ECLI:NL:GHARL:2025:399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.338.693/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit bij de koop van een tweedehands auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een koper van een tweedehands auto en de verkoper. De koper, aangeduid als [appellant], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding en ontbinding van de koopovereenkomst waren afgewezen. De kern van het geschil betrof de vraag of de afgeleverde auto voldeed aan de verwachtingen die de koper op basis van de koopovereenkomst mocht hebben, met name in het licht van een technisch gebrek aan de koppakking van de auto. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van non-conformiteit, omdat de koper, gezien de leeftijd en kilometerstand van de auto, niet mocht verwachten dat de auto vrij zou zijn van gebreken. Het hof concludeerde dat de koper onvoldoende had aangetoond dat de auto niet aan de overeenkomst voldeed en dat de vorderingen van de koper in hoger beroep niet toewijsbaar waren. De uitspraak bevestigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de koper tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.693/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 10363951
arrest van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Yadegari te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.H.Z. Brouwers te Zoetermeer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 8 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van 8 februari 2024,
• de memorie van grieven van 23 april 2024,
• de memorie van antwoord van 18 juni 2024.
Partijen hebben het hof vervolgens gevraagd arrest te wijzen op het overgelegde procesdossier.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft een tweedehands auto gekocht van [geïntimeerde] . [appellant] is van mening dat de auto gebreken heeft, waardoor deze niet beantwoordt aan de koopovereenkomst. [geïntimeerde] is het daar niet mee eens. Volgens hem waren de gebreken er niet ten tijde van de levering. Als ze er wel zouden zijn geweest, leidt dat nog niet tot de conclusie dat hij de herstelkosten moet vergoeden of dat er reden is de koopovereenkomst partieel te ontbinden.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter primair gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 1.650,- aan kosten van herstel dat is uitgevoerd door een derde en subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van dit bedrag in verband met partiële ontbinding van de koop. [appellant] heeft ook gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 375,- aan motorrijtuigenbelasting, € 138,42 aan verzekeringspremie, € 392,66 aan buitengerechtelijke kosten en tot betaling van de proceskosten.
2.3
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Daarbij heeft [appellant] zijn eis gewijzigd. Hij heeft nu ook vergoeding gevorderd van reparatiekosten die hij inmiddels aan de auto heeft laten uitvoeren ter hoogte van € 1.034,96, naast de reeds gevorderde € 1.650,- aan herstelkosten. [appellant] heeft verder gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van motorrijtuigenbelasting, die hij nu begroot op € 350,- en tot betaling van € 129,25 aan verzekeringspremie. De gevorderde buitengerechtelijke kosten bedragen in hoger beroep € 534,12.
2.4
[geïntimeerde] heeft tegen de eiswijzigingen, voor zover het betreft een vermeerdering van de eis, bezwaar gemaakt omdat deze eis al bekend had kunnen zijn in eerste aanleg. Dat door de eiswijziging een instantie wordt gemist, staat het toelaten van de eiswijziging in hoger beroep in dit geval echter niet in de weg. Het hof constateert dat [geïntimeerde] verweer heeft kunnen voeren - en ook heeft gevoerd - tegen de gewijzigde eis. De vermeerdering van eis is ook anderszins niet in strijd met de goede procesorde. Recht zal dan ook worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de afgeleverde auto aan de koopovereenkomst beantwoordt. Het hof zal oordelen dat dat het geval is en dat - in juridische termen - van non-conformiteit geen sprake is. Daarmee is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [appellant] . Het hof zal dit oordeel hierna toelichten. De vijf grieven (bezwaren) die [appellant] tegen het oordeel van de kantonrechter heeft geformuleerd, zullen daarbij thematisch worden besproken. De achtergrond van het geschil is als volgt.
De feiten
3.2
[geïntimeerde] heeft een autobedrijf en handelt in occasions. [appellant] heeft op 6 september 2022 een tweedehands auto van [geïntimeerde] gekocht voor € 5.250,-. Het gaat om een Opel Insignia Sports Tourer met bouwjaar 2010 en een kilometerstand van 233.717 km ten tijde van de koop. De auto is op 10 september 2022 aan [appellant] geleverd.
