ECLI:NL:GHARL:2025:3889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
200.339.853
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid bij vertraging in besluitvorming bestemmingsplanwijziging i.v.m. bouwvergunning

In deze zaak heeft de Jachthaven Eembrugge Holding B.V. hoger beroep ingesteld tegen de Gemeente Eemnes, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Jachthaven had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe botenloods, maar de Gemeente heeft vertraging opgelopen in de besluitvorming over de wijziging van het bestemmingsplan. De Jachthaven stelt dat deze vertraging een tekortkoming van de Gemeente oplevert, waardoor zij schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de Jachthaven afgewezen, omdat de kans op schade te klein werd geacht. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de vordering van de Jachthaven niet slaagt, omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen de tekortkoming van de Gemeente en de gestelde schade. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de Jachthaven veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.853
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 548205
arrest van 24 juni 2025
in de zaak van
Jachthaven Eembrugge Holding B.V.
die is gevestigd in Baarn,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: de Jachthaven,
advocaat: mr. W.J. Bosma,
tegen
Gemeente Eemnes
die is gevestigd in Eemnes,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: de Gemeente,
advocaat: mr. R.D. Boesveld.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De Jachthaven heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 12 juli 2023 en het eindvonnis van 31 januari 2024 die de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank) tussen partijen heeft gewezen.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de hogerberoepdagvaarding
  • de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis
  • de memorie van antwoord, tevens incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
  • de akte overlegging producties van de Jachthaven
Op 21 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal (een verslag) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De achtergrond van de zaak

2.1
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.7 van het vonnis van 12 juli 2023, aangevuld met daarna gebleken feiten. De Jachthaven exploiteert een jachthaven in Eembrugge, op de grens van de Gemeente en de gemeente Baarn. De Jachthaven heeft een plan ingediend bij de Gemeente voor de bouw van een nieuwe, grotere botenloods (en sloop van de bestaande loods). De Gemeente reageerde positief. Rijkswaterstaat en de provincie hadden geen bezwaar tegen het plan. Het bouwplan paste door de bouwhoogte en het bouwvlak niet binnen het bestaande bestemmingsplan van de Gemeente (en dat van de gemeente Baarn). Om de benodigde omgevingsvergunning aan de Jachthaven te kunnen verlenen, moest het bestemmingsplan worden herzien. De Gemeente heeft in maart 2017 de voorbereidingen voor de herziening van het bestemmingsplan in werking gezet. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is namens de Jachthaven door haar aannemer (Handels- en Constructiebedrijf [naam1] B.V.) gedaan op 31 januari 2017, en is op 23 augustus 2017 aangevuld met een gewijzigde tekening. De Jachthaven en de Gemeente hebben op 27 september 2017 een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin is onder meer vastgelegd dat de Gemeente zich naar beste vermogen zal inspannen om de geëigende planologisch-juridische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden, en zijn afspraken gemaakt over het verhaal van te maken gemeentelijke kosten.
2.2
Direct na afloop van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan door de Gemeente, van 30 januari tot 12 maart 2018, is gebleken dat het bouwvlak van de verbeelding in het bestemmingsplan niet samenviel met het bouwvlak dat was opgenomen in de aanvraag van de Jachthaven voor een omgevingsvergunning. De toegestane bouwhoogte was aangepast, maar het bouwvlak niet. Er moesten daarom (voor de Gemeente en de gemeente Baarn) nieuwe ontwerpbestemmingsplannen worden opgesteld, waarin ook het bouwvlak was aangepast. De provincie had ook nu geen bezwaar. De tweede terinzagelegging was van 29 juni tot 9 augustus 2018. Het bestemmingsplan is in werking getreden op 25 januari 2019. De omgevingsvergunning is op 2 april 2019 verleend aan de Jachthaven. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 13 mei 2019 een watervergunning verleend. De bouw van de nieuwe botenloods is begonnen op 23 augustus 2019. Op 8 april 2020 is de bouw gereed gemeld.
