwezen voor arrest.
1.2
[appellant] heeft gevorderd het eindvonnis van 7 september 2016 en het herstelvonnis van 26 oktober 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de vorderingen van [appellanten] c.s. in conventie toe te wijzen en de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. in reconventie af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.

2.De feiten

2.1
De rechtbank heeft onder randnummers 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van
7 september 2016 de feiten vastgesteld. Tegen die feitenvaststelling hebben [appellanten] c.s. drie grieven gericht. Rekening houden met die grieven en hetgeen in hoger beroep is komen vast te staan, stelt het hof de feiten opnieuw vast. De feiten luiden als volgt.
2.2
[appellanten] c.s. zijn sinds 2 juni 1978 de eigenaren van het perceel aan de [a-straat] 5 in [A] , kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie [Y] nummer [000] , groot zes are en 35 centiare. In de leveringsakte is het perceel omschreven als “woning met twee schuurtjes, erf en tuin”.
2.3
[geïntimeerden] c.s. hebben op 11 september 1979 de eigendom verkregen van het perceel aan de [a-straat] 3 in [A] , kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie [Y] nummer [001] , groot vijf are en 27 centiare. In de leveringsakte is het perceel omschreven als “woning met ondergrond, erf en tuin”.
2.4
[appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. zijn elkaars buren.
2.5
In of omstreeks 2001 hebben [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. een conflict gehad over de afwatering van de schuur van [appellanten] c.s. en in verband daarmee de erfgrens, waarbij de hulp van de wijkagent is ingeroepen.
2.6
Op 4 november 2014 heeft het Kadaster in opdracht van [geïntimeerden] c.s. een meting uitgevoerd om de kadastrale grens van beide percelen te bepalen. Het Kadaster heeft op 11 november 2014 aan de achterzijde van de woningen met afpalingstekens de kadastrale grens aangeduid. Bij e-mail van 11 mei 2016 heeft het Kadaster over de kadastrale grens en de ligging van de heg aan de advocaat van [appellanten] c.s. de volgende toelichting gegeven:
“Op het veldwerk Assen sectie [Y] nummer [002] wordt middels de rode stippellijn de gereconstrueerde, kadastrale grens weergegeven zoals partijen deze destijds eensluidend aan de landmeter van het Kadaster hebben aangewezen. Deze grens is tot stand gekomen zoals is weergegeven op het veldwerk 311.
Het teken van de heg als gemene afscheiding op het veldwerk [002] betekent hier dat deze heg zich in het terrein geheel ten westen van de gereconstrueerde grens bevindt. Had er aan weerszijde van de rode stippellijn een streepje gestaan met daarbij de vermelding “h” dan had dit betekent dat de kadastrale grens zoals deze thans is gereconstrueerd, door het midden van het heg had gelopen. Zoals gezegd is dat echter in casu niet het geval.”
2.7
[appellanten] c.s. hebben in hun brief van 30 maart 2015 aan [geïntimeerden] c.s. laten weten dat zij weer willen beschikken over de tot hun eigendom behorende strook grond van de heg tot de kadastrale grens. Ter toelichting hebben [appellanten] c.s. opgemerkt:
“Wij zijn van plan om op onze grond naast de carport een tegelpad te maken en zo een uitgang buitenom te hebben.”
2.8
Bij brief van 6 mei 2015 hebben [geïntimeerden] c.s. een beroep op verjaring gedaan van de strook grond gelegen tussen de kadastrale grens en de stam van de heg en [appellanten] c.s. verzocht mee te werken aan het opstellen van een akte van verjaring.
2.9
Bij brief van 9 juni 2015 hebben [appellanten] c.s. dit verzoek van [geïntimeerden] c.s. afgewezen. [appellanten] c.s. hebben [geïntimeerden] c.s. gesommeerd de spullen die op het erf van [appellanten] c.s. liggen te verwijderen. Aan deze sommatie hebben [geïntimeerden] c.s. geen gevolg gegeven.

