In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een sociale huurwoning in Groningen, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 100.000 per 1 januari 2021 voor het jaar 2022. De belanghebbende, die de woning huurt van een woningbouwcorporatie, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de belanghebbende gesteld dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en heeft hij een lagere waarde van € 70.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft echter aangevoerd dat de belanghebbende geen financieel belang heeft bij de procedure, omdat de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf is gebruikt voor de gemeentelijke belastingen die aan de belanghebbende zijn opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen concrete plannen heeft om de woning te kopen en dat een verlaging van de WOZ-waarde niet zou leiden tot een lagere huurprijs. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat de belanghebbende geen procesbelang heeft en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in WOZ-zaken en de voorwaarden waaronder een belanghebbende ontvankelijk kan zijn in zijn beroep. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de heffingsambtenaar te vernietigen, omdat de belangen van de belanghebbende niet gediend zouden zijn met een andere uitspraak.