ECLI:NL:GHARL:2025:6166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.092/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel arbeidsovereenkomst na onterecht ontslag op staande voet wegens alcoholgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van [verzoeker] door De Boer Machines Nederland B.V. [verzoeker] was ontslagen omdat hij op 16 september 2024 onder invloed van alcohol op het werk verscheen. De kantonrechter had het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen afgewezen, maar het hof oordeelde dat het ontslag onterecht was. Het hof stelde vast dat [verzoeker] leed aan een alcoholverslaving, wat als ziekte moet worden beschouwd. De werkgever had onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden en had niet de nodige stappen ondernomen om de situatie van [verzoeker] te verbeteren. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en herstelde de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht tot 19 september 2024. Daarnaast werd De Boer Machines veroordeeld tot betaling van het salaris van [verzoeker] vanaf die datum, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De proceskosten werden ook aan De Boer Machines opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.354.092
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen: 11413293)
beschikking van 6 oktober 2025
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. R.K.A. Kop
tegen:
De Boer Machines Nederland B.V. ( De Boer Machines )
die is gevestigd in Wijchen
advocaat: mr. E. van den Bosch.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 4 februari 2025 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties) van 1 mei 2025;
- het verweerschrift;
- de nagekomen stukken van [verzoeker] , te weten producties X, XI en XII;
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 3 september 2025 is gehouden.
1.2.
Vervolgens heeft het hof bepaald dat er op 20 oktober 2025, of zoveel eerder als mogelijk, beschikking zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Boer Machines heeft [verzoeker] op staande voet ontslagen. De directe aanleiding daarvoor is volgens De Boer Machines kort gezegd dat [verzoeker] voorafgaand aan de werkzaamheden alcohol heeft gedronken en vervolgens op het werk is verschenen onder invloed van alcohol; dit terwijl hij gelet op wat hieraan vooraf was gegaan een gewaarschuwd mens was. Deze procedure draait om de vraag of De Boer Machines tot dit ontslag over kon gaan.
2.2.
[verzoeker] is van mening dat dat niet het geval is. Hij heeft de kantonrechter primair verzocht om het ontslag te vernietigen en De Boer Machines te veroordelen tot doorbetaling van zijn salaris. Voor het geval dat de kantonrechter het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig zou oordelen, heeft hij subsidiair verzocht om De Boer Machines te veroordelen de transitievergoeding aan hem te betalen. Voor zover de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt, heeft De Boer Machines op haar beurt verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen in dat geval te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond).
2.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat De Boer Machines [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen en de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. [verzoeker] is het daar niet mee eens. De bedoeling van zijn hoger beroep is dat het hof oordeelt dat De Boer Machines [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en de arbeidsovereenkomst herstelt. Voor zover het hof niet overgaat tot herstel, verzoekt [verzoeker] om De Boer Machines te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. Daarnaast heeft hij een aantal nevenverzoeken gedaan.
2.4.
Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet niet had mogen plaatsvinden. Het hof zal daarom overgaan tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De kernvraag die voorligt is of [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen. Omdat het ontslag op staande voet een uiterste middel is en grote gevolgen heeft voor de werknemer, stelt de wet daaraan in artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) strenge eisen. De opzegging moet onverwijld zijn en vergezeld gaan van mededeling van de reden voor ontslag die bovendien als dringende reden moet gelden.
3.2.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden, is/zijn de reden(en) zoals vermeld in de ontslagbrief van 18 september 2024 maatgevend: daarmee zijn de ontslaggronden gefixeerd. Het hof legt deze ontslagbrief zo uit dat de dringende reden die De Boer Machines aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, erin is gelegen dat [verzoeker] op 16 september 2024 voorafgaand aan de werkzaamheden alcohol heeft gedronken en vervolgens op het werk is verschenen onder invloed van alcohol, welk incident moet worden beschouwd in het licht van de gedragingen die daaraan vooraf zijn gegaan en die zijn opgesomd in de brief. Met andere woorden: het voorval op 16 september 2024 vormde voor De Boer Machines de druppel die de emmer deed overlopen. Gelet op de gang van zaken in aanloop naar dat moment, zie daarvoor r.o. 3.5 en verder hieronder, moet ook voor [verzoeker] duidelijk zijn geweest dat De Boer Machines dit aan het ontslag op staande voet ten grondslag legde.