2.3
Volgens de Jachthaven levert de terinzagelegging van de verkeerde verbeelding een tekortkoming op van de Gemeente in de nakoming van de anterieure overeenkomst dan wel een onrechtmatige daad, en is de Gemeente aansprakelijk voor de daardoor door haar geleden schade. De Gemeente betwist schadeplichtig te zijn. De Jachthaven heeft daarom geweigerd de door de Gemeente in rekening gebrachte kosten (exploitatiebijdrage, leges) te betalen. De Gemeente heeft vervolgens executoriaal beslag gelegd op eigendommen van de Jachthaven.
2.4
De Jachthaven heeft bij de rechtbank gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door haar geleden schade en dat zij niet in verzuim is met betaling van de exploitatiebijdrage en de leges aan de Gemeente, en dat het executoriaal beslag dat de Gemeente heeft gelegd moet worden opgeheven, met een verbod om aan dat beslag verdere uitvoering te geven.
2.5
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. Volgens de rechtbank is – kort gezegd – de Gemeente weliswaar tekortgeschoten, maar is de kans te klein dat de Jachthaven daardoor schade heeft geleden. De bedoeling van het hoger beroep van de Jachthaven is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, waarbij de Jachthaven bij wege van eisvermeerdering verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert. De bedoeling van het hoger beroep van de Gemeente, dat zoals ter zitting is verklaard zekerheidshalve is ingesteld, is dat de beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd met aanvulling of verbetering van gronden.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep van de Jachthaven niet slaagt, zodat de bestreden vonnissen worden bekrachtigd. Dat wordt hierna uitgelegd.
Grondslag vordering en omvang hoger beroep
3.2
De grondslag van de vordering van de Jachthaven is dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, omdat de Gemeente een eenvoudig te voorkomen fout heeft gemaakt bij het volgen van de planologische procedure voor het realiseren van de nieuwe botenloods. Die fout is de terinzagelegging van de verkeerde verbeelding, waardoor er een tweede terinzagelegging noodzakelijk was. Dit levert volgens de Jachthaven een toerekenbare tekortkoming op dan wel (subsidiair) een onrechtmatige daad. De Gemeente was op grond van de anterieure overeenkomst gehouden zich in te spannen om de geëigende planologisch-juridische procedures tijdig in gang te zetten en voortvarend af te ronden, wat echter niet is gebeurd door de vertraging als gevolg van de fout, aldus de Jachthaven.
3.3
Volgens de Jachthaven heeft de fout van de Gemeente schade veroorzaakt door de verlate aanvang van de bouw van de nieuwe botenloods. De Jachthaven stelt daartoe dat haar aannemer als oorspronkelijke planning aanhield om in april 2018 (althans in de zomer van 2018) te starten met de bouw van de nieuwe loods. Die planning is niet gehaald door de vertraging. Zou die planning zijn gehaald, dan zou de botenloods gereed zijn geweest voor het winterseizoen 2018/19 (dat loopt van november tot april) en zou de Jachthaven daarvan inkomsten hebben gehad, die zij nu is misgelopen. Ook zou de Jachthaven in dat geval later de oude loods hebben gesloopt, waardoor zij nog inkomsten uit die loods zou hebben gehad in het winterseizoen 2017/18, die zij nu is misgelopen. Verder stelt de Jachthaven te zijn geconfronteerd met hogere bouwkosten van haar aannemer, die vermeden zouden zijn als er eerder was gebouwd. Ten slotte heeft de Jachthaven gesteld dat zij door de vertraging extra rente heeft moeten betalen op leningen om de nieuwbouw te bekostigen.
3.4
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de Jachthaven niet de fout als zodanig als schadeveroorzakend feit aanmerkt – uit het ter inzage leggen van de verkeerde verbeelding vloeit op zichzelf geen schade voort, en de Jachthaven stelt dat ook niet – maar de daarmee gemoeide vertraging van de planologische besluitvorming bij de Gemeente. Het hof ziet zich, gezien het verweer van de Gemeente, voor de vraag gesteld of die vertraging een tekortkoming oplevert, zelfs als het gaat om een fout die eenvoudig te voorkomen was. De reden is dat uit de anterieure overeenkomst niet zonder meer valt op te maken dat is beoogd een verdergaande aansprakelijkheid van de Gemeente in het leven te roepen dan de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor schade die eventueel voortvloeit uit het niet-tijdig beslissen. Voor die aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad zijn bijkomende omstandigheden nodig, alvorens kan worden geconcludeerd dat het bestuursorgaan in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de mate waarin de beslistermijn wordt overschreden, de oorzaak of oorzaken van de termijnoverschrijding, en de voor het bestuursorgaan kenbare belangen van de betrokken belanghebbenden. [1] De Gemeente heeft bestreden dat er sprake is van een fout of toerekenbare tekortkoming, en beroept zich op exoneratiebedingen in de anterieure overeenkomst.
