ECLI:NL:GHARL:2025:3433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/152
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de schending van de toezendplicht van de heffingsambtenaar in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 146.000 op waardepeildatum 1 januari 2021. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze beschikking en aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep is de schending van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan de orde. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar verplicht was om bepaalde gegevens, die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, aan belanghebbende te verstrekken. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar deze verplichting heeft geschonden, wat leidt tot een proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht aan belanghebbende. De waarde van de woning is in hoger beroep niet in geschil, waardoor het Hof de schending van de toezendplicht kan passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de niet toegekende vergoeding van proceskosten en griffierecht, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de gemaakte proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/152
uitspraakdatum: 3 juni 2025
Uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2023, nummer AWB 22/3967, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) op waardepeildatum 1 januari 2021 voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 146.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Hoewel daartoe uitgenodigd heeft de heffingsambtenaar geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet namens belanghebbende. De heffingsambtenaar is zonder bericht niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
1.6.
In een bericht van 2 april 2025 2025 van de griffier van het Hof is de heffingsambtenaar uitgenodigd voor de zitting van 20 mei 2025 om 13.00 uur in Leeuwarden. De uitnodiging is op 2 april om 16.02 uur aan het digitale dossier toegevoegd. Het bericht met de uitnodiging - met het stuknummer 012-560-908-387 - is toegankelijk gemaakt (vrijgegeven) voor de heffingsambtenaar op 2 april 2025 om 16.02 uur. Mijn Rechtspraak is zo ingesteld dat op het moment waarop een bericht wordt vrijgegeven automatisch een notificatie wordt verstuurd naar het door digitaal procederende partijen voor dat doel opgegeven e-mailadres Uit onderzoek van het Hof is gebleken dat van het bericht met het voornoemde stuknummer op 2 april 2025 om 16:02:24 een notificatie is verzonden aan
belastingen@borger_odoorn.nl(het door de heffingsambtenaar opgegeven mailadres). Op grond hiervan en gelet op artikel 8:36c, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht neemt het Hof aan dat de Inspecteur dit bericht heeft ontvangen op 2 april 2025, zodat hij tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning (68 m²) uit 1930 met aangebouwde woonruimte (38 m²), een vrijstaande stenen berging (25 m²) en een tuinhuis/blokhut (5 m²). De kaveloppervlakte is 407 m².
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 25 februari 2022 bezwaar aangetekend tegen de onder 1.1. genoemde beschikking en aanslag. In dit bezwaarschrift is, voor zover relevant, het volgende verzoek opgenomen:
“Tevens verzoek ik u conorm artikel 40 wet WOZ en artikel 7:4 Awb om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder in ieder geval de onderbouwing van de taxatie, inzichtelijk te verstrekken. Ik verzoek u, conform voorgaande zin, van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren te overleggen. Bij een afwijking van de gemiddelde KOUDV-factoren ontvang ik graag inzicht in de gehanteerde correcties.”
2.3.
Bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag van de woning bijgevoegd. In de toelichting op dat taxatieverslag staat (onder meer) het volgende:
“Modelmatige waardebepaling:
Wij moeten alle woningen en andere onroerende zaken elk jaar opnieuw taxeren. Hiervoor gebruiken wij speciale geautomatiseerde systemen. Deze manier van taxeren wordt aangeduid als modelmatige waardebepaling. Niet alleen voor de WOZ-taxaties worden deze systemen voor modelmatige waardebepaling gebruikt, maar ook banken, verzekeraars en makelaars maken gebruik van modelmatige waardebepaling. Het kenmerk van deze systemen is dat een computer hiervoor grote hoeveelheden gegevens over de woningmarkt (zoals verkoopprijzen) analyseert. De geanalyseerde gegevens worden gebruikt om voor alle woningen taxatiewaarden te berekenen. Deze berekening gebeurt met de kenmerken die zijn geregistreerd van alle woningen.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar niets opgenomen over de indexering.
2.5.
