ECLI:NL:GHARL:2025:6012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23/1051
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep en verzoek om schadevergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen een beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende had een aanslag onroerendezaakbelasting ontvangen, maar had slechts een deel van het verschuldigde griffierecht voldaan. Het Hof oordeelde dat de griffier niet verplicht was om een nieuwe betaaltermijn te stellen voor het resterende bedrag en dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep niet was overschreden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1051
uitspraakdatum: 30 september 2025
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 16 maart 2023, nummer AWB 22/1028, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van [adres1] ( [naam1] ) te [woonplaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [naam2] , namens belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam3] , bijgestaan door taxateur [naam4] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 december 2021, ontvangen door de Rechtbank op 23 december 2021, beroep ingesteld.
2.2.
In verband met dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een nota gezonden, met het verzoek om het griffierecht ten bedrage van € 360 binnen vier weken na dagtekening van de nota te voldoen. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.3.
Omdat op deze nota geen betaling is gevolgd, heeft de griffier van de Rechtbank met dagtekening 1 mei 2022 per aangetekende post een betalingsherinnering gezonden, met het verzoek het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de herinnering te voldoen. Ook in deze herinnering is erop gewezen dat als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft op 30 mei 2022 een bedrag van € 60 aan griffierecht betaald.
2.5.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende niet het volledige griffierecht heeft voldaan. Verder heeft de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen omdat de redelijke termijn niet is overschreden.

3.Geschil

In geschil is of de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht is afgewezen.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.
Belanghebbende bestrijdt niet dat het griffierecht niet uiterlijk op de laatste dag van de door de griffier gestelde betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie is gestort, maar stelt zich op het standpunt dat voor het restantbedrag van € 300 een nieuwe betaaltermijn moest worden gesteld, althans dat zij erop mocht vertrouwen dat haar voor dat bedrag een herstelmogelijkheid zou worden geboden. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De griffier van een gerecht is niet gehouden om in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen (vgl. HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879). De griffier van de Rechtbank heeft in dit geval dienovereenkomstig gehandeld en naar aanleiding van de deelbetaling geen nieuwe betaaltermijn voor het restantbedrag gesteld.
4.2.
Nu het griffierecht niet tijdig is betaald en geen sprake is van een verschoonbaar verzuim, is het beroep naar het oordeel van het Hof terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Vergoeding immateriële schade
4.3.
Indien een beroep – zoals hier – niet-ontvankelijk is, kan een verzoek om vergoeding van immateriële schade alleen betrekking hebben op de beroepsfase (zie HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712 en HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:42). De redelijke behandelingsduur in beroep is overschreden als de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. Aangezien belanghebbende op 23 december 2021 beroep heeft ingesteld en de Rechtbank op 16 maart 2023 uitspraak heeft gedaan, is dat hier niet het geval. De Rechtbank heeft het verzoek dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Belanghebbende heeft in het hogerberoepschrift een verzoek om vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hogerberoepschrift is op 22 maart 2023 door het Hof ontvangen en het Hof doet heden uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar voor de hogerberoepsfase is overschreden, maar met minder dan twaalf maanden. In een dergelijk geval kan de belastingrechter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, mits het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000 bedraagt (vgl. HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het financiële belang € 1.000 of meer bedraagt. Het Hof volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (A.E. Keulemans)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.