3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

3.1
[appellanten] c.s. hebben in conventie gevorderd een verklaring voor recht dat de grens tussen de percelen aan de [a-straat] 3 en [a-straat] 5 in [A] , zoals aangegeven op de kadastrale kaart die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht, de juiste erfgrens is met veroordeling van [geïntimeerden] c.s., op straffe van een dwangsom, de op de grond van [appellanten] c.s. geplaatste goederen (hek, bestrating en overige goederen) te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts vorderen [appellanten] c.s. [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
[geïntimeerden] c.s. hebben in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] c.s. het eigendomsrecht hebben op de strook grond gelegen tussen de kadastrale grens, zoals aangegeven op het Relaas van bevindingen van de grensreconstructie, en de gebruiksgrens, lopende onder de lengterichting van de heg, met veroordeling van [appellanten] c.s. tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3
De rechtbank heeft in het eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. door verkrijgende verjaring het eigendomsrecht van de strook grond tussen de kadastrale grens en het hart van de heg hebben gekregen en in reconventie dat voor recht verklaard. De door [geïntimeerden] c.s. gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de conventionele vorderingen van [appellanten] c.s. heeft de rechtbank afgewezen. [appellanten] c.s. zijn veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie gevallen. In het herstelvonnis heeft de rechtbank het verzuim [appellanten] c.s. ook te veroordelen tot betaling van het door [geïntimeerden] c.s. betaalde griffierecht hersteld.

4.De beoordeling in hoger beroep

grieven
4.1
[appellanten] c.s. hebben vijf grieven ontwikkeld. De eerste drie grieven hebben betrekking op de feiten. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, zodat [appellanten] c.s. in zoverre geen belang meer hebben bij de behandeling van deze grieven. Met grief IV komen [appellanten] c.s. op tegen de door de rechtbank gegeven samenvatting van het verweer van [appellanten] c.s. tegen de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] c.s. Nu dat geen dragende overweging van de beslissing van de rechtbank is, hebben [appellanten] c.s. geen belang bij behandeling van deze grief. Grief V bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] c.s. door verkrijgende verjaring een strook grond hebben verkregen. Voor zover in de grieven I t/m IV ook is opgekomen tegen onderdelen waarop de rechtbank de verkrijgende verjaring heeft aangenomen, zal het hof die argumenten bij de behandeling van grief V betrekken.
beschrijving erfgrens
4.2
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de afbakening van de erfgrens die de tuinen van partijen van elkaar scheidt. Alvorens de grieven te beoordelen zal het hof eerst de situatie op en nabij de kadastrale grens in de tuinen van [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. feitelijk beschrijven. Deze feitelijke beschrijving geschiedt mede aan de hand van de kadastrale kaart d.d. 13 mei 2015 en het Relaas van bevindingen, bestaande uit een kadastrale tekening met nummers, van [B] , landmeter specialist grensreconstructie, d.d. 3 november 2014. Deze stukken zijn als productie 20 bij akte van 25 mei 2016 door [appellanten] c.s. overgelegd. Voorts hebben [appellanten] c.s. in hoger beroep als productie 37 nogmaals het Relaas van bevindingen van 3 november 2014 overgelegd en daarop ingetekend het einde van de schuur van [appellanten] c.s. en het begin van de heg richting het Aubossonpad.
4.3
De woning van [appellanten] c.s. (met huisnummer 5) ligt vanaf de [a-straat] richting het Aubossonpad evenwijdig aan de kadastrale grens met [geïntimeerden] c.s. Tussen de zijmuur van de woning en de kadastrale grens is enige ruimte.
De woning van [geïntimeerden] c.s. (met huisnummer 3) ligt vanaf de [a-straat] richting het Aubossonpad eveneens evenwijdig aan de kadastrale grens met [appellanten] c.s. Voor circa twee/derde deel van de woning van [geïntimeerden] c.s. is tussen de zijmuur van de woning en de kadastrale grens enige ruimte. Voor circa een/derde deel ligt de zijmuur van [geïntimeerden] c.s. tegen de kadastrale grens aan. Het uiterste puntje van het huis van [geïntimeerden] c.s. aan de zijde van de kadastrale grens is op het Relaas van bevindingen aangegeven met het cijfer “(6)”.
Partijen hebben over dit deel van de kadastrale grens geen geschil.
Ter hoogte van het cijfer “(6)” heeft de kadastrale grens een kleine knik en loopt volgens het Relaas van bevindingen in een rechte lijn vanaf het cijfer “(6)” naar het zuiden tot het cijfer “(5)”, zijnde het punt waar de kadastrale grens van beide percelen eindigt bij het Aubossonpad.