3.3.
De vraag of er daarmee sprake is van een dringende reden valt vanwege de bezwaren van [verzoeker] tegen de bestreden beschikking in feite in twee onderdelen uiteen, namelijk de vraag of [verzoeker] op 16 september 2024 onder invloed van alcohol op zijn werk is verschenen én, als daarvan sprake was, of dat voor De Boer Machines een dringende reden opleverde voor zijn ontslag op staande voet. De vraag of [verzoeker] op 16 september 2024 onder invloed op het werk is verschenen, hoeft het hof echter niet te beantwoorden als de conclusie luidt dat dit, uitgaande van de juistheid daarvan, geen dringende reden oplevert. Het hof ziet in dit geval aanleiding om eerst op die tweede vraag in te gaan.
3.4.
Daarbij stel het hof voorop dat het bij de beoordeling of een bepaalde handelwijze van een werknemer een dringende reden voor de werkgever oplevert om die werknemer op staande voet te ontslaan, aankomt op een afweging van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien. In dat kader acht het hof van belang eerst vast te stellen wat er in aanloop naar het voorval op 16 september 2024 tussen partijen is voorgevallen. Het gaat dan om het volgende.
De feitelijke gang van zaken in aanloop naar 16 september 2024
3.5.
Op 15 november 2023 heeft De Boer Machines geconstateerd dat [verzoeker] naar alcohol rook en een aangebroken fles wijn in zijn tas had zitten. Naar aanleiding daarvan is [de directeur] (directeur, hierna: [de directeur] ) het gesprek aangegaan met [verzoeker] . [verzoeker] heeft in dat gesprek aangegeven dat zijn alcoholgebruik te maken had met zijn privé-situatie en dat hij dat wellicht niet alleen kon oplossen. De Boer Machines heeft toen haar hulp aangeboden en contact gezocht met de bedrijfsarts om te kijken of en hoe deze [verzoeker] kon ondersteunen.
3.6.
Op 5 januari 2024 heeft [verzoeker] zich verslapen. Ook toen is er een gesprek met [verzoeker] gevoerd. Daarin is onder andere gesproken over alcoholgebruik dat wellicht in privétijd plaatsvindt, maar wel met gevolgen voor de werkgever.
3.7.
Op 18 januari 2024 is [verzoeker] op consult geweest bij de bedrijfsarts. Die heeft hem doorverwezen naar een psycholoog. Eind februari 2024 heeft [verzoeker] een intake gehad met een GZ-psychologe. Op haar advies is in april 2024 een interventie-/begeleidingstraject gestart. De Boer Machines heeft de kosten van dit traject voor haar rekening genomen.
3.8.
Korte tijd later, op 15 april 2024, heeft [verzoeker] zich volledig ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 24 april 2024 gerapporteerd dat hij [verzoeker] heeft gevraagd zijn werk per 2 mei 2024 weer te hervatten en een volgende afspraak ingepland voor 27 mei 2024. Op 6 mei 2024 heeft de bedrijfsarts echter geconstateerd dat [verzoeker] zijn werk niet had hervat en dat hij klachten/beperkingen ervaarde door zijn privé-situatie. Hij heeft toen geadviseerd om per 20 mei 2024 weer met halve dagen werk te starten in overleg met [de leidinggevende] (leidinggevende van [verzoeker] , hierna: [de leidinggevende] ). Ook op die datum heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden nog niet kunnen hervatten.
3.9.
