Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure
2.De kern van de zaak
3.De feiten
- 9 april 2024 276 producten
- 18 april 2024 61 producten
- 24 april 2024 52 producten
- 7 mei 2024 26 producten.
4.De beoordeling in hoger beroep
- i) Vaststaat dat tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 30 januari 2024 CMBV geen verweer heeft gevoerd tegen de door Mac’s gevorderde termijn van 7 dagen waarbinnen de 467 producten geleverd moesten worden en zij het standpunt heeft ingenomen dat haar geen dwangsommen opgelegd hoefde te worden, omdat zij sowieso gehoor zou geven aan een veroordeling.
- ii) Vaststaat ook dat CMBV in het vonnis d.d. 30 januari 2024, met daarin de termijn van zeven dagen, heeft berust.
- iii) In het licht van die eerste twee omstandigheden is al minder aannemelijk dat na het vonnis bleek dat het niet mogelijk was binnen 7 dagen na betekening te leveren en mag het nodige worden verwacht van de onderbouwing van dat standpunt waar het de feiten en omstandigheden betreft die zich na het vonnis van 30 januari 2024 hebben voorgedaan.
- iv) De stelling van CMBV dat zij Mac’s met het oog op de lead time had gevraagd om een zogenoemde rolling forecast van 6 maanden en Mac’s daarin nalatig is geweest, is door Mac’s gemotiveerd betwist. Mac’s heeft betoogd dat zij gemiddeld drie weken na een order geleverd kreeg en dat haar nooit om rolling forecasts werd gevraagd. Hiertegenover heeft CMBV haar stelling niet voldoende onderbouwd. Zo heeft zij geen documenten overgelegd waaruit de gestelde afspraak blijkt en ook geen documenten waaruit blijkt dat Mac’s nalatig is geweest in de nakoming van de gestelde afspraak.
- v) Mac’s heeft aangevoerd dat de dagproductie van CMBV voor de producten waar het om gaat circa 10 keer zoveel is dan de te leveren 467 producten en dat CMBV zeer forse voorraden aanhoudt om wereldwijd al haar distributeurs op tijd te kunnen leveren. CMBV heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het best zo kan zijn dat de productie ongeveer 5000 stuks per dag bedraagt, maar dat de producten bestemd zijn voor distributeurs die bestellingen hebben geplaatst. Het hof begrijpt daaruit dat de bestellingen die door Mac’s al vanaf februari 2023 waren geplaatst kennelijk niet hadden geleid tot een voor Mac’s bestemde voorraad omdat CMBV (voordat zij kennis nam van het vonnis van 30 januari 2024) ervan uitging dat de relatie met Mac’s was beëindigd en zij zich niet aan die orders van Mac’s gebonden achtte. Na het vonnis van 30 januari 2024 bleek echter dat die aanname naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onjuist was (geweest) en werd CMBV veroordeeld tot uitlevering van de orders aan Mac’s. Zij heeft er toen niet voor gekozen de bestaande voorraad deels te “herbestemmen” om aldus aan het vonnis te voldoen en heeft slechts de volgens haar vrije voorraad van 52 producten aan Mac’s aangeboden. Als reden geeft CMBV aan dat zij geen wanprestatie wenste te plegen ten opzichte van de andere afnemers, aan wie zij dus wel leverde. Het hof overweegt dat deze keuze van CMBV om aan een veroordeling tot nakoming van een contractuele verplichting jegens Mac’s niet te voldoen maar contracten met anderen wel na te komen een keuze is die voor haar rekening komt. Dit betekent echter niet dat het voor CMBV onmogelijk was om tijdig aan Mac’s te leveren. Daar komt bij dat CMBV onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat zij haar verplichtingen jegens andere distributeurs niet meer zou kunnen nakomen wanneer zij voor hen bestemde voorraden zou uitleveren aan Mac’s.
- vi) CMBV heeft haar, door Mac’s betwiste, stelling dat de door Mac’s bestelde 467 producten afwijken van de normale, gangbare producten niet onderbouwd, ook niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toen zij daartoe in de gelegenheid werd gesteld.
- vii) De 52 stuks die volgens CMBV wel op voorraad waren zijn ook niet op tijd geleverd, namelijk pas op 12 maart 2024 (ongeveer een maand na betekening van het vonnis). Hierbij stelde CMBV aanvankelijk ten onrechte de eis dat Mac’s direct moest betalen, terwijl een betalingstermijn van 45 dagen was overeengekomen. Eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens CMBV aangevoerd dat die 52 stuks andere producten waren dan door Mac’s besteld. Dat is niet alleen te laat door CMBV aangevoerd (in strijd met de tweeconclusieregel), ook mist die (door Mac’s betwiste) stelling ieder onderbouwing. Het veel te laat uitleveren van de 52 stuks die volgens CMBV wel op voorraad waren draagt bij aan het beeld dat sprake was van onwil in plaats van onmogelijkheid.
- viii) Pas op 6 maart 2024 zijn leveranciers van grondstoffen gevraagd om snellere productie. Niet is toegelicht waarom dat niet direct na het vonnis van 30 januari 2024 is gebeurd.
- ix) Eerst in een mail van 10 maart 2024 van CMBV aan haar advocaat wordt de mogelijkheid opgeworpen om de leveringen die bestemd waren voor andere distribiteurs om te leiden met het idee op die manier 200 stuks aan Mac’s te leveren op 25 maart 2024, waarbij echter wel opnieuw de eis gesteld werd dat Mac’s direct moest betalen (in plaats van binnen de overeengekomen betalingstermijn van 45 dagen). Overigens zijn eerst op 9 april 2024 276 stuks geleverd.
- € 798,- griffierecht
- € 2.428,- salaris advocaat van Mac’s (2 punten in appeltarief II);