3.3
Overeengekomen is dat de auto wordt afgeleverd met een nieuwe APK en trekhaak op kosten van [geïntimeerde] en met een nieuwe distributieriem, waarvoor [appellant] € 275,- heeft bijbetaald.
3.4
Op 17 januari 2023 bericht LPG Service Point aan [appellant] onder meer:
‘Diagnose Geconstateerd Lekkage Koppaking Motorolie mengt met Koelvloeistof’.Volgens dit bericht stond de kilometerstand van de auto inmiddels op 245.431.
3.5
In een brief van 19 januari 2023 stelt [appellant] [geïntimeerde] in gebreke. Sprake zou zijn van problemen met de koelvloeistof en een kapotte koppakking, waardoor niet meer veilig met de auto gereden kan worden. Daarbij wordt opgemerkt dat het koelvloeistofreservoir onder de olie zit en dat de diagnose van de garage is bijgevoegd. In de brief wordt [geïntimeerde] verzocht binnen zeven dagen de auto op te halen, vervangend vervoer bij [appellant] achter te laten en het gebrek te herstellen, zonder daarvoor kosten bij [appellant] in rekening te brengen. Daarbij wordt opgemerkt dat [geïntimeerde] binnen zeven na dagtekening van de brief eenmalig en schriftelijk de termijn kan verdagen met zeven dagen. Verder wordt geschreven dat als niet, niet tijdig of niet volledig aan de ingebrekestelling wordt voldaan de koop als ontbonden wordt beschouwd en [geïntimeerde] de koopprijs van € 5.250,- dient terug te betalen en een aantal kosten aan [appellant] moet vergoeden.
3.6
Op 30 januari 2023 brengt LPG Service Point aan [appellant] € 1.650,- in rekening. Op de factuur staat dat dit is voor:
‘Koppaking Vervangen
Kopbouten Vervangen
Rechter koelflens compleet vervangen
Thermostaat Vervangen
Bougie's Vervangen
Distributieriem Vervangen
Labdasensor Bank 2 vervangen Diagnose Sonde
Koelvloeistofreservoir + dop vervangen
Olie beurt + Filter Vervangen’
3.7
In een brief van 31 januari 2023 heeft [appellant] de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vergoeding van de kosten van herstel door een derde en is [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van € 1.650,-.
3.8
In een brief van 2 februari 2023 wijst [geïntimeerde] aansprakelijkheid af.
Non-conformiteit
3.9
Tussen partijen is niet in geschil dat de aankoop van de auto door [appellant] een consumentenkoop is in de zin van artikel 7:5 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). [geïntimeerde] handelt in de uitoefening van een bedrijf en [appellant] is een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een bedrijf. Gelet op de stukken is het hof van oordeel dat aan de (pre)contractuele informatieplichten als genoemd in artikel 6:230l BW is voldaan.
3.1
Op grond van artikel 7:17 lid 1 BW moet een afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Gelet op het tweede lid van dit artikel beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (en is daarmee sprake van non-conformiteit). De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik van de zaak nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen.
3.11
Het conformiteitsvereiste is voor een consumentenkoop tegen de achtergrond van de genoemde bepaling nader uitgewerkt in artikel 7:18 en 18a BW. Voor de vraag of een op grond van een consumentenkoop afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, moet de zaak met name voldoen aan in deze bepalingen nader omschreven eisen, voor zover die in een concreet geval van toepassing zijn.
3.12
De wetgever heeft onderscheid gemaakt tussen zogenoemde subjectieve (artikel 7:18 lid 1 BW) en objectieve (artikel 7:18 lid 2 BW) conformiteitseisen. Die sluiten op elkaar aan, maar zijn niet altijd strikt te scheiden. Zo moet de zaak bijvoorbeeld (voor zover van toepassing) wat betreft de beschrijving, het type en kwaliteit voldoen aan de overeenkomst (artikel 7:18 lid 1 sub a BW) en moet de zaak geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor zaken van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt alsook de kenmerken bezitten, onder meer met betrekking tot duurzaamheid en functionaliteit, die voor hetzelfde type zaken normaal zijn en die de koper redelijkerwijs mag verwachten gelet op onder meer de aard van de zaak (artikel 7:18 lid 2 sub a respectievelijk sub d BW). Een afwijking van de objectieve conformiteitseisen is alleen mogelijk als de consument hiervan uitdrukkelijk in kennis is gesteld én de consument die afwijking uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard (artikel 7:18 lid 6 BW).