3.5
Het hof zal een oordeel op deze punten in het midden laten. Want ook als het hof er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat de Gemeente aansprakelijk kan worden gehouden, strandt de vordering van de Jachthaven op het ontbreken van causaal verband (condicio sine qua non-verband) tussen de tekortkoming of fout en de schade. Het hof denkt hier dus anders over dan de rechtbank, maar komt wel tot dezelfde beslissing. Dat legt het hof hierna uit.
3.6
Het hof merkt eerst nog het volgende op over de omvang van het hoger beroep. De Jachthaven heeft haar vordering gebaseerd op het door de Gemeente ter inzage leggen van de verkeerde verbeelding en de vertraging die daardoor is ontstaan. Ter zitting bij het hof heeft de Jachthaven voor het eerst gesteld dat de Gemeente ook mondelinge toezeggingen niet is nagekomen. Wethouders en/of gemeenteambtenaren zouden hebben gezegd dat het nieuwe bestemmingsplan in 2017 zou worden vastgesteld en dat de omgevingsvergunning in maart 2018 zou worden verleend. Het hof slaat hier geen acht op. Niet alleen zijn deze stellingen niet onderbouwd, maar bovendien zijn ze te laat ingenomen om te worden betrokken in de rechtsstrijd. In het belang van de concentratie van het debat en van een spoedige afdoening van het geschil, mag van de Jachthaven in beginsel worden verlangd dat zij bij haar memorie van grieven aanstonds niet alleen al haar bezwaren (grieven) tegen de beslissing van de rechtbank aanvoert, maar ook de nieuwe feiten of stellingen naar voren brengt waarop zij zich in hoger beroep mede wenst te beroepen. [2] De Gemeente heeft hier ter zitting terecht op gewezen. Een uitzondering op dit uitgangspunt is niet aan de orde.
Causaal verband (condicio sine qua non-verband)
3.7
Beide partijen hebben bestreden dat het causaal verband in deze zaak moet worden beoordeeld aan de hand van de leer van de kansschade. Het hof is van oordeel dat het bestaan van het causaal verband in de zin van artikel 6:74 lid 1 BW dan wel 6:162 lid 1 BW (het condicio sine qua non-verband) dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist of gehandeld indien het niet de tekortkoming of fout had begaan. [3] Als in de hypothetische situatie (zonder tekortkoming of fout) dezelfde schade zou zijn geleden als in de feitelijke situatie is gebeurd, dan ontbreekt het causaal verband. Het hof gaat in dat kader uit van het meest aannemelijke hypothetische scenario. Dat scenario houdt in dat de Gemeente dan met de eerste terinzagelegging – met (meteen) de juiste verbeelding – zou hebben volstaan. De besluitvorming zou daardoor met ongeveer vijf maanden zijn verkort (het tijdsverloop tussen het einde van de eerste terinzagelegging van 30 januari tot 12 maart 2018 en dat van de tweede van 29 juni tot 9 augustus 2018). Het ligt in de rede om voor de verdere voortgang van het besluitvormingsproces bij de Gemeente in de hypothetische situatie zoveel mogelijk aan te sluiten bij de feitelijke situatie (dus na de tweede terinzagelegging). Het meest aannemelijke hypothetische scenario benadert immers de werkelijkheid zoveel mogelijk. De Jachthaven heeft weliswaar betoogd dat in de hypothetische situatie het besluitvormingsproces nog meer zou zijn bekort, maar het hof volgt dat niet. Het hof legt zijn oordeel hierna uit, aan de hand van de gestelde schadeposten.
Zou het winterseizoen 2018/19 zijn gehaald?
