ECLI:NL:GHARL:2025:4582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
200.350.115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onderhoud riool door grondeigenaar

In deze zaak heeft [appellante] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, waarin [appellante] werd veroordeeld tot periodiek onderhoud van het riool dat zich op haar perceel bevindt. [geïntimeerde], die last heeft van verstoppingen in zijn toilet, stelt dat deze verstoppingen worden veroorzaakt door gebreken in de riolering op het perceel van [appellante]. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat [appellante] het riool ten minste eens per twee maanden moet laten onderhouden. In hoger beroep heeft [appellante] geprobeerd deze veroordeling te laten vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep faalt. Het hof verduidelijkt dat de veroordeling geldt zolang [appellante] eigenaar is van het perceel. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gebreken in de riolering op het perceel van [appellante] de oorzaak zijn van de verstoppingen. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met de toevoeging dat de veroordeling in tijd beperkt is tot het moment dat [appellante] het perceel verkoopt. De kostenveroordeling van de voorzieningenrechter is niet gewijzigd, omdat [appellante] grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.115
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 580883)
arrest in kort geding van 22 juli 2025
in de zaak van
[appellante] B.V.
die is gevestigd in [vestigingsplaats]
hierna: [appellante]
advocaat: mr. J.G. Kabalt
en
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats]
hierna: [geïntimeerde]
en in hoger beroep niet is verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis in kort geding dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) op 11 november 2024 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: het bestreden vonnis). Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 9 december 2024
  • het herstelexploot van 30 december 2024
  • het op 21 januari 2025 verleende verstek
  • de memorie van grieven.
1.2.
Daarna heeft [appellante] op 18 maart 2025 het dossier aan het hof ter hand gesteld en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] klaagt over regelmatig terugkerende ernstige verstoppingen van zijn toilet. Deze worden volgens hem veroorzaakt doordat het deel van de rioolleiding dat zich bevindt in het naastgelegen perceel, eigendom van [appellante] , gebrekkig is. Om die reden is [geïntimeerde] een kort geding gestart. Hij heeft de voorzieningenrechter – samengevat – gevraagd om [appellante] te veroordelen om de gebreken aan het riool die de verstoppingen in zijn toilet veroorzaken te herstellen, om de onrechtmatige hinder (het gebrekkig doorlopende riool) te staken en om de weg op het perceel van [appellante] te onderhouden, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft [appellante] veroordeeld om het riool periodiek te onderhouden, meer in het bijzonder door dit ten minste eens per twee maanden door te laten spuiten. Verdergaande maatregelen aan het riool heeft de voorzieningenrechter afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang in het licht van een afweging van de wederzijdse belangen. [appellante] is het hier niet mee eens. De bedoeling van haar hoger beroep is dat de toegewezen voorziening alsnog wordt afgewezen, danwel dat de veroordeling beperkt wordt in tijd (in de zin dat deze alleen geldt zolang [appellante] eigenaar is van het naastgelegen perceel waarin de riolering zich bevindt). Nu [geïntimeerde] niet is verschenen en dus ook geen bezwaren (grieven) heeft gericht tegen afwijzing van de overige door hem gevraagde voorzieningen, liggen die in hoger beroep niet meer ter beoordeling voor.

3.De beslissing van het hof en de toelichting daarop

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep van [appellante] faalt in de zin dat de veroordeling van [appellante] om periodiek onderhoud aan het riool in haar perceel te plegen in stand blijft. Wel zal het hof verduidelijken dat deze veroordeling geldt totdat [appellante] haar perceel waarin het riool ligt, verkoopt. Het hof licht deze beslissing hierna toe, waarbij het eerst ingaat op het beoordelingskader.
Beoordelingskader
3.2.
Het hof stelt voorop dat aan [geïntimeerde] verstek is verleend. Artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt kort gezegd dat in geval van verstek aan de kant van gedaagde een vordering wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dit artikel is ook in hoger beroep van toepassing, maar heeft niet dezelfde werking als in eerste aanleg. Het hof moet namelijk door beoordeling van de daartoe aangevoerde grieven nagaan of [appellante] met succes opkomt tegen de in eerste aanleg gedane uitspraak. Is dat niet het geval, dan blijft die uitspraak in stand, ook al is [geïntimeerde] niet verschenen. Als één of meer grieven slagen, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep de door [geïntimeerde] in eerste aanleg aangevoerde stellingen in zijn beoordeling betrekken. Het is dus, anders dan in eerste aanleg, niet zo dat degene jegens wie verstek is verleend (in dit geval [geïntimeerde] ) in de regel ongelijk krijgt.