In het beroepschrift in eerste aanleg heeft belanghebbende (onder meer) het volgende aangevoerd:
“In de uitspraak van verweerder, heeft zij niet inzichtelijk gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfer toegepast worden. En uiteindelijk, hoe verweerder aan een eindwaarde van de referentieobjecten is gekomen. Door dat verweerder dit niet inzichtelijk maakt is niet te herleiden of er een juiste indexering plaats vindt. Nu is dus niet te controleren of de gehanteerde indexering wel correct is. Er wordt alleen een verkoopcijfer vermeld. Ik ben van mening dat de indexering c.q. eindwaarde van de referentie objecten nu niet inzichtelijk is en niet is onderbouwd. Daarnaast acht ik deze informatie van belang om te kunnen controleren en zo nodig te betwisten hoe verweerder de tot de gestelde waarde is gekomen. Aangezien de indexering een op de zaak betrekking hebbend stuk betreft, dient verweerder dit inzichtelijk te maken op basis van artikel 40 Wet WOZ. Zonder inzichtelijkheid en controleerbaarheid van dit soort gegevens dreigt een ongelijkwaardig procespositie van partijen te ontstaan.”
2.6.
In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar de onder 2.5. vermelde beroepsgrond samengevat:
“3. De gehanteerde indexering door verweerder betreft een op de zaak betrekking hebbend stuk. Zonder inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardig procespositie van partijen te ontstaan. Deze is niet inzichtelijk gemaakt in de uitspraak.”
en daarop gereageerd:
“Sub 3. De gehanteerde indexering door verweerder betreft een op de zaak betrekking hebbend stuk.
Bij het vaststellen van de waarde van de woning is rekening gehouden met de naar de waardepeildatum geïndexeerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Dat die indexatie niet is opgenomen in de uitspraak doet daar niets aan af, omdat die indexaties geraadpleegd kunnen worden op internet door middel van bijvoorbeeld de woningindexcalculator of de gepubliceerde cijfers van de N.V.M.”
2.7.
Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar een waarderapport met matrix overgelegd. In de matrix staan correctiepercentages vermeld bij de transactieprijzen van de referentiewoningen.
2.8.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak (onder meer) de standpunten van partijen over de indexering van de verkoopprijzen van de referentiewoningen weergegeven en heeft, naar het Hof begrijpt, die standpunten betrokken bij haar beoordeling van het geschil over de hoogte van de WOZ-waarde, maar de door belanghebbende aangevoerde beroepsgrond over de schending van de toezendplicht van artikel 40 van de Wet WOZ heeft de Rechtbank onbesproken gelaten.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden en of belanghebbende wegens die schending recht heeft op vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.2.
De waarde van de woning is in hoger beroep niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden was om, overeenkomstig het verzoek in het bezwaarschrift (zie 2.2.) en voor zover in hoger beroep nog van belang, uiterlijk bij het doen van de uitspraak op bezwaar de indexering van de transactieprijzen van de referentiewoningen naar waardepeildatum inzichtelijk te maken en de onderbouwing daarvan aan hem toe te zenden.
4.2.
Bij het beoordelen van deze grief over de schending van de toezendplicht stelt het Hof voorop dat de op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting inhoudt dat hij aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen (hierna: waardebeschikking), en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Aan de verplichting tot het verstrekken van deze gegevens doet niet af dat het op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die daarom tevens voorafgaand aan het horen in een bezwaarprocedure op grond van artikel 7:4, lid 2, van de Awb ter inzage moeten worden gelegd. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [1] Daarbij strekt artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. [2]
4.3.
De heffingsambtenaar is op grond van artikel 4, lid 1, onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken gehouden de waarde vast te stellen door middel van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Uit de onder 2.3. opgenomen passage uit de toelichting op het taxatieverslag op de modelmatige waardebepaling blijkt dat deze vaststelling van de waarde van woningen door middel van systematische vergelijking geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, waarbij de door de heffingsambtenaar gehanteerde taxatiesoftware een waarde voor alle woningen in de gemeente berekent door rekening te houden met de verschillen in de geregistreerde objectkenmerken, welke berekende waarden worden gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd door taxateurs. Dit veronderstelt dat verschillen in objectkenmerken de berekende waarde beïnvloeden, zodat de heffingsambtenaar moet zorgdragen voor inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens die gebruikt worden bij dit geautomatiseerde proces. [3]
4.4.