3.13
Van belang is verder dat volgens vaste rechtspraak [1] bij de koop van een tweedehands auto die bestemd is om aan het verkeer deel te nemen, wordt aangenomen - overeenkomstig de huidige objectieve conformiteitsmaatstaven in het geval van consumentenkoop - dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt als het gebruik van de auto een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert door een gebrek dat niet eenvoudig door de koper kan worden ontdekt en hersteld. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. Onder omstandigheden kunnen ook andere afwijkingen van de verwachtingen non-conformiteit opleveren. Bezien moet worden wat de koper die tevens consument is, op grond van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper, van de auto mocht verwachten. Een en ander moet getoetst worden aan artikel 7:17, artikel 7:18 en artikel 7:18a BW. De stelplicht en bewijslast van de non-conformiteit van de auto rusten op de koper.
3.14
Bij een consumentenkoop geldt verder het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 7:18a lid 2 BW. Indien de afwijking van hetgeen is overeengekomen zich binnen één jaar na aflevering openbaart, wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Het is vervolgens aan de verkoper om te stellen en te bewijzen dat de zaak bij aflevering wel aan de overeenkomst beantwoordde.
Wat is het technische gebrek?
3.15
[appellant] heeft gesteld, althans zo begrijpt het hof zijn stellingen, dat de koppakking van de auto kapot was. In zijn ingebrekestelling omschrijft [appellant] de gebreken weliswaar als ‘
problemen met koelvloeistof en een kapotte koppakking’en met
‘koelvloeistof reservoir zit onder de olie’, maar de problemen met de koelvloeistof en het koelvloeistofreservoir zijn terug te voeren op de kapotte koppakking. In zijn memorie van grieven stelt [appellant] dan ook dat er diverse lekkages kunnen ontstaan in de koppakking, maar dat een veelvoorkomende lekkage met zich brengt dat intern motorolie naar de koelvloeistof lekt. Dat begint, aldus [appellant] , als een kleine lekkage die nog niet leidt tot het doen branden van dashboardlampjes. Het lek wordt echter steeds groter en na verloop van tijd zal de auto de melding geven dat de olie dient te worden bijgevuld. Vanaf het moment dat het lek ontstaat, kan daardoor nog gemakkelijk 15.000 kilometer met de auto worden gereden voordat de signalen verschijnen. Het lek in de koppakking van zijn auto moet dus zijn ontstaan voordat de auto is gekocht, aldus nog steeds [appellant] .
3.16
[geïntimeerde] heeft het gebrek in de koppakking betwist omdat [appellant] niet zou hebben aangetoond dat die daadwerkelijk kapot was, en hem ook niet de redelijke mogelijkheid is geboden tot diagnose en een eventueel daaropvolgend kosteloos herstel.
3.17
Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit, mede gelet op het bericht van LPG Service Point van 17 januari 2023, dat op 17 januari 2023 daadwerkelijk sprake was van een lekke koppakking die vermenging van motorolie met koelvloeistof tot gevolg had. Het hof gaat er veronderstellenderwijs ook vanuit dat de lekke koppakking, die zich vier maanden na de aflevering zou hebben gemanifesteerd, (tenminste) in aanleg al bij de aflevering van de auto op 10 september 2022 aanwezig is geweest.
Levert het technisch gebrek non-conformiteit op?