3.8
Volgens de Jachthaven was haar oorspronkelijke planning om eind maart 2018 te beschikken over de omgevingsvergunning, zodat haar aannemer aansluitend kon beginnen met de bouw van de nieuwe loods in april 2018. Zonder de tekortkoming van de Gemeente zou volgens de Jachthaven de nieuwe loods gereed zijn geweest voor het winterseizoen 2018/19. De Gemeente heeft betwist dat deze planning (als deze al voor de Gemeente kenbaar was) reëel was; ook als meteen de juiste verbeelding ter inzage zou zijn gelegd, zou de nieuwe loods niet tijdig voor het winterseizoen 2018/19 in gebruik zijn genomen. Het hof volgt het standpunt van de Gemeente.
3.9
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat aangezien de Jachthaven de winterstalling van boten verzorgt, de sloop van de oude loods, gevolgd door de bouw van de nieuwe loods eigenlijk alleen in het zomerseizoen mogelijk is, als alle boten te water liggen en er géén sprake is van winterstalling. De Jachthaven heeft hier niet (voldoende kenbaar) tegen gegriefd. Ter zitting bij het hof is van de zijde van de Jachthaven naar voren gebracht dat het ook mogelijk zou zijn om te bouwen tijdens de winterstalling, door boten in en uit de loods te brengen terwijl de bouw vorderde, maar het hof passeert dit standpunt omdat het te laat is en ook niet is onderbouwd. Dat in de hypothetische situatie de besluitvorming vijf maanden eerder zou zijn afgerond betekent dus nog niet dat er vijf maanden eerder zou zijn gebouwd.
3.1
In de feitelijke situatie na de tweede terinzagelegging tot en met 9 augustus 2018, heeft het College van de Gemeente op 18 september 2018 ermee ingestemd om het ontwerpbestemmingsplan ter vaststelling aan de bieden aan de gemeenteraad (hierna: de raad). De raad heeft in de openbare vergadering van 12 november 2018 het plan besproken en heeft op 26 november 2018 besloten het bestemmingsplan vast te stellen. Op 14 december 2018 is het vastgestelde bestemmingsplan bekendgemaakt. Het traject in de gemeente Baarn ging ongeveer gelijk op. Er zijn geen beroepen en ook geen verzoeken om voorlopige voorziening ingediend. Na afloop van de beroepstermijn is het bestemmingsplan (en dat van de gemeente Baarn) in werking getreden op 25 januari 2019. Ook in de hypothetische situatie na de terinzagelegging diende de raad het bestemmingsplan vast te stellen, moest dit besluit daarna bekend worden gemaakt, en zou (het besluit tot vaststelling van) het bestemmingsplan vervolgens na afloop van de beroepstermijn in werking treden. Pas daarna zou zijn beslist op de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
3.11
Volgens de Jachthaven zou in de hypothetische situatie de planologische besluitvorming, ook los van de terinzagelegging, sneller zijn gegaan dan in de feitelijke situatie. Het hof volgt dit niet. Voor zover de Jachthaven bedoelt dat in de hypothetische situatie de coördinatieregeling zou zijn toegepast, waardoor de bestemmingsplanwijziging en de omgevingsvergunning bij de Gemeente een parallel traject zouden hebben doorlopen, is dat te weinig aannemelijk geworden. In de feitelijke situatie is dat niet gebeurd. De Jachthaven stelt van wel omdat de coördinatieregeling is genoemd in een raadsvoorstel dat op 13 december 2017 in het presidium is besproken, maar ziet over het hoofd dat er vervolgens geen besluit door de raad is genomen om de coördinatieregeling toe te passen. Dat dit niet is gebeurd blijkt ook uit het feit dat het bestemmingsplan in werking is getreden op 25 januari 2019 en de omgevingsvergunning pas geruime tijd daarna, op 2 april 2019, is verleend. De stelling van de Jachthaven dat het niet-toepassen van de coördinatieregeling een omissie is geweest gaat ook niet op. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verplichting van de Gemeente om zich in te spannen om de planologisch-juridische procedures voortvarend af te ronden, niet zover gaat dat de Gemeente reeds om die reden verplicht zou zijn de coördinatieregeling toe te passen. De Gemeente heeft ook niet toegezegd dat te zullen doen.