4.4
Op het perceel van [appellanten] c.s. begint ter hoogte van punt “(6)” (ongeveer) de schuur die (nagenoeg) tegen de kadastrale grens is gebouwd. Op het Relaas van bevindingen is het einde van de schuur door [appellanten] c.s. aangegeven met een liggende blokhaak en de letter “A”. Partijen zijn het er over eens dat de erfgrens achter de schuur gelijk is aan de kadastrale grens. Partijen hebben ook geen geschil (meer) dat de (gehele) schuur op het erf van [appellanten] c.s. eigendom is (gebleven) van [appellanten] c.s.
4.5
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de erfgrens vanaf het einde van de schuur van [appellanten] c.s. tot aan het Aubossonpad. Volgens [appellanten] c.s. geldt ook voor dat deel dat de erfgrens gelijk is aan de kadastrale grens, terwijl [geïntimeerden] c.s. betogen dat de erfgrens door verjaring is opgeschoven naar de hartlijn van de heg die kadastraal op het perceel van [appellanten] c.s. staat.
4.6
Op het perceel van [geïntimeerden] c.s. hebben [geïntimeerden] c.s. ter hoogte van het einde van de schuur van [appellanten] c.s. aan hun zijde tegen de kadastrale grens een schutting geplaatst. In het verlengde van die schutting hebben [geïntimeerden] c.s. aansluitend (bijna) tegen de kadastrale grens een schuur met een carport gebouwd. In ieder geval het deel van het perceel vanaf de schuur/carport naar het Aubossonpad hebben zij betegeld. De betegeling ligt parallel langs (het laatste deel van) de heg en wordt door afsluitbanden/trottoirbanden van de heg gescheiden. Aan het einde van hun perceel hebben [geïntimeerden] c.s. haaks een hek geplaatst. Dat hek eindigt halverwege de achterzijde van de heg.
4.7
Aan de zijde van [appellanten] c.s. is vanaf de schuur langs de kadastrale grens eerst een kleine vrije ruimte en begint daarna op korte afstand van de kadastrale grens een heg. Op het Relaas van bevindingen hebben [appellanten] c.s. het begin van de heg aangegeven met de letter “B”. De heg loopt parallel aan (en op korte afstand van) de kadastrale grens tot aan het Aubossonpad. In het laatste stuk van de heg tot aan het Aubossonpad staat op het perceel van [appellanten] c.s. naast de heg een (inmiddels) gesloten carport.
Dat de (gehele) heg kadastraal tot het perceel van [appellanten] c.s. behoort is na de kadastrale inmeting op 3 november 2014 door het Kadaster bij e-mail van 11 mei 2016 bevestigd. Verder heeft het Kadaster gemeten dat de afstand vanaf de buitenkant van de carport van [appellanten] c.s. tot het uiterste meetpunt “(5)” op de kadastrale grens 84 cm is. Een gedeelte van die 84 cm bevat de breedte van de heg (foto 4c bij dagvaarding).
4.8
Uit deze feitelijke beschrijving volgt dat op het kadastrale perceel van [appellant] staat het deel van het hek van [geïntimeerden] c.s. vanaf het kadastrale meetpunt “(5)” tot het hart van de heg, een klein deel van de betegeling vanaf de kadastrale grens tot en met de afsluitbanden/trottoirbanden parallel aan de heg, en enige tegels en andere materialen die tussen de schuur/carport van [geïntimeerden] c.s. en de heg liggen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat [geïntimeerden] c.s. aan de zuidelijke zijde van de schuur/carport de toegang tot de ruimte tussen schuur/carport en heg hebben afgeschermd met een - eenvoudig op zij te schuiven - houten hekwerk in de vorm van een halve maan.
beroep [geïntimeerden] c.s. op verjaring
4.9
[geïntimeerden] c.s. hebben hun stelling dat zij door verjaring eigenaren zijn van de strook grond tussen de kadastrale grens en het hart van de heg op drie afzonderlijke gronden gebaseerd.
Allereerst voeren [geïntimeerden] c.s. aan dat zij die strook grond in 1979/1980 in bezit hebben genomen en daarbij te goeder trouw zijn geweest. Op grond van artikel 73 Overgangswet en artikel 3:99 BW hebben [geïntimeerden] c.s. op basis van verkrijgende verjaring op 1 januari 1993 de eigendom van die strook grond gekregen.
