ECLI:NL:GHARL:2025:3200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
200.348.359
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een gedoogbeschikking door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze zaak heeft de Stichting Twickel een verzoek ingediend tot vernietiging van een gedoogbeschikking die door de minister van Infrastructuur en Waterstaat is opgelegd. Het hof heeft op 27 mei 2025 uitspraak gedaan en verklaarde de Stichting niet-ontvankelijk in haar verzoek. De Stichting had op 22 november 2024 een pro forma verzoekschrift ingediend zonder gronden, wat in strijd is met artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Stichting heeft later een tweede verzoekschrift ingediend met gronden, maar het hof heeft besloten om beide verzoekschriften als afzonderlijke zaken te behandelen. De Stichting is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, waaronder het griffierecht dat door de minister en TenneT is betaald. Het hof heeft de overige proceskosten aan de zijde van de minister en TenneT op nihil begroot, aangezien er geen extra kosten zijn gemaakt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de procedurele eisen die aan verzoekschriften worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.348.359
beschikking van 27 mei 2025
in de zaak van
Stichting Twickel
die is gevestigd in Ambt Delden
die een verzoek tot het vernietigen van een gedoogbeschikking heeft ingediend
hierna: de Stichting
advocaat: mr. B. Oudenaarden
tegen
de minister van Infrastructuur en Waterstaat
die zetelt in Den Haag
verweerder
hierna: de minister
advocaat: mr. M. Vink
en waarbij als belanghebbende optreedt
TenneT TSO B.V.
die is gevestigd in Arnhem
hierna: TenneT
advocaat: mr. J.W.M. Hagelaars

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Bij verzoekschrift van 22 november 2025 (hierna ook wel: het eerste verzoekschrift) heeft de Stichting bij het hof een ‘pro forma’ verzoek (zonder gronden) ingediend op grond van artikel 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: 'BP'). Bij het verzoekschrift zijn twee bijlagen gevoegd. Op 25 november 2025 heeft de Stichting een tweede verzoekschrift (hierna ook wel: tweede verzoekschrift) ingediend op grond van artikel 4 BP, ditmaal mét gronden. Bij dit tweede verzoekschrift zijn vier bijlagen gevoegd. Het tweede verzoek is bij het hof in behandeling onder zaaknummer: 200.348.466.
1.2.
De minister en TenneT hebben op respectievelijk 31 maart 2025 en 7 april 2025 een verweerschrift ingediend in onderhavige zaak en in de zaak met zaaknummer 200.348.466. De verweerschriften zijn in beide zaken gelijkluidend.
1.3.
Op 15 april 2025 is een mondelinge behandeling gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig met deze zaak, ook de zaak met zaaknummer 200.348.366 behandeld. Van de mondelinge behandeling is één verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan de dossiers van beide zaken is toegevoegd.
1.4.
Vervolgens heeft het hof een datum voor het geven van een beschikking bepaald.

2.Kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de vraag of de gedoogbeschikking die door de minister is opgelegd moet worden vernietigd. Het hof komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, omdat de Stichting haar verzoek daartoe niet met redenen heeft omkleed. Het hof zal de Stichting daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Het hof zal hierna toelichten hoe het tot deze beslissing komt.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
In artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat een verzoekschrift in eerste aanleg een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust, moet inhouden. Dit laatste komt er op neer dat het verzoekschrift met redenen moet zijn omkleed. Achtergrond van deze eis is dat een verweerder moet kunnen weten waartegen hij of zij zich heeft te verdedigen en het hof moet weten waarover een beslissing wordt gevraagd.
3.2.
Het hof stelt vast dat het verzoekschrift dat de Stichting op 22 november 2024 heeft ingediend niet met redenen is omkleed. De Stichting heeft duidelijk gemaakt wat zij aan het hof verzoekt, maar zij heeft niet uitgelegd waarop zij dat verzoek baseert. Mr. Oudenaarden heeft namens de Stichting toegelicht dat het eerste verzoekschrift ‘pro forma’ is ingediend, om buiten twijfel te stellen dat het verzoek tot vernietiging van de gedoogbeschikking tijdig is gedaan. Op 25 november 2024 heeft de Stichting vervolgens een verzoekschrift ingediend dat wél met redenen is omkleed. Mr. Oudenaarden heeft het hof gevraagd de verzoekschriften tezamen als één zaak aan te merken en te registreren onder één zaaknummer, zodat ook slechts eenmaal griffierecht zou worden geheven. Het hof heeft de zaken (in lijn met artikel 2.1.2.3. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven) als twee afzonderlijke zaken in behandeling genomen, geregistreerd onder twee afzonderlijke zaaknummers en heeft in beide zaken griffierecht geheven.
3.3.
In het eerste verzoekschrift heeft de Stichting zich het recht voorbehouden om op een later moment een ‘voldragen’ verzoekschrift, dat wil zeggen een verzoekschrift met daarin de onderbouwing van haar verzoek, in te dienen. Waarom de Stichting niet in de gelegenheid was direct een onderbouwd verzoekschrift in te dienen, is het hof niet duidelijk geworden. In ieder geval blijkt niet van een voorbehoud op grond waarvan kan worden aangenomen dat het niet mogelijk was om eerder de gronden aan te voeren [1] . De Stichting heeft enkel vermeld:

Om buiten elke twijfel te stellen dat het verzoek tijdig is ingediend, verzoekt de Stichting u hierbij reeds om vernietiging van de gedoogplichtbeschikking op de hiervóór aangegeven grond. Op maandag 25 november a.s. zal het ‘voldragen’ verzoekschrift, voorzien van een onderbouwing, worden ingediend.”
Titel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven kennen niet de mogelijkheid om een verzoekschrift zonder gronden in te dienen enkel ter sauvering van de termijn waarbinnen dat verzoekschrift kan worden ingediend.
3.4.
Gelet op het voorgaande is de Stichting niet-ontvankelijk in het verzoek dat zij heeft ingeleid met het verzoekschrift van 22 november 2025. Omdat de minister en TenneT in het kader van deze procedure griffierecht hebben moeten betalen, terwijl door de Stichting – in strijd met artikel 278 lid 1 Rv – een niet met redenen omkleed verzoekschrift is ingediend, dient de Stichting deze proceskosten (zoals op de mondelinge behandeling is verzocht) te dragen. Het hof zal de Stichting daartoe veroordelen.
3.5.
De overige proceskosten aan de zijde van de minister en TenneT (salaris van de advocaat) zal het hof begroten op nihil. Partijen hebben geen extra kosten gemaakt in verband met (de voorbereiding van) de onderhavige zaak. De verweerschriften zijn immers gelijkluidend aan de verweerschriften die zijn ingediend in de zaak met zaaknummer 200.248.366. Voor de mondelinge behandeling geldt dat partijen toch al aanwezig waren in verband met de behandeling van die zaak.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
veroordeelt de Stichting tot betaling van het door de minister betaalde griffierecht ter hoogte van € 827,00 en het door TenneT betaalde griffierecht ter hoogte van € 827,00 en
4.3.
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, K. Mans en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3720.