3.18
De vraag is of de afgeleverde auto door de lekke koppakking non-conform is en daarmee niet aan de overeenkomst beantwoordt. Dat is niet het geval. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
3.19
Vaststaat dat de afgeleverde auto 12 jaar oud was en een kilometerstand op de teller had van 233.717. Vaststaat ook dat de overeengekomen koopprijs € 5.250,- bedroeg. [appellant] mag worden verondersteld ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst van deze feiten op de hoogte te zijn geweest. Op dat moment is afgesproken dat de distributieriem zou worden vervangen en dat de auto vervolgens APK zou worden gekeurd. Vaststaat dat de auto op 7 september 2022 is gekeurd door autobedrijf De Kok in Tilburg en zonder meer – zonder reparatiepunten - is goedgekeurd. [appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] hem dan ook heeft medegedeeld dat de auto in ‘
goede staat’was. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat de distributieriem is vervangen conform hetgeen is afgesproken. [appellant] betwist dat, omdat LPG Service Point later, bij het vervangen van de koppakking, ook de distributieriem zou hebben vervangen. Het hof laat in het midden of de distributieriem al eerder was vervangen, omdat [appellant] het niet vervangen ervan niet aan zijn vordering op grond van non-conformiteit ten grondslag heeft gelegd. Het hof kan dat althans niet uit zijn stellingen afleiden.
3.2
Tegen de achtergrond van het voorgaande mocht [appellant] op grond van de overeenkomst verwachten dat de auto geschikt was voor normaal gebruik, te weten dat daarmee op de openbare weg mocht en kon worden gereden. In dit verband is onvoldoende gemotiveerd door [appellant] gesteld dat de auto dusdanige gebreken had, dat de auto wegens gevaar voor de verkeersveiligheid de weg niet op mocht. Het feit dat de auto op 7 september 2022 APK is goedgekeurd, geeft ook aan dat de auto niet als onveilig is aangemerkt. Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat de APK - waarvan de kwaliteit van de keuringen door de RDW wordt geborgd - ondeugdelijk is uitgevoerd, gaat het hof daaraan voorbij als een onvoldoende gemotiveerde stelling. [appellant] heeft ook in de vier maanden na de aflevering nog 11.714 km met de auto op de openbare weg kunnen rijden. Naar het oordeel van het hof bestaat onvoldoende grond voor de conclusie dat de auto gedurende die periode als gevolg van een of meer gebreken een gevaar voor de verkeersveiligheid heeft opgeleverd bij gebruik in het verkeer.
3.21
Omdat de aard van de zaak bij de beoordeling van groot belang is, moet vervolgens worden vooropgesteld dat het ging om een gebruikte auto uit 2010 met 233.717 kilometer op de teller. Die auto is verkocht tegen een relatief lage prijs. [appellant] mocht om die reden redelijkerwijs niet verwachten dat de auto geen enkel technische gebrek zou hebben, vrij zou blijven van dergelijke gebreken of geen reparatie nodig zou hebben, ook als bij de verkoop aan hem in algemene bewoordingen is medegedeeld dat de auto ‘
in goede staat’verkeerde. Een auto is bij normaal gebruik onderhevig aan slijtage en in het algemeen geldt dat de kans op technische gebreken groter wordt naarmate de auto ouder is en meer kilometers heeft gereden. Dat geldt ook voor een koppakking van een dergelijke auto. Dit algemene gegeven is verdisconteerd in de koopprijs van een gebruikte auto, die doorgaans lager is dan die van een nieuwe, en lager wordt naarmate de auto ouder is en meer kilometers op de teller heeft. Een koper van een gebruikte auto op leeftijd met een fikse kilometerstand moet er dan ook rekening mee houden dat een dergelijke auto kenmerken bezit die voor dit type zaken normaal zijn en die van invloed zijn op de duurzaamheid en functionaliteit. Dit betekent dat de koper er in het algemeen rekening mee moet houden dat de auto eerder gebreken zal vertonen dan een nieuwe auto en eerder regulier onderhoud nodig zal hebben. Een afwijking van objectieve conformiteitseisen in de zin van artikel 7:18 lid 2 BW (eventueel in samenhang gelezen met artikel 7:18 lid 6 BW) oftewel een afwijking van het gebruikelijke, betekent dit nog niet. De verwijzing door [appellant] naar twee auto’s van hetzelfde type en model die te koop staan met een vergelijkbare kilometerstand en vraagprijs, maakt dit oordeel niet anders. Daaruit kan ook niet de conclusie worden getrokken, zoals [appellant] doet, dat hij mocht verwachten dat zijn auto aanzienlijk langer zou presteren dan de auto heeft gedaan. De advertenties zeggen niets over de verwachtingen die [appellant] ten aanzien van de duurzaamheid en functionaliteit van de door hem gekochte en aan hem afgeleverde auto (subjectief en objectief) mocht hebben, laat staan dat de auto’s uit de advertenties niet behept zouden zijn met een of meer technische gebreken.