Op 3 juni 2024 heeft de bedrijfsarts een probleemanalyse opgesteld. Daarin heeft hij onder meer de volgende conclusies getrokken:
“Vraag 9: “Er zijn onvoldoende benutbare mogelijkheden voor eigen/ander werk.”; en
“Vraag 10 / Rubriek Werktijden: Op dit moment lukt opstart werk nog niet.”;en
“Vraag 11 / Re-integratieadvies: Vanaf het moment van voldoende belastbaarheid adviseer ik een geleidelijke (stapsgewijze) opbouw van uren en belastingen, met duidelijke taken en voldoende structuur. Leidinggevende en werknemer dienen er voor te waken dat werknemer niet over de grenzen van de belastbaarheid heen gaat. Gemiddeld kan er tussen de 6 en 13 weken na de eerste verzuimdag gestart worden met de re-integratie. Onderstaande kan dan dienen als leidraad. Bij een ongestoord herstel is binnen 4-6 maanden na de eerste verzuimdag volledige werkhervatting te verwachten.”
3.10.
[verzoeker] en De Boer Machines spreken vervolgens op 21 juni 2024 over werkhervatting en spreken af dat [verzoeker] die week begint om weer halve dagen te werken en dat hij na zijn vakantie, op 5 augustus 2024, weer start met hele dagen. Dit is ook zo besproken met de bedrijfsarts op 11 juli 2024, en partijen hebben uitvoering aan deze afspraak gegeven.
3.11.
Op 8 augustus 2024 heeft [de leidinggevende] van de voorman vernomen dat [verzoeker] opnieuw naar alcohol rook. [de leidinggevende] heeft [verzoeker] hier vervolgens op aangesproken. [verzoeker] heeft toen als verklaring gegeven dat hij de avond daarvoor met vrienden had gedronken. [de leidinggevende] heeft hem toen het voordeel van de twijfel gegeven en opnieuw aangegeven dat
alcohol niet de oplossing is voor zijn problemen.
3.12.
Op 9 en op 13 augustus 2024 is [verzoeker] te laat op zijn werk verschenen en op 16 augustus 2024 heeft [verzoeker] De Boer Machines opgebeld dat hij niet fit was en een verlofdag wilde inzetten.
3.13.
Op 2 september 2024 was [verzoeker] wederom niet op tijd (start was om 7.00u) op zijn werk. Hij heeft om 12.00u naar De Boer Machines gebeld met de mededeling dat hij de dag daarvoor in elkaar was geslagen en was beroofd van zijn telefoon. Op 4 september 2024 is [verzoeker] naar aanleiding van dit voorval bij de huisarts geweest. Die heeft geconstateerd dat [verzoeker] een hersenschudding en gekneusde ribben had. Op 11 september 2024 heeft de bedrijfsarts [verzoeker] gezien en geconstateerd dat [verzoeker] herstellende is en geadviseerd dat hij die week zijn werk, in overleg met [de leidinggevende] , weer zou oppakken.
3.14.
Op 12 september 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [de directeur] en [de leidinggevende] , waarbij gesproken is over het incident op 2 september 2024. De Boer Machines heeft in dat gesprek uitgesproken dat meerdere collega’s hebben geklaagd dat [verzoeker] regelmatig afwezig is en zij niet op hem kunnen rekenen, zonder dat er (merkbaar) consequenties aan worden verbonden door De Boer Machines . De Boer Machines heeft [verzoeker] duidelijk te kennen gegeven dat hij zijn krediet had verspeeld en dat verdere misstappen niet meer zouden worden getolereerd. Ook is er toen vanuit De Boer Machines een voorstel gedaan om op basis van een vaststellingsovereenkomst tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen.
3.15.
Op 16 september 2024 verbleven [de directeur] en [de leidinggevende] voor werk in het buitenland. Om die reden heeft [verzoeker] zich bij plaatsvervangend chef [plaatsvervangend chef] (hierna: [plaatsvervangend chef] ) en voorman [de voorman] (hierna: [de voorman] ) gemeld om een opdracht te vragen. Deze twee collega’s hebben geconstateerd dat [verzoeker] naar alcohol rook en hem daar op aangesproken. Na dit gesprek is [verzoeker] naar huis gegaan. Dit was voor De Boer Machines de druppel en daarom heeft zij [verzoeker] op 18 september 2024 op staande voet ontslagen.
Persoonlijke omstandigheden
3.16.
Ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden. Eén van die omstandigheden kan gelegen zijn in ziekte van de werknemer. [verzoeker] wijst er in dit kader op dat hij ten tijde van het ontslag op staande voet leed aan een alcoholverslaving en ziek was. De Boer Machines betwist dat, in elk geval heeft [verzoeker] haar dat niet gemeld. Het hof overweegt dat uit de huisartsenberichten die [verzoeker] heeft overgelegd het volgende kan worden opgemaakt. [verzoeker] heeft in 2022 bij zijn huisarts al melding gemaakt van bovenmatig alcoholgebruik. In 2023 heeft hij een ambulant behandeltraject gevolgd. Ongeveer een maand na het ontslag heeft [verzoeker] zich bij de huisarts gemeld met “
een zich ontwikkelend alcoholisme”. In november 2024 is hij vervolgens een maand opgenomen geweest in een kliniek voor intensieve behandeling van verslavingsproblemen. Na afloop is [verzoeker] deel gaan nemen aan een nazorgtraject. Zeker nu sprake is (geweest) van klinische behandeling, moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat er ten tijde van het ontslag op staande voet sprake was van een alcoholverslaving. Het hof merkt deze alcoholverslaving aan als ziekte. Ook het UWV heeft geoordeeld dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt was, zodat hij sinds 20 september 2024 een Ziektewetuitkering ontvangt. Weliswaar geldt het ontslagverbod bij ziekte niet in geval van een ontslag op staande voet, maar dat neemt niet weg dat het wel een omstandigheid betreft die meegenomen moet worden bij de beoordeling van de dringende reden. Dat De Boer Machines niet bekend was met het gegeven dat [verzoeker] leed aan een alcoholverslaving, zoals zij betoogt, maakt dat niet anders: voor de beoordeling van de dringende reden zijn alle omstandigheden van belang, ook die waarmee de werkgever op het moment van het ontslag op staande voet niet bekend was.
Beoordeling van de dringende reden in de context van de hiervoor omschreven omstandigheden
3.17.
Naar het oordeel van het hof had De Boer Machines gelet op de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken kunnen en moeten vermoeden dat sprake was van meer dan een (incidenteel) alcoholprobleem. Dit maakt dat van haar meer mocht worden verwacht dan zij heeft gedaan. Het hof stelt daarbij voorop dat het hof ziet dat De Boer Machines het nodige heeft gedaan voor [verzoeker] en heeft geprobeerd om als goed werkgever te handelen. Zo heeft zij in november 2023 proactief de bedrijfsarts ingeschakeld en heeft zij de kosten voor het behandelingstraject door de GZ-psychologe voor haar rekening genomen. Ook heeft De Boer Machines gehandeld in overeenstemming met de adviezen van de bedrijfsarts. Maar dat een werkgever adviezen van de bedrijfsarts opvolgt, betekent niet dat zij zich haar verplichting om zich als goed werkgever te gedragen volledig is nagekomen. In dit geval had van De Boer Machines verwacht mogen worden dat zij zich kritischer had opgesteld, en gelet op de gang van zaken proactief contact met de bedrijfsarts en/of de GZ-psychologe had gezocht voor nader overleg en/of onderzoek, alvorens over te gaan tot het zwaarste middel van ontslag op staande voet. Daarvoor acht het hof het volgende redengevend.
3.18.