3.12
Op grond van de destijds geldende wetgeving (artikel 3.8 eerste lid onder e Wro) bedroeg de termijn voor vaststelling van een bestemmingsplan door de raad 12 weken. Volgens de Jachthaven was de beslistermijn in dit geval vier weken omdat er geen zienswijzen zijn ingediend, maar dat gaat niet op. De Jachthaven baseert die termijn op artikel 3:18 lid 4 Awb, maar miskent dat die algemene termijn moet wijken voor de specifieke termijn uit de Wro (als
lex specialis) – al aangenomen dat de algemene termijn van toepassing is (de vaststelling van een bestemmingsplan lijkt geen ‘besluit op aanvraag’). De Jachthaven heeft ook nog gesteld dat de termijn van 12 weken een maximumtermijn is en dat er in het hypothetische geval eerder zou zijn beslist, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, nu de Gemeente er op heeft gewezen dat de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen, die op 21 maart 2018 plaatsvonden, het zeer onaannemelijk maken dat de raad (in de nieuwe samenstelling) al kort na 13 maart 2018 tot vaststelling zou zijn overgegaan. Met de rechtbank acht het hof een vaststelling tegen het einde van de 12-wekenperiode aannemelijker. De Gemeente heeft gesteld dat in het voor de Jachthaven meest gunstige hypothetische scenario, het bestemmingsplan zou zijn vastgesteld in de raadsvergadering van 28 mei 2018. De Gemeente heeft ook gesteld dat 2 juli 2018 een realistischer datum voor de vaststelling is. Het hof zal zoveel mogelijk aansluiten bij de feitelijke situatie, waarin tussen de tweede terinzagelegging en de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ruim vijf maanden zijn verstreken (van 10 augustus 2018 tot 25 januari 2019).
3.13
Het voorgaande betekent dat in de hypothetische situatie na afloop van de terinzagelegging het in ieder geval 20 weken (12 weken voor de vaststelling + 2 weken bekendmaking + 6 weken beroepstermijn, zie artikel 3.8 lid 3 en lid 5 Wro (oud)) zou hebben geduurd voordat het bestemmingplan in werking zou zijn getreden. Gelet op deze doorlooptijd is het meest aannemelijk dat in de hypothetische situatie rond eind juli 2018 (13 maart + 20 weken) het bestemmingsplan in werking zou zijn getreden. Vervolgens moest de omgevingsvergunning nog worden verleend. Volgens de Gemeente zou dit nog minstens 8 weken hebben geduurd, volgens de Jachthaven zou dit betrekkelijk snel zijn gebeurd. Ook hier sluit het hof zoveel mogelijk aan bij de feitelijke situatie (waarin er ruim 9 weken zijn verstreken – van 25 januari 2019 tot 2 april 2019) en wordt het standpunt van de Gemeente gevolgd, dat ook overeenstemt met de wettelijke termijn van artikel 3.9 lid 1 Wabo (oud). Het hof komt tot de slotsom dat in de hypothetische situatie (op zijn vroegst) in de tweede helft van september 2018 een omgevingsvergunning zou zijn verleend.
3.14
De Jachthaven heeft gesteld dat zij de inkomsten van het winterseizoen 2018/19 heeft gemist door de tekortkoming van de Gemeente. Het winterseizoen loopt van november tot april. De bouw van de nieuwe loods heeft zich feitelijk uitgestrekt over een periode van ruim zeven maanden (tussen 23 augustus 2019 en 8 april 2020). Dit betekent dat in de hypothetische situatie de nieuwe loods niet voor het begin van november en daarmee voor het winterseizoen 2018/19 gereed zou zijn geweest, omdat er minder dan twee maanden zouden hebben geresteerd voor de bouw vanaf het moment van de vergunningverlening (tweede helft september 2018 tot begin november 2018).