3.22
[appellant] stelt dat hij geen aanknopingspunten had tot het doen van nader onderzoek, maar dat [geïntimeerde] wel zijn mededelingsplicht heeft geschonden. Uit zijn stellingen valt op te maken dat hij als koper van de auto het kleine lek in de koppakking, dat nog niet leidde tot een melding op het dashboard, bij het sluiten van de koopovereenkomst niet heeft kunnen zien. Hij stelt evenwel dat [geïntimeerde] als autohandelaar het lek in de koppakking dat in een pril stadium aanwezig was, wel had moeten opmerken en hem daarvan in kennis had moeten stellen. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij met het gebrek van de lekke koppakking op de hoogte was of had kunnen zijn. Hij heeft aangevoerd dat hij bij het vervangen van de distributieriem geen bijzonderheden heeft geconstateerd en dat ook bij de APK-keuring geen lekkages of andere bijzonderheden zijn geconstateerd. Waarom [geïntimeerde] in dit geval het gebrek zou hebben gekend of had moeten waarnemen, blijft onduidelijk. [appellant] licht dit ook onvoldoende toe. Hij kan niet volstaan met de opmerking dat een autohandelaar zijn auto’s kent, en is aldus in zijn stelplicht tekort geschoten. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen.
3.23
Een verwijzing naar het rapport van Kentekencheck waaruit zou volgen dat bij de APK-keuring van een jaar eerder overmatige vloeistoflekkage is geconstateerd, maakt dit oordeel niet anders. [geïntimeerde] heeft in de gegeven omstandigheden ook niet hoeven wijzen op de eerdere APK-keuring. Op grond van de APK-keuring vlak voor de levering mochten beide partijen er namelijk van uitgaan dat die geconstateerde lekkages afdoende waren hersteld, en dat ook geen sprake was van voor de APK-keuring relevante gebreken.
3.24
Dat uit het rapport van Kentekencheck verder blijkt dat voor deze auto een terugroepactie heeft plaatsgehad, maakt dit oordeel ook niet anders. Door [appellant] is niet toegelicht dat deze terugroepactie in verband staat met het gestelde gebrek of een ander gebrek dat in dit kader relevant zou zijn. [2]
3.25
Dat de auto veertien maanden als taxi is gebruikt, maakt evenmin dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden zijn mededelingsplicht heeft geschonden. [appellant] heeft niet onderbouwd dat het technische gebrek in de koppakking op enigerlei wijze in verband staat met het feit dat de auto gedurende deze maanden als taxi is gebruikt. Daarnaast heeft [appellant] nog gewezen op een rapport van CarVertical, waaruit zou blijken dat er ‘
indicaties’ zijn dat de auto
‘mogelijk aanzienlijke schade’heeft geleden. Dit had [geïntimeerde] , zo begrijpt het hof de stellingen van [appellant] , eveneens aan hem moeten meedelen. Het hof passeert ook dit argument, omdat niet vaststaat dat de auto schade heeft geleden, onvoldoende is gesteld dat [geïntimeerde] hiermee op de hoogte was en omdat onduidelijk is of er een verband bestaat tussen de vermeende schade en het gestelde gebrek. [3]
3.26
Op basis van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor de conclusie dat de auto ten tijde van de aflevering aan [appellant] niet beantwoordde aan wat hij daarvan op basis van de koopovereenkomst mocht verwachten. Redengevende feiten die een andere conclusie rechtvaardigen, zijn door [appellant] onvoldoende gesteld, zodat aan bewijslevering op dit punt evenmin wordt toegekomen.