Ten tweede voeren [geïntimeerden] c.s. aan dat [appellanten] c.s. hun bezit van de strook grond sinds 1979 kwijt zijn. Op grond van artikel 73 Overgangswet en de artikelen 3:105 jo 3:306 BW hebben [geïntimeerden] c.s. op basis van bevrijdende verjaring op 1 januari 1999 de eigendom van die strook grond verkregen.
Ten derde betogen [geïntimeerden] c.s. dat zij in ieder geval op of omstreeks 2000 bezitter van de strook grond zijn geworden en te goeder trouw waren. Daardoor zijn zij op grond van artikel 3:99 BW door verkrijgende verjaring in of omstreeks 2010 eigenaar van de strook grond geworden.
beslissing rechtbank op beroep verjaring
4.1
De rechtbank stelt in rechtsoverweging 4.6 van het eindvonnis voorop dat voor de beoordeling van het geschil de vraag wie de heg heeft onderhouden niet van belang is omdat de wederzijdse vorderingen betrekking hebben op de strook grond naast de heg en niet (ook) op de heg zelf.
Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerden] c.s. (ook) de strook tussen de kadastrale grens en heg in 1979 met gras hebben ingezaaid, omstreeks 2000 het gras hebben vervangen door tegels en toen aan het einde haaks op het perceel een hek tot het hart van de heg hebben geplaatst, zodat [geïntimeerden] c.s. van meet af aan de strook grond voor zichzelf hebben gehouden en daarover de feitelijke macht hebben uitgeoefend. Daarmee hebben [geïntimeerden] c.s. volgens de rechtbank zich vanaf 1979/1980 als bezitter van de strook grond gedragen. De rechtbank gaat er voorts van uit dat zij te goeder trouw zijn geweest. Nu [geïntimeerden] c.s. vanaf 1980 meer dan 10 jaar het bezit hebben gehad zijn zij volgens de rechtbank eigenaar van de strook grond geworden. Uit het slot van rechtsoverweging 4.6 en het dictum van het eindvonnis blijkt dat de rechtbank onder de strook grond verstaat de grond tussen de kadastrale grens en het hart van de heg.
4.11
De rechtbank heeft met deze beslissing de eerste grond van de reconventionele vordering van [geïntimeerden] c.s. – verkrijgende verjaring op 1 januari 1993 – gehonoreerd.
verkrijgende verjaring per 1 januari 1993
4.12
De vereisten voor verkrijgende verjaring van een registergoed zijn bezit, dat het bezit tenminste 10 jaar onafgebroken heeft geduurd en de bezitter te goeder trouw is.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW). In het vereiste bezit ligt de eis ‘niet dubbelzinnig’ besloten. ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743). Voor inbezitneming van een onroerende zaak geldt het vereiste van 3:113 lid 2 BW. Dit betekent dat machtsuitoefening van de inbezitnemer die van de oorspronkelijke bezitter geheel teniet moet doen. Van inbezitneming is in beginsel geen sprake als de oorspronkelijke bezitter nog macht behoudt over het goed.
4.13
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op de partij die zich op verjaring beroept de stelplicht en de bewijslast van de feiten en de omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan de vereisten voor verkrijgende verjaring is voldaan.
Voor het vereiste van goede trouw geldt een bijzondere wettelijke regeling. Op grond van artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Goede trouw wordt op grond van artikel 3:118 lid 3 BW vermoed aanwezig te zijn. Deze wettelijke bepaling geeft een wettelijk vermoeden van goede trouw dat voor tegenbewijs vatbaar is. Voor het tegenbewijs gaat het niet om het ontzenuwen van dit wettelijk vermoeden maar voor het leveren van bewijs van het tegendeel.
4.14
[geïntimeerden] c.s. hebben, ter onderbouwing van de vereisten van bezit en dat het bezit ten minste 10 jaar onafgebroken heeft geduurd ten gevolge waarvan zij op 1 januari 1993 de eigendom hebben verkregen, aangevoerd dat zij rond 1980 ook in een deel van de strook grond gras hebben gezaaid, dat deel van het grasveld hebben onderhouden en steeds de heg hebben geknipt en gesnoeid. [geïntimeerden] c.s. voeren daarbij aan dat [appellanten] c.s. nimmer de heg aan hun zijde hebben geknipt en gesnoeid.