In het plan van aanpak dat de bedrijfsarts begin juni 2024 heeft opgesteld, staat onder meer dat opstarten van het werk op dat moment nog niet lukte en dat volledige werkhervatting
bij een ongestoord herstel[onderstreping hof] te verwachten viel binnen 4-6 maanden na de eerste verzuimdag (dat was 15 april 2024). Deze constateringen vallen lastig te rijmen met het advies van de bedrijfsarts van kort daarvoor om vanaf 20 mei 2025 weer te starten met halve dagen werk. Niet is gebleken dat De Boer Machines op dat punt een nadere toelichting van de bedrijfsarts heeft gevraagd. Over het opstarten is uiteindelijk ook pas in juni 2025 tussen partijen gesproken. [verzoeker] heeft toen zelf aangegeven dat hij de dag na dat gesprek weer volledig aan het werk kon. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [de directeur] aangegeven dat dat hem (te) snel leek gaan en daarom heeft voorgesteld dat [verzoeker] voor zijn vakantie zou beginnen met halve dagen, en pas daarna weer met hele dagen. Maar in de eerste week dat [verzoeker] weer volledig aan het werk was deed zich alweer een incident voor. Toen er kort daarop nog meer incidenten volgden, had het op de weg van De Boer Machines gelegen om contact te zoeken met de bedrijfsarts. Vaststaat dat voor De Boer Machines duidelijk was dat deze incidenten gerelateerd waren aan het alcoholgebruik van [verzoeker] . Zo heeft zij in het gesprek van 8 augustus 2024 zelf aan [verzoeker] meegeven dat alcohol in haar optiek niet de oplossing voor zijn problemen was. Ook worden de incidenten die zich voordeden, zoals te laat komen, naar alcohol ruiken, een steeds minder verzorgd uiterlijk, genoemd als kenmerken van een verslaving in de STECR Werkwijzer Verslaving en Werk. Deze incidenten hadden voor De Boer Machines dan ook aanleiding moeten vormen om met de bedrijfsarts te overleggen hoe het zich voordoen van deze incidenten zich verhield tot de volledige werkhervatting en of het traject dat [verzoeker] volgde bij de GZ-psychologe wel voldoende was. Weliswaar heeft De Boer Machines op 9 september 2024 een brief ontvangen van de ArboUnie waarin deze schrijft dat [verzoeker] zelf aangeeft op korte termijn weer volledig te kunnen werken en zij het niet nodig acht om nog een afspraak met [verzoeker] in te plannen. Maar gelet op wat zich in de periode vanaf 8 augustus 2024 heeft voorgedaan had dat vragen moeten oproepen, zeker tegen de achtergrond van de eerdere inschatting van de bedrijfsarts dat volledig herstel 4 tot 6 maanden zou duren, en mocht De Boer Machines hier niet blind op vertrouwen.
De Boer Machines heeft ook geen contact gezocht met de GZ-psychologe om na te gaan wat de stand van zaken in dat traject was. Het is juist dat de GZ-psychologe diende samen te werken met de bedrijfsarts. Maar ook tussenrapportages aan de werkgever, contact met leidinggevende en terugvalpreventie vormden onderdeel van dit traject. Dat De Boer Machines tussentijds op de hoogte is gesteld van de status van het begeleidingstraject, is niet gebleken. Had [verzoeker] contact opgenomen met de GZ-psychologe, dan was zij er naar alle waarschijnlijkheid in ieder geval van op de hoogte geraakt dat [verzoeker] bij twee afspraken niet op was komen dagen. Na het ontslag op staande voet heeft De Boer Machines wel aanleiding gezien om contact op te nemen met de GZ-psychologe, maar dat had zij naar het oordeel van het hof dus eerder moeten doen.
3.19.
Daarbij gaat het hof voorbij aan het betoog van De Boer Machines dat het op de weg van [verzoeker] had gelegen om aan de bel te trekken, als hij van oordeel was dat de bedrijfsarts een onjuiste inschatting van de situatie maakte. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen die een alcoholprobleem hebben dat ontkennen en zelf niet als problematisch aanmerken en het daarnaast moeilijk vinden om hier open over te zijn, vaak vanuit een gevoel van schaamte. Daarbij komt dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangegeven dat hij ook druk voelde om weer (volledig) aan de slag te gaan omdat De Boer Machines hem duidelijk te kennen had gegeven dat zij in ruil voor het geduld en de moeite die zij hadden betracht ook iets van [verzoeker] terug verwachtte. De Boer Machines heeft dat niet weersproken. Onder deze omstandigheden kon dan ook niet van [verzoeker] worden verwacht dat hij zelf bij de bedrijfsarts aankaartte dat hij eigenlijk ziek was en niet kon werken en/of meer openheid van zaken gaf richting zijn werkgever.