3.3.
Hierbij komt dat het een kort geding procedure betreft. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de vorderingen van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiser in deze procedure in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Omdat daarbij in de regel geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering, oordeelt het hof op basis van de vraag of partijen hun standpunten aannemelijk hebben gemaakt. Alle hierna te geven oordelen zijn daarom voorlopige oordelen.
Spoedeisend belang
3.4.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft [geïntimeerde] , uitgaande van zijn stellingen, ook in hoger beroep het in kort geding vereiste spoedeisend belang bij de voorziening waar het in dit hoger beroep nog om draait (te weten het regelmatig onderhouden van de riolering). [geïntimeerde] stelt namelijk dat zich regelmatig ernstige verstoppingen van zijn toilet voordoen. Als dat het geval is, vereisen die problemen dat er op korte termijn maatregelen worden genomen en daarmee dat de gevorderde voorzieningen inhoudelijk worden beoordeeld. De vraag of zich daadwerkelijk regelmatig ernstige verstoppingen in zijn toilet voordoen, zoals hij stelt maar [appellante] betwist, is van belang voor de vraag of de betreffende voorziening op inhoudelijke gronden toewijsbaar is, maar niet voor de vraag of [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft. Voor zover het bezwaar (grief 1) van [appellante] erop is gebaseerd dat niet is gebleken van regelmatige verstoppingen, faalt dat dan ook. Het hof gaat daarnaast voorbij aan het betoog van [appellante] dat [geïntimeerde] te lang heeft stilgezeten om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. Partijen zijn het erover eens dat de gemeente Ronde Venen (hierna: de gemeente) tot en met 2023 zorg heeft gedragen voor periodiek onderhoud van de riolering door de hemelwaterafvoerputten en het riool te legen en door te spuiten. Het is dan ook verklaarbaar dat [geïntimeerde] zich bij de verstopping die zich kennelijk in 2023 voordeed in eerste instantie tot de gemeente heeft gewend. De gemeente heeft op 31 januari 2024 aan [geïntimeerde] laten weten dat zij niet zijn mening deelt dat de gemeente verantwoordelijk is voor onderhoud van de riolering. Zij wijst er op dat die verantwoordelijkheid ligt bij de eigenaar van de onroerende zaak, [appellante] dus. Vaststaat dat [geïntimeerde] vervolgens in maart 2024 [appellante] heeft aangeschreven en heeft geprobeerd om eerst buiten de rechter om tot een oplossing te komen. Gelet op deze gang van zaken, kan tijdsverloop tussen het zich voordoen van de verstopping en het in rechte betrekken van [appellante] dan ook niet afdoen aan het spoedeisend belang dat geacht moet worden aanwezig te zijn bij het oplossen van de gestelde problemen met de riolering.
[appellante] moet het riool onderhouden
3.5.
De inhoudelijke bezwaren (grieven) van [appellante] tegen het bestreden vonnis komen er kort gezegd op neer dat [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich regelmatig ernstige verstoppingen in zijn toilet voordoen die een oorzaak hebben waarvoor [appellante] aansprakelijk is. Het hof volgt [appellante] hier niet in en licht dat als volgt toe.
3.6.
[geïntimeerde] heeft een brief overgelegd van Hassing Rioolservice B.V. (hierna: Hassing) van 17 juni 2024. Daarin staat dat de riolering onder het betonnen pad niet goed ligt maar in een zonk ligt en duidelijk niet op afschot. Door dit probleem zit de riolering van [geïntimeerde] regelmatig verstopt en ondervindt [geïntimeerde] daarvan hinder, zo schrijft Hassing. Niet in discussie is dat dit betonnen pad zich bevindt op het perceel van [appellante] en haar eigendom is.
Daarnaast is van belang dat [appellante] in 1993 een exploitatieovereenkomst met de gemeente heeft gesloten. Daarin is afgesproken dat [appellante] haar perceel aan de gemeente zou overdragen zodra de voorzieningen die zij daarop moest realiseren, waaronder de riolering, klaar en door de gemeente goedgekeurd zouden zijn. Dat is tot op heden nog niet gebeurd. Uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat één van de redenen daarvoor is dat de gemeente van mening is dat de riolering niet conform afspraak is aangelegd.