4.15
Met grief V komen [appellanten] c.s. onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de beoordeling van de vorderingen van [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. niet van belang is wie de heg heeft onderhouden, omdat de wederzijdse vorderingen betrekking hebben op het gedeelte van de grond naast de heg tot de kadastrale grens en niet op de heg zelf.
4.16
Op zichzelf hebben [appellanten] c.s. terecht opgemerkt dat de vordering van [geïntimeerden] c.s. in reconventie betrekking heeft op de strook grond tussen de kadastrale grens en het hart van de heg en dat de rechtbank in het eindvonnis die reconventionele vordering heeft
toegewezen. Daarmee ziet de vordering ook op de heg, zodat dit deel van grief V terecht is voorgedragen.
4.17
Voor het beantwoorden van de vraag of het knippen en snoeien van de heg een bezitsdaad is die tot eigendomsverkrijging door verjaring kan leiden, stelt het hof het navolgende voorop.
Tussen partijen is niet in geschil dat de heg op het kadastrale perceel van [appellanten] c.s. is aangelegd en dat tussen de heg en de kadastrale grens nog enige ruimte is. Kennelijk is bij de aanleg van de heg artikel 5:42 lid 2 BW in acht genomen. Op grond van deze bepaling kan, behoudens andersluidende afspraak, een heg op een halve meter van de kadastrale grens worden geplaatst. In een dergelijk geval is, mede in het licht van artikel 5:44 BW, het enkel knippen en snoeien van een zijde van de heg geen bezitsdaad. Enkel die handelingen kunnen er daardoor ook niet toe leiden dat de eigendom van de heg bij in dit geval [appellanten] c.s. wordt gewijzigd in een mandelige heg van zowel [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. Hieruit vloeit voort dat de heg en de grond onder de heg eigendom van [appellanten] c.s. was en is gebleven. Dit leidt ertoe dat het geschil tussen partijen zich toespitst of de vraag of [geïntimeerden] c.s. de strook grond vanaf de kadastrale grens tot aan de heg door verjaring in eigendom hebben gekregen.
4.18
Nu naar het oordeel van het hof het door en aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. knippen en snoeien van de heg van [appellanten] c.s. geen bezit is, leidt het betreden van een strook grond voor het op gezette tijden knippen en snoeien van de heg ook niet tot bezit. Kennelijk hebben [geïntimeerden] c.s. bij het inzaaien van gras op hun perceel een gedeelte van de strook tussen de kadastrale grens en de heg ook ingezaaid en hebben [geïntimeerden] c.s. dat gedeelte steeds gemaaid en onderhouden. Ook dat leidt op zichzelf – al dan niet in samenhang met het betreden van die strook grond voor het knippen en snoeien van de heg – nog niet tot bezit.
4.19
Dit betekent dat [geïntimeerden] c.s. in ieder geval de eigendom van de strook vanaf de kadastrale grens tot aan de heg niet in 1993 door verkrijgende verjaring hebben verkregen. In zoverre slaagt grief V en zal het hof deze grond van de reconventionele vordering van [geïntimeerden] c.s. afwijzen. In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof ingaan op de overige grondslagen van [geïntimeerden] c.s. voor hun reconventionele vordering en het verweer van [geïntimeerden] c.s. tegen de conventionele vordering van [appellanten] c.s.
bevrijdende verjaring per 1 januari 1999
4.2
De vereisten voor bevrijdende verjaring van een registergoed zijn bezit en een termijn van tenminste 20 jaar dat degene tegen wie de verjaring wordt ingeroepen geen bezit heeft uitgeoefend. Voor bevrijdende verjaring is niet vereist dat degene die zich op verjaring beroept te goeder trouw is.
De verjaring begint te lopen op de dag na het verlies van het bezit door de rechthebbende (art. 3:314 lid 2 BW). Degene die zich op verjaring beroept dient op het moment waarop de verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van het bezit is voltooid het goed te bezitten.
4.21
Ter onderbouwing van de bevrijdende verjaring hebben [geïntimeerden] c.s. aangevoerd dat zij vanaf 1979 gedurende 20 jaar bezit over de strook grond hebben uitgeoefend door rond 1980 ook in een deel van de strook grond gras in te zaaien, ook dat deel van het grasveld te onderhouden en steeds de heg aan hun zijde te knippen en te snoeien. [geïntimeerden] c.s. voeren
daarbij aan dat [appellanten] c.s. nimmer de heg aan hun zijde hebben geknipt en gesnoeid of op andere wijze bezit over de strook grond hebben uitgeoefend.