3.20.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het gedrag van [verzoeker] op 16 september 2024, uitgaande van de juistheid van het verwijt dat De Boer Machines hem in dat opzicht maakt, het gevolg is van een ziekte. Een afweging van de aard en de ernst van de dringende reden tegen de overige omstandigheden van het geval, in het bijzonder [verzoeker] ’s verslaving, valt naar het oordeel van het hof uit in het nadeel van De Boer Machines . De overige belangen waar De Boer Machines op heeft gewezen, leggen in dat kader onvoldoende gewicht in de schaal. Dat er onrust en onvrede onder de rest van het personeel ontstond, begrijpt het hof. Maar het is aan De Boer Machines als werkgever om dat in goede banen te leiden en de situatie uit te leggen (binnen de grenzen van wat er aan informatie kan worden gedeeld) als zij constateert dat er omstandigheden zijn die een afwijkende behandeling van een bepaalde werknemer rechtvaardigen. Daarnaast is het begrijpelijk dat er een gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan als [verzoeker] onder invloed op de werkvloer zou verschijnen en dat De Boer Machines daar wat mee moest. Maar daarvoor had zij ook andere maatregelen kunnen treffen, zoals een schorsing.
3.21.
Alles afwegende is de conclusie dat De Boer Machines in het voorval op 16 september 2024 geen aanleiding kon zien om over te gaan tot een ontslag op staande voet en dat zij een andere interventie had moeten plegen. Er was op dat moment geen sprake van een dringende reden die maakte dat van De Boer Machines in redelijkheid niet kon worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst in stand bleef.
3.22.
Voor de volledigheid merkt het hof ten slotte nog op dat voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet naast een dringende reden ook vereist is dat de werkgever echt niet kan wachten met het ontslag. Zeker in het licht van het gegeven dat De Boer Machines kort voor het ontslag zelf nog een voorstel heeft gedaan om op basis van een vaststellingsovereenkomst uit elkaar te gaan, heeft zij onvoldoende concreet gemaakt wat maakte dat op 18 september 2024 ineens niet langer gewacht kon worden en een ontslag op staande voet de aangewezen en enige route was.
De verzoeken van [verzoeker]
3.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek van [verzoeker] om het ontslag op staande voet te vernietigen heeft afgewezen. Het hof kan in dat geval de (werkgever veroordelen de) arbeidsovereenkomst (te) herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. [verzoeker] heeft primair gevraagd de arbeidsovereenkomst te herstellen. Het hof is van oordeel dat herstel in de rede ligt. Gelet op de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] en de aard van die arbeidsongeschiktheid is het belang van herstel van de arbeidsovereenkomst voor hem evident. Daarbij heeft De Boer Machines onvoldoende concreet gemaakt dat terugkeer van [verzoeker] op de werkvloer in de praktijk onmogelijk zal blijken. Er zal voorbereiding nodig zijn, maar van De Boer Machines als werkgever mag worden verwacht dat zij zich inspant om dit proces zorgvuldig te begeleiden.
3.24.
Dat betekent dat het hof zich dient uit te laten over het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van De Boer Machines (op grond van de devolutieve werking). De Boer Machines heeft in eerste aanleg namelijk verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond, voor zover de kantonrechter het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou oordelen en dat is wat het hof nu doet. Dit ontbindingsverzoek is echter niet toewijsbaar. Hiervoor is namelijk geoordeeld dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag op staande voet ziek was. Dat betekent dat het opzegverbod bij ziekte in de weg staat aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat de verzochte ontbinding verband houdt met omstandigheden anders dan de ziekte en/of dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat het in het belang van [verzoeker] is om de arbeidsovereenkomst te laten eindigen.
3.25.