Met het voorgaande heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat de riolering, gelegen in het perceel van [appellante] , gebrekkig is én dat deze regelmatig verstoppingen veroorzaakt bij [geïntimeerde] . [appellante] brengt hier onder meer tegenin dat er geen informatie is over de positie van de gestelde verstopping, te weten vóór of achter de erfscheidingsput van [geïntimeerde] . Maar nu er een brief ligt van Hassing waarin staat dat de riolering onder het betonnen pad op het perceel van [appellante] niet goed ligt en daardoor verstoppingen worden veroorzaakt, had het op de weg van [appellante] gelegen concreter te maken dat de (oorzaak van de) verstopping zich op het eigen perceel van [geïntimeerde] voordoet. Dat heeft zij niet gedaan.
3.7.
Verder wijst [appellante] erop dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn voor de verstoppingen. Daartoe voert zij aan dat [naam1] Waterbouw een schutting heeft geplaatst bij de overbuurman van [geïntimeerde] op het adres Waeterrijck 8. Daarbij is het riool beschadigd geraakt en het kan volgens [appellante] dus zo zijn dat de rioolproblemen bij [geïntimeerde] daardoor worden veroorzaakt. De herstelwerkzaamheden in verband met die schade zijn volgens [appellante] afgerond, waarbij een nieuw gedeelte is ingelegd. Maar het zou kunnen dat dit nieuwe gedeelte niet goed aansluit op het oude gedeelte. Een andere mogelijke oorzaak is dat het nieuwe gedeelte door zware regenval is verzakt, aldus [appellante] . Het enkel opbrengen van mogelijke andere oorzaken is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de onderbouwde stelling van [geïntimeerde] dat de ligging van de riolering op het perceel van [appellante] de verstoppingen veroorzaakt. Net als hiervoor in r.o. 3.6. overwogen had het op de weg van [appellante] gelegen om concreter te maken dat een van de door haar geopperde oorzaken zich daadwerkelijk voordoet, maar dat heeft zij niet gedaan. In dat kader overweegt het hof nog dat uit de door [appellante] overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat EMN Expertise de toedracht van de schade als gevolg van de werkzaamheden van [naam1] Waterbouw zou onderzoeken en dat de verzekeraar de aansprakelijkheid beoordeelt. De in dit kader door EMN Expertise of de verzekeraar opgestelde documentatie heeft [appellante] ook niet ingebracht.
3.8.
Bij deze stand van zaken komt het hof dan ook tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat de riolering in het perceel van [appellante] gebrekkig is en verstoppingen bij [geïntimeerde] veroorzaakt. Daarbij gaat het hof voorbij aan het (nadere) bewijsaanbod van [appellante] . Zoals hiervoor al overwogen is door de aard van het kort geding in het algemeen geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Er zijn geen redenen om in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken.
3.9.
De voorzieningenrechter heeft dus terecht een voorlopige voorziening getroffen en het hof zal die veroordeling, inclusief de daaraan gekoppelde dwangsom, in stand laten. Volgens [appellante] moet daar echter wel een tijdsbepaling aan gekoppeld worden. De verplichting tot periodiek onderhoud moet volgens haar eindigen op het moment dat zij haar perceel overdraagt aan de gemeente of een derde. Alhoewel niet in de rede ligt dat [geïntimeerde] [appellante] alsnog aan de veroordeling zal houden op het moment dat zij geen eigenaar meer is van het betreffende perceel (daaronder begrepen het daarin gelegen riool), zal het hof om enige onduidelijkheid op dit punt te voorkomen de veroordeling in tijd beperken zoals hierna vermeld.
De conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt maar voor een zeer beperkt deel. Omdat [appellante] grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, is er geen aanleiding om [geïntimeerde] in de proceskosten (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) te veroordelen. De daartoe strekkende vordering van [appellante] zal het hof dus afwijzen.
3.11.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als [geïntimeerde] verzet instelt tegen dit arrest (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4. De beslissing
Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 november 2024, met dien verstande dat aan de veroordeling in r.o. 4.1. van dat vonnis wordt toegevoegd: “
zolang zij eigenaar is van het perceel en de daarin gelegen riolering, kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie [X] , nummer [nummer1] .
4.2.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.W.J.M. Kemperink, C. Hoogland en M.P.C.J. van Bavel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.