4.22
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is het knippen en snoeien aan een zijde van de aan [appellanten] c.s. in eigendom toebehorende heg, het op gezette tijden betreden van de strook grond voor knippen en snoeien van die heg en bij het inzaaien van gras op hun eigen kadastrale perceel ook het inzaaien van gras van een gedeelte van de betrekkelijk smalle strook grond in geschil en het maaien en onderhoud van dat gras op die smalle strook grond geen bezit dat tot eigendom leidt.
4.23
Dit leidt ertoe dat [geïntimeerden] c.s. de strook grond vanaf de kadastrale grens tot aan de heg in ieder geval niet per 1999 door bevrijdende verjaring hebben verkregen, zodat het hof ook deze grond voor de reconventionele vordering zal afwijzen.
verkrijgende verjaring in of omstreeks 2010
4.24
[geïntimeerden] c.s. betogen voorts dat zij in ieder geval op of omstreeks 2000 bezitter van de strook grond zijn geworden en te goeder trouw waren. Daardoor zijn zij op grond van artikel 3:99 BW door verkrijgende verjaring in of omstreeks 2010 de eigenaren van de strook grond.
4.25
Ter onderbouwing van de verkrijgende verjaring in of omstreeks 2010 voeren [geïntimeerden] c.s. samengevat het volgende aan. [geïntimeerden] c.s. hebben het gras op hun perceel en ook op de strook grond tussen de kadastrale grens tot aan de heg in of omstreeks 2001 verwijderd en daarvoor in de plaats tegels (siersteentjes) gelegd. Ook hebben zij toen haaks op hun perceel een hek geplaatst dat half voor de heg eindigt. In die periode is langs de heg de schuur/carport gebouwd waarvoor een bouwvergunning is verkregen. Tussen de schuur/carport en de heg hebben [geïntimeerden] c.s. enkele losse tegels gelegd om op dat gedeelte de heg te kunnen knippen en snoeien. De huidige schutting hebben zij rond 2012/2013 geplaatst.
[geïntimeerden] c.s. hebben voorts aangevoerd dat zij ook vanaf 2000 de heg aan hun zijde met knippen en snoeien hebben onderhouden. Al die tijd is de heg aan hun zijde niet gesnoeid of geknipt door [appellanten] c.s. en zijn [appellanten] c.s. ook niet aan hun zijde van de heg voor het knippen en snoeien van de heg geweest.
Pas in 2015 hebben [appellanten] c.s. bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de betegeling van de strook grond en het deel van het hek dat op het uiteinde haaks op de strook grond staat. [geïntimeerden] c.s. voeren aan dat dit bezwaar te laat is gemaakt omdat zij toen al door verjaring de eigenaren van de strook grond waren geworden.
4.26
[appellanten] c.s. betwisten niet dat zij voor 2015 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het betegelen van een deel van de strook grond en het plaatsen van het hek dat aan het uiteinde van de heg halverwege de heg eindigt. Verder is volgens [appellanten] c.s. het hekwerk pas in 2002 geplaatst en zijn de enkele tegels tussen de schuur/carport en heg in ieder geval niet voor 2005/2006 daar gelegd. De door [geïntimeerden] c.s. geplaatste schutting staat tegen de kadastrale grens. Die kadastrale grens is zichtbaar door een opsluitband die doorloopt tussen de heg en de schuur/carport (zichtbaar op de foto, overgelegd als prod. 32 bij brief van 30 januari 2018). [appellanten] c.s. betwisten dat [geïntimeerden] c.s. aan hun zijde steeds de heg hebben geknipt en gesnoeid. [appellanten] c.s. hebben dat altijd gedaan en hebben daarvoor ook de zijde van de heg aan de kant van [geïntimeerden] c.s. betreden. Voorts betwisten [appellanten] c.s. dat [geïntimeerden] c.s. te goeder trouw zijn.
4.27
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de schutting, schuur en carport op het kadastrale perceel van [geïntimeerden] c.s. staan en (nagenoeg) tegen de kadastrale erfgrens zijn gebouwd. Daardoor zijn de bouw van de schutting, schuur en carport geen bezitsdaden met betrekking tot de strook grond tussen de kadastrale grens tot aan de heg.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is het knippen en snoeien aan een zijde van de aan [appellanten] c.s. in eigendom toebehorende heg en het op gezette tijden betreden van de strook grond voor knippen en snoeien van die zijde van de heg op zichzelf geen bezitsdaden die tot eigendomsverkrijging leiden.