3.27
De vorderingen van [appellant] die steunen op de vermeende non-conformiteit zijn met dit oordeel ook in hoger beroep niet toewijsbaar. [4] Dit betreft naast de herstelkosten van € 1.650,- ook de gevorderde vergoeding voor motorrijtuigenbelasting, verzekeringspremies en buitengerechtelijke kosten.
De gegeven termijn in de ingebrekestelling
3.28
Als één of meer grieven van [appellant] wel zouden slagen, zou het hof zijn toegekomen aan beoordeling van het verweer van [geïntimeerde] dat hij niet deugdelijk in gebreke is gesteld, waardoor [appellant] zijn succes op een beroep op non-conformiteit heeft vergooid. De in de brief van de gemachtigde van [appellant] van 19 januari 2023 genoemde termijn van zeven dagen – die binnen zeven na dagtekening van de brief eenmalig en schriftelijk met zeven dagen zou kunnen worden verdaagd – is volgens [geïntimeerde] onvoldoende (zie voor de betreffende ingebrekestelling rechtsoverweging 3.5).
3.29
Het hof is van oordeel dat de termijn van zeven dagen, die alleen onder voorwaarden zou kunnen worden verdaagd met nog eens zeven dagen, in de gegeven omstandigheden geen redelijke termijn is in de zin van artikel 6:82 BW. Bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van de termijn die aan de schuldenaar voor nakoming wordt gegeven, moet de tijd worden betrokken die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. [5] Niet is gesteld dat [appellant] [geïntimeerde] gelegenheid heeft geboden om zich voor te bereiden. Evenmin is gesteld dat [appellant] hem de mogelijkheid heeft gegeven de auto te diagnosticeren. Onder die omstandigheden acht het hof een termijn van zeven dagen voor nakoming te kort, ook als die termijn schriftelijk nog kan worden verlengd met zeven dagen. [geïntimeerde] moet gelegenheid hebben om zich binnen een redelijke termijn te beraden op zijn standpunt, desgewenst zelf de auto te diagnosticeren en inhoudelijk te reageren door een en ander op papier te zetten dan wel een gemachtigde in te schakelen. Dat aanmaning van [geïntimeerde] vruchteloos zou zijn in de zin van artikel 6:82 lid 2 BW, is betwist en in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd door [appellant] gesteld. Het inbrengen van bewijsstukken over een contactmoment tussen [appellant] en [geïntimeerde] is weliswaar toegezegd, maar het hof heeft deze stukken niet in het dossier aangetroffen. Binnen veertien dagen heeft [appellant] de koppakking nu door een derde laten herstellen. Daarmee heeft hij [geïntimeerde] de mogelijkheid ontnomen zelf onderzoek te doen en eventueel tot nakoming over te gaan. Dat komt voor risico van [appellant] en vormt ook een grond voor afwijzing van zijn vorderingen.
Restvorderingen
3.3
[appellant] heeft in hoger beroep verder gevorderd vergoeding van de kosten voor de reparaties die hij kort na de aanschaf van de auto heeft moeten laten uitvoeren. Het gaat om totaal € 1.034,96. Het hof wijst deze vordering af, die betrekking lijkt te hebben op kosten van regulier onderhoud. Het ontbreekt aan een adequate toelichting op de vordering en een grondslag op basis waarvan deze kosten door [geïntimeerde] gedragen zouden moeten worden.
De conclusie
3.31
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [6]
3.32
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 8 november 2023,
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht,
€ 858,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief I),
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, M.W. Zandbergen en M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 januari 2025.

Voetnoten

1.Vergelijk onder meer HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1338 en HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3097.
2.Grief II slaagt gelet op het voorgaande niet.
3.Grieven III, IV en V slagen gelet op het voorgaande evenmin.
4.Grief I kan niet tot vernietiging van het dictum leiden en faalt eveneens.
5.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581.
6.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.