Voor wat betreft de verzoeken van [verzoeker] betekent dit het volgende. Het hof zal overgaan tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is het hof vrij in het vaststellen van het tijdstip van herstel van de arbeidsovereenkomst. De Boer Machines heeft gevraagd het herstel vast te stellen op een latere datum dan de datum van het ontslag. Maar daar ziet het hof onvoldoende aanleiding voor. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft De Boer Machines er op gewezen dat [verzoeker] nauwelijks inkomensverlies heeft geleden omdat hij een Ziektewetuitkering ontvangt. Maar waarom dat beperkte inkomensverlies, dat [verzoeker] overigens weerspreekt, een rechtvaardiging oplevert voor herstel per een latere datum, heeft zij niet concreet gemaakt. Ook het gegeven dat eerst passende voorbereidingen moeten worden getroffen voordat een werkbare en verantwoorde terugkeer mogelijk is, rechtvaardigt geen herstel per latere datum. Gelet op de voortdurende volledige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] zal eerst gekeken moeten worden wanneer en hoe re-integratie kan worden vormgegeven. Een terugkeer op de werkvloer is dus niet direct aan de orde. Dat betekent dat er voldoende tijd is om de benodigde voorbereidingen voor die terugkeer te treffen. Het hof zal de arbeidsovereenkomst dan ook herstellen per 19 september 2024 en De Boer Machines veroordelen om vanaf die datum het salaris, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente zoals hierna bepaald, te betalen. Het hof ziet in het feit dat De Boer Machines wel heeft geprobeerd om aan [verzoeker] tegemoet te komen en niet kwaadwillig heeft gehandeld aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 15%. Daarbij weegt ook mee dat de wettelijke rente, die [verzoeker] over dit bedrag heeft gevorderd, zal worden toegewezen. Voor zover de Ziektewetuitkering invloed heeft op de loonbetalingsverplichting zal deze, in overleg met het UWV, verrekend kunnen of moeten worden.
3.26.
Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] , zal het hof zijn verzoek om De Boer Machines te veroordelen tot wedertewerkstelling binnen 48 uur na betekening van de beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom afwijzen. Er is ook geen aanleiding om te denken dat De Boer Machines op dit punt niet aan haar verplichtingen zal voldoen. Omdat de datum van ontslag en herstel op elkaar aansluiten, is er verder ook geen noodzaak tot het treffen van enige voorziening zodat het hof ook dat verzoek zal afwijzen.
3.27.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, is namens [verzoeker] verduidelijkt dat het verzoek opgenomen onder IV van zijn petitum wordt ingetrokken. Daarop hoeft het hof dus niet in te gaan.
3.28.
Resteert nog het verzoek van [verzoeker] om De Boer Machines te veroordelen tot betaling van zijn werkelijke proceskosten. Het hof zal dat afwijzen. Artikel 241 Rv bepaalt dat in beginsel geen vergoeding voor de werkelijke proceskosten open staat, maar dat een forfaitair liquidatietarief geldt. Alleen in bijzondere omstandigheden, in het geval van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen door het (zonder enige grond) aanspannen van een procedure door één van de partijen, is afwijking van deze regel mogelijk. [1] Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid. Het enkele feit dat een werkgever een werknemer ten onrechte op staande voet ontslaat, levert nog geen misbruik van procesrecht of een onrechtmatige daad op. Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld aan dit verzoek ten grondslag te leggen dat De Boer Machines niet als goed werkgever heeft gehandeld (7:611 BW), heeft hij dit onvoldoende toegelicht.
3.29.
Gelet op deze uitkomst, heeft [verzoeker] bij bespreking van zijn overige bezwaren (beroepsgronden) geen belang meer.
De conclusie
3.30.
Het hoger beroep van [verzoeker] slaagt. Omdat De Boer Machines in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.31.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 4 februari 2025 voor zover de kantonrechter de proceskosten heeft gecompenseerd (5.2 van het dictum);
en, opnieuw beschikkende:
4.2.
herstelt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en De Boer Machines met ingang van 19 september 2024;
4.3.
veroordeelt De Boer Machines tot betaling aan [verzoeker] van het salaris, inclusief emolumenten, vanaf 19 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit salaris vanaf de verschillende data van opeisbaarheid daarvan;
4.4.
veroordeelt De Boer Machines om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 15% over het bedrag aan loon zoals toegewezen onder 4.3;
4.5.
veroordeelt De Boer Machines tot betaling van de volgende proceskosten van [verzoeker] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 87,- aan griffierecht
€ 678,- aan salaris van de advocaat van [verzoeker]
en tot betaling van de volgende proceskosten van [verzoeker] in hoger beroep:
€ 362,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [verzoeker] (2 procespunten x het toepasselijke tarief II);
4.6.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.7.
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.W.J.M. Kemperink, A.E.F. Hillen en H.M.J. van den Hurk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.