Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de hogerberoepdagvaarding
- de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
- de akte overlegging producties van de Jachthaven
2.De achtergrond van de zaak
3.Het oordeel van het hof
lex specialis) – al aangenomen dat de algemene termijn van toepassing is (de vaststelling van een bestemmingsplan lijkt geen ‘besluit op aanvraag’). De Jachthaven heeft ook nog gesteld dat de termijn van 12 weken een maximumtermijn is en dat er in het hypothetische geval eerder zou zijn beslist, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, nu de Gemeente er op heeft gewezen dat de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen, die op 21 maart 2018 plaatsvonden, het zeer onaannemelijk maken dat de raad (in de nieuwe samenstelling) al kort na 13 maart 2018 tot vaststelling zou zijn overgegaan. Met de rechtbank acht het hof een vaststelling tegen het einde van de 12-wekenperiode aannemelijker. De Gemeente heeft gesteld dat in het voor de Jachthaven meest gunstige hypothetische scenario, het bestemmingsplan zou zijn vastgesteld in de raadsvergadering van 28 mei 2018. De Gemeente heeft ook gesteld dat 2 juli 2018 een realistischer datum voor de vaststelling is. Het hof zal zoveel mogelijk aansluiten bij de feitelijke situatie, waarin tussen de tweede terinzagelegging en de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ruim vijf maanden zijn verstreken (van 10 augustus 2018 tot 25 januari 2019).
Hopelijk lukt het om het plan voor de zomervakantie in het college te krijgen”, maar daar leest het hof geen toezegging in, noch een deadline. Onvoldoende is ook dat [naam2] in zijn e-mail van 30 juni 2017 schrijft “
We spraken eerder af dat we geen gecoördineerde procedure zouden doen, maar eerst het bestemmingsplan in procedure gaan brengen en vaststellen en ‘daags er na’ de vergunning kunnen verlenen”. Ook dit kwalificeert niet als toezegging om een bepaalde deadline voor het vergunningstraject te halen. Dat [naam2] hier namens het College en/of de raad van de Gemeente spreekt blijkt evenmin. Bovendien bevat de anterieure overeenkomst, die van latere datum is dan de hiervoor geciteerde e-mails, geen tijdspad of planning, noch een deadline waarbinnen de planologisch-juridische procedures afgerond zullen worden. Het hof acht het onwaarschijnlijk dat de Jachthaven een werkelijk bestaande toezegging of afspraak over een deadline niet zou hebben opgenomen in die overeenkomst. De inspanningsverplichting van de Gemeente om de procedures ‘tijdig’ in gang te zetten en ‘voortvarend’ af te ronden is te weinig concreet om (achteraf) een bepaalde deadline op te baseren. Ook uit de verdere correspondentie en stukken blijkt niet van een deadline voor de bestemmingsplanwijziging en de vergunningverlening waar de Jachthaven bij de Gemeente op heeft aangestuurd, laat staan met de Gemeente heeft afgestemd en/of (gerechtvaardigd) op heeft vertrouwd. In dat verband merkt het hof nog op dat – zoals de Gemeente heeft aangevoerd – de Jachthaven in het bestemmingsplan- en omgevingsvergunningstraject werd bijgestaan door een ter zake deskundige (de heer [naam3] van haar aannemer). Met al het voorgaande ontvalt ook de grondslag aan de stelling van de Jachthaven dat zij als gevolg van de fout niet langer bij de Gemeente heeft aangedrongen op versnelling van de besluitvorming.
De beslissing