Het plaatsen van een hek ter afsluiting van het eigen erf, waarbij een gedeelte uitsteekt op het perceel van de buurman, is op zich zelf geen bezitsdaad voor de daar voor liggende strook grond parallel aan de heg en tussen de kadastrale grens tot aan de heg.
[geïntimeerden] c.s. hebben eigenmachtig in of omstreeks 2001 het gras op hun perceel vervangen en betegeld en daarbij ook een gedeelte van de strook grond vanaf de kadastrale grens tot aan de heg betegeld met afsluitbanden/trottoirbanden parallel aan de heg. Deze handelwijze is naar het oordeel van het hof wel een daad van bezit. Niet in geschil is dat [appellanten] c.s. daar binnen de termijn van 10 jaar nadien geen bezwaar tegen hebben gemaakt.
4.28
Volgens [appellanten] c.s. hebben [geïntimeerden] c.s. niet de eigendom van de betegelde strook grond vanaf de kadastrale grens tot en met de afsluitbanden/trottoirbanden parallel aan de heg gekregen omdat [geïntimeerden] c.s. niet te goede trouw waren. Allereerst hadden [geïntimeerden] c.s. naar de ligging van de kadastrale grens onderzoek in de openbare registers van het Kadaster kunnen doen. Ten tweede wisten [geïntimeerden] c.s. waar de kadastrale grens lag doordat zij die grens bij de bouw van de schutting, schuur en carport in acht hebben genomen, [appellante] heeft [geïntimeerden] c.s. in 2001 op de kadastrale grens gewezen en [geïntimeerden] c.s. zijn in of omstreeks 2009 tijdens de saneringswerkzaamheden aan het Aubossonpad op de hoogte geraakt van de exacte kadastrale grens.
4.29
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] c.s. onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerden] c.s. niet te goeder trouw zijn.
Gesteld wordt dat [appellante] [geïntimeerden] c.s. in of omstreeks 2001 op de kadastrale grens als zijnde de erfgrens heeft gewezen. [appellante] heeft tijdens de descente in eerste aanleg verklaard – welke verklaring in de toelichting bij grief IV door [appellanten] c.s. ook met instemming is aangehaald – dat [appellanten] c.s. ter hoogte van de heg niet wisten waar exact de erfgrens liep en dat zij daar eerst na de kadastrale opmeting in 2014 mee bekend zijn geraakt. Tegen deze achtergrond valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [appellanten] -Harsema in of omstreeks 2001 op een erfgrens heeft gewezen die iets verder van de heg ligt dan de betegelde plek waar thans de trottoirbanden/afsluitbanden liggen.
Ook al zouden [geïntimeerden] c.s. in 2009 in het kader van de saneringswerkzaamheden door de gemeente ter hoogte van het Aubossonpad bekend zijn geraakt met de exacte kadastrale grens, wat [geïntimeerden] c.s. betwisten, dan doet die latere bekendheid na aanvang van de verjaringstermijn aan de goede trouw niet af. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat [appellanten] c.s. voor het verstrijken van de 10 jaarstermijn op de exacte ligging van de kadastrale grens ter hoogte van de heg hebben gewezen en aanspraak op hun eigendomsrecht hebben gemaakt.
Daargelaten de vraag of in het kader van de goede trouw voor het aannemen van verjaring raadpleging van de openbare registers kan worden verlangd, kan uit de kadastrale kaart waar enkel de woningen op het kadastrale perceel zijn ingetekend de ligging van de heg niet worden afgeleid, zodat de exacte erfgrens aan de hand van de kadastrale kaart niet is te bepalen. Verder is niet gesteld of gebleken dat op of voor 2014 bij het Kadaster een Relaas van bevindingen ter inzage lag waarop de heg op het perceel van [appellanten] c.s. was ingetekend en de kadastrale grens kon worden bepaald.