3.15
De Jachthaven heeft nog gesteld dat de nieuwbouw als geheel weliswaar zeven maanden duurde, maar dat de botenopslag eerder zou zijn opgeleverd en al in circa drie maanden gereed zou zijn geweest, omdat dit in de feitelijke situatie uiteindelijk ook zo is gegaan. Volgens de Jachthaven startte de bouw van de nieuwe loods op 23 augustus 2019 en was deze half november 2019 gereed, waarmee het winterseizoen 2019/20 nog is gehaald. Dit is echter niet onderbouwd en de Gemeente heeft dit betwist. Aanvankelijk stelde de Jachthaven dat er minder dan ruim zeven maanden nodig waren voor de ingebruikneming van de nieuwe loods omdat de afwerking op detailniveau (zoals aftimmeren en schilderen) niet hoefde te worden afgewacht. Ter zitting bij het hof zou het volgens de Jachthaven vooral gaan om de bouw van de bedrijfsgebouwen die pas na de nieuwe loods gereed zijn gekomen. Het hof is van oordeel dat de (wisselende) standpunten van de Jachthaven te weinig consistent en al te speculatief zijn. Het verschil tussen meer dan zeven maanden en drie maanden bouwtijd is ook te groot om allebei realistisch te zijn. De Jachthaven rekt daarbij niet alleen het begin van de winterseizoen op naar half november in plaats van begin november zoals zij eerder stelde, maar gaat er in de hypothetische situatie ook van uit dat haar aannemer direct na de vergunningverlening door de Gemeente zou zijn gaan bouwen, terwijl daar in de feitelijke situatie maanden overheen zijn gegaan (van 2 april 2019 tot 23 augustus 2019). Volgens de Jachthaven is zij later gaan bouwen in de feitelijke situatie omdat door de fout van de Gemeente toch al duidelijk was dat de nieuwe loods niet voor de winterstalling 2018/19 gereed zou zijn. Maar dat verdraagt zich dan weer niet met het gestelde feitelijke scenario waarin die bouw nog geen drie maanden in beslag zou hebben genomen.
3.16
Alles overziend verwerpt het hof het door de Jachthaven geschetste hypothetische scenario waarin zonder de tekortkoming of fout van de Gemeente de nieuwe loods voor het winterseizoen 2018/19 gereed zou zijn geweest, als te weinig aannemelijk. Daarbij zou zelfs een bouwtijd van circa drie maanden ontoereikend zijn geweest. Dezelfde schade zou zich hebben voorgedaan in de hypothetische situatie. Daar komt nog bij, dat de Jachthaven in de feitelijke situatie pas is gaan bouwen nadat zij een watervergunning heeft verkregen. Dat gebeurde op 13 mei 2019, twee maanden na de aanvraag op 13 maart 2019. Volgens de jachthaven zou zij in de hypothetische situatie dat vergunningstraject sneller zijn ingegaan, maar naar het oordeel van het hof zou het de start van de bouw van de nieuwe loods ook in de hypothetische situatie hebben vertraagd.
De overige schadeposten
3.17
De Jachthaven heeft gesteld dat de Gemeente hoe dan ook aansprakelijk is voor de gestegen bouwkosten, extra rentelasten en gemiste inkomsten van de oude loods in het winterseizoen 2017/18. Volgens de Jachthaven was haar planning om in april 2018 te gaan bouwen ingegeven door mededelingen over de duur van het vergunningstraject van(uit) de Gemeente, althans was dit afgestemd met de Gemeente. Daar stelt de Jachthaven op te hebben vertrouwd toen zij (financiële) verplichtingen voor de nieuwbouw aanging.
3.18
Het hof stelt voorop dat ook hier het causaal verband (condicio sine qua non-verband) met de tekortkoming of fout van de Gemeente ontbreekt omdat de oorspronkelijke planning niet reëel was en ook in de hypothetische situatie onhaalbaar zou zijn geweest. Daar komt nog bij, dat het hof uit de overgelegde correspondentie tussen partijen en met derden niet kan afleiden dat de Jachthaven aan de Gemeente kenbaar heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk in april 2018 (dan wel in de zomer van 2018) wilde gaan bouwen. Als die planning er al was, ontbreekt het bovendien aan communicatie van(uit) de Gemeente met een indicatie – laat staan een toezegging van de zijde van een bevoegd orgaan – dat die planning gehaald zou worden met de bestemmingsplanwijziging en het vergunningstraject.