Bij de beoordeling of stukken onder de reikwijdte van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen, maakt het Hof onderscheid tussen enerzijds de door de heffingsambtenaar aan de taxatiesoftware beschikbaar gestelde gegevens, waar bepaalde keuzes en aannames aan ten grondslag kunnen liggen, en anderzijds de zuiver rekenkundige uitkomsten van de taxatiesoftware. [4] Als de heffingsambtenaar stelt, en bij betwisting aannemelijk maakt, dat sprake is van dergelijke rekenkundige uitkomsten, vallen die gegevens niet onder het bereik van de toezendplicht.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft in de van hem afkomstige stukken noch ter zitting van de Rechtbank gesteld dat de indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. Evenmin heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de voor een bepaalde referentiewoning gehanteerde indexatie kan worden afgeleid uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijs en vastgestelde WOZ-waarde van die referentiewoning. Dit brengt naar het oordeel van het Hof mee dat grond ontbreekt voor het oordeel dat de indexeringspercentages niet zijn te beschouwen als keuzes, aannames en gegevens, zodat de heffingsambtenaar verplicht was uiterlijk bij het doen van de uitspraak op bezwaar inzichtelijk te maken hoe de transactieprijzen van de referentiewoningen zijn gecorrigeerd naar de waardepeildatum. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden.
4.6.
De verwijzing naar bronnen op het internet doet niet aan af aan de schending van de toezendplicht, nu dat niet de wijze van verstrekking is die de wetgever voor ogen heeft gestaan en die verwijzing bovendien niet stond vermeld in de uitspraak op bezwaar, nog daargelaten dat met die verwijzing is gezegd dat de heffingsambtenaar de indexatie op die manier heeft bepaald en toegepast. Verder maakt de vermelding van indexeringspercentages in de bij de Rechtbank ingediende matrix de schending van de toezendplicht niet ongedaan, omdat de gevraagde gegevens uiterlijk bij het doen van de uitspraak op bezwaar moeten zijn verstrekt, zodat een belanghebbende de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en kan beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen.
4.7.
Nu in hoger beroep de waarde van de woning niet in geschil is, kan het Hof de schending van de toezendplicht passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4.8.
In geval van schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ moet in de regel een proceskostenvergoeding wordt toegekend, ook indien aan die schending met toepassing van artikel 6:22 Awb wordt voorbijgegaan. Dat is alleen anders indien bijzondere omstandigheden aan die vergoeding in de weg staan. Ook leidt een geslaagd beroep op een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ tot vergoeding van het griffierecht, tenzij aan dat verzuim met toepassing van artikel 6:22 Awb voorbij wordt gegaan en zich bovendien bijzondere omstandigheden voordoen die aan een vergoeding van het griffierecht in de weg staan. [5] Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
4.9.
Op grond van het voorgaande zal het Hof de heffingsambtenaar veroordelen tot het vergoeden van de in eerste aanleg en hoger beroep gemaakte proceskosten en het in beide instanties geheven griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling van de heffingsambtenaar voor de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht.
5.2.
Voor het beroep is een griffierecht van € 50 geheven en voor het hoger beroep is € 138 aan griffierecht geheven.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 907) en € 907 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hoger-beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 907), ofwel in totaal op € 1.814.
5.4.
Belanghebbende is slechts ten aanzien van de schending van de informatieverplichting met betrekking tot de indexeringsgegevens in het gelijk gesteld. Het Hof ziet daarin aanleiding uit te gaan van een factor 0,5.
5.5.
Opmerking verdient dat de voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze ziet op de niet toegekende vergoeding van proceskosten en griffierecht,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep tot een bedrag van € 907 en voor het hoger beroep tot een bedrag van € 907, dus in totaal € 1.814,
- gelast dat de heffingsambtenaar het voor het beroep en het hoger beroep geheven griffierecht van in totaal € 188 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, lid van de veertiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. Keuning)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.1.
2.Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2.
3.Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, r.o. 2.3.3.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.10
5.Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.4.4.