Doordat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit het tegendeel van de goede trouw van [geïntimeerden] c.s. kan worden afgeleid, komt het hof aan bewijslevering door [appellanten] c.s. niet toe.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [geïntimeerden] c.s., dat zij door verkrijgende verjaring de eigendom hebben verkregen van de strook betegelde grond parallel aan de heg en vanaf de kadastrale grens tot en met de afsluitbanden/trottoirbanden van de betegeling, slaagt. Voor de strook boven de betegelde grond en tussen de carport/schuur en heg geldt de kadastrale grens die volgens [appellanten] c.s. gelijk is aan de daar gelegde opsluitbanden (prod. 32). Voor zover de enkele losse tegels en enkele planken die [geïntimeerden] c.s. in die ruimte heeft neergelegd en over de opsluitbanden op het erf van [appellanten] c.s. zijn gekomen is dat onvoldoende voor bezit die tot eigendom leidt.
De formulering van de door [appellanten] c.s. in conventie en de door [geïntimeerden] c.s. in reconventie gevorderde verklaringen voor recht zijn niet toegespitst op die door [geïntimeerden] c.s. betegelde strook grond, zodat het hof beide verklaringen voor recht zal afwijzen.
verwijdering van voorwerpen
4.31
[appellanten] c.s. hebben voorts gevorderd [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot verwijdering van de op grond van [appellanten] c.s. geplaatste goederen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat daarbij in het bijzonder gaat om het gedeelte van het hek vanaf de troittoirband/afsluitband tot het hart van de heg en enkele losse tegels en planken boven de betegelde grond gelegen tussen enerzijds schuur/carport en anderszijds heg en over de opsluitband. Het hof zal deze vordering toewijzen en de dwangsom bepalen op het bedrag als in het dictum is opgenomen. Met name voor het aanpassen van het hek zal [geïntimeerden] c.s. enige voorbereidingstijd nodig hebben, zodat het hof de termijn zal stellen op vier weken na betekening van dit arrest.
buitengerechtelijke kosten
4.32
[appellanten] c.s. hebben voorts gevorderd [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing van deze vordering hebben zij gewezen op een drietal brieven/e-mails die over en weer zijn verzonden. Deze buitengerechtelijke werkzaamheden acht het hof onder de voorbereidende werkzaamheden voor een (eventuele) gerechtelijke procedure begrepen, zodat zij met het aanvangen van de procedure zijn gaan behoren tot de proceskosten. Dit deel van de vordering van [appellanten] c.s. wijst het hof af.

5.Slotsom

5.1
Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de erfgrens vanaf het einde van de schuur van [appellanten] c.s. tot aan het Aubossonpad. Tussen de schutting en de schuur/carport van [geïntimeerden] c.s. en heg op het perceel van [appellanten] c.s. geeft de daar gelegen opsluitband de erfgrens aan (prod. 32). [geïntimeerden] c.s. hebben na de schuur/carport de strook grond parallel aan de heg en vanaf de kadastrale grens van beide percelen tot en met de afsluitbanden/trottoirbanden van de betegeling door verkrijgende verjaring in eigendom verkregen.
De rechtbank heeft een andere erfgrens voor recht verklaard, zodat grief V slaagt. Het hof zal het eindvonnis en het herstelvonnis van de rechtbank vernietigen.
5.2
Ten aanzien van de conventionele vordering in eerste aanleg worden beide partijen deels in het ongelijk gesteld, zodat het hof de proceskosten in conventie zal compenseren. De reconventionele vordering van [geïntimeerden] c.s. in eerste aanleg wordt afgewezen, zodat [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld.
5.3
In hoger beroep zijn beide partijen deels in het ongelijk gesteld zodat ook in hoger beroep de proceskosten worden gecompenseerd.
5.4
Nu een deel van de vordering wordt toegewezen en daarvoor nakosten zullen worden gemaakt, zullen de gevorderde nakosten worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van 7 september 2016 en het herstelvonnis van 26 oktober 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. binnen vier weken na betekening van dit arrest de op grond van [appellanten] c.s. geplaatste goederen, waaronder in ieder geval begrepen het gedeelte van het hek ter afsluiting van het perceel van [geïntimeerden] c.s. vanaf de trottoirbanden/afsluitbanden tot het hart van de heg en de goederen die liggen op het perceel van [appellanten] c.s. tussen de heg en de trottoirbanden/afsluitbanden van het betegelde erf en langs de schuur/carport te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, tot een maximum van € 5.000,-;
compenseert de proceskosten in conventie bij de rechtbank;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten in reconventie bij de rechtbank tot op heden aan de zijde van [appellanten] c.s. begroot op € 226,- aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. J.H. Kuiper en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 september 2019.