3.19
De Jachthaven heeft er op gewezen dat de behandelend gemeenteambtenaar [naam2] op 19 juni 2017 heeft gemaild “
Hopelijk lukt het om het plan voor de zomervakantie in het college te krijgen”, maar daar leest het hof geen toezegging in, noch een deadline. Onvoldoende is ook dat [naam2] in zijn e-mail van 30 juni 2017 schrijft “
We spraken eerder af dat we geen gecoördineerde procedure zouden doen, maar eerst het bestemmingsplan in procedure gaan brengen en vaststellen en ‘daags er na’ de vergunning kunnen verlenen”. Ook dit kwalificeert niet als toezegging om een bepaalde deadline voor het vergunningstraject te halen. Dat [naam2] hier namens het College en/of de raad van de Gemeente spreekt blijkt evenmin. Bovendien bevat de anterieure overeenkomst, die van latere datum is dan de hiervoor geciteerde e-mails, geen tijdspad of planning, noch een deadline waarbinnen de planologisch-juridische procedures afgerond zullen worden. Het hof acht het onwaarschijnlijk dat de Jachthaven een werkelijk bestaande toezegging of afspraak over een deadline niet zou hebben opgenomen in die overeenkomst. De inspanningsverplichting van de Gemeente om de procedures ‘tijdig’ in gang te zetten en ‘voortvarend’ af te ronden is te weinig concreet om (achteraf) een bepaalde deadline op te baseren. Ook uit de verdere correspondentie en stukken blijkt niet van een deadline voor de bestemmingsplanwijziging en de vergunningverlening waar de Jachthaven bij de Gemeente op heeft aangestuurd, laat staan met de Gemeente heeft afgestemd en/of (gerechtvaardigd) op heeft vertrouwd. In dat verband merkt het hof nog op dat – zoals de Gemeente heeft aangevoerd – de Jachthaven in het bestemmingsplan- en omgevingsvergunningstraject werd bijgestaan door een ter zake deskundige (de heer [naam3] van haar aannemer). Met al het voorgaande ontvalt ook de grondslag aan de stelling van de Jachthaven dat zij als gevolg van de fout niet langer bij de Gemeente heeft aangedrongen op versnelling van de besluitvorming.
3.2
De keuzes van de Jachthaven om op een bepaald moment rentedragende leningen aan te gaan en contracten te sluiten ten behoeve van de nieuwbouw, of afspraken te maken wanneer haar aannemer ‘klaar moest staan’ om met de bouw van de nieuwe loods te beginnen, zijn de Gemeente al met al niet tegen te werpen. Dat geldt ook voor de keuze van de Jachthaven voor het moment van opzeggen van lopende huurovereenkomsten en de sloop van de oude loods (overigens heeft die sloop volgens de Gemeente pas medio juni 2019 plaatsgevonden). Als de Jachthaven met extra rentelasten en hogere bouwkosten is geconfronteerd en huurinkomsten voor het winterseizoen 2017/18 heeft gemist, was dat niet onder invloed van handelen of nalaten van de Gemeente. Dezelfde schade zou zijn opgetreden in de hypothetische situatie.
Slotsom causaal verband
3.21
Door het ontbreken van het causaal verband (condicio sine qua non-verband) komt de vordering van de Jachthaven in al haar onderdelen niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt dus ook voor de vorderingen die zien op de exploitatiebijdrage en leges en het beslag. Er is immers ook geen vordering op grond waarvan de Jachthaven haar betalingsverplichtingen jegens de Gemeente kan opschorten of verrekenen. Dit betekent dat er ook geen grond is om het beslag op te heffen of de verdere uitvoering ervan te verbieden.
3.22
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan bespreking van de overige grieven in het principale hoger beroep en ontbreekt belang bij het incidentele hoger beroep. Aan bewijslevering komt het hof niet toe omdat partijen geen feiten en omstandigheden te bewijzen hebben aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden.
De conclusie
3.23
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de Jachthaven in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.
De beslissing
Het hof:
4.1
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 juli 2023 en 31 januari 2024;
4.2
veroordeelt de Jachthaven tot betaling van de proceskosten van de Gemeente, tot zover begroot op:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van de Gemeente (2 procespunten x appeltarief II)
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.R. den Dekker, R. Verkijk en P.E. Lucassen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.

Voetnoten

1.Vgl. (o.a.) HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:339.
2.Vgl. (o.a.) HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959.
3.Vgl. (o.a.) HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112; HR 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:18.