ECLI:NL:GHARL:2025:2936

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.338.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft een man en een vrouw die in 2003 in Marokko zijn getrouwd en inmiddels gescheiden zijn. De man, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde kinderalimentatie van € 49,- per kind per maand. Hij heeft vijf grieven ingediend, voornamelijk gericht op zijn draagkracht en de schulden die hij heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de man een bruto jaarinkomen heeft van € 29.996,- en dat zijn netto besteedbaar inkomen € 2.196,- per maand bedraagt. Na beoordeling van de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn schulden, heeft het hof besloten dat de man vanaf 28 november 2023 € 17,- per kind per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw heeft verweer gevoerd en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gezien de nationaliteit van beide partijen en de verblijfplaats van de kinderen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de man is in zijn verzoek deels in het gelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.162
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 531567)
beschikking van 13 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Andel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Flipse.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 maart 2023 en 28 november 2023, uitgesproken onder zaaknummer 531567. De beschikking van 28 november 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 februari 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Van Andel van 18 september 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Flipse van 20 september 2024 met producties;
-een journaalbericht van mr. Van Andel van 10 maart 2025 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige2] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Van Andel; en
- mr. Flipse.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2003 in [plaats1] , Marokko met elkaar getrouwd. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 1 mei 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013,
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2015,
van wie [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (hierna ook: de kinderen) nog minderjarig zijn. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van de bestreden beschikking bepaald op € 49,- per kind per maand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is het niet eens met die beslissing en is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de draagkracht van de man.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie vast te stellen alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de man met ingang van 28 november 2023 een lager bedrag dan € 49,- per kind per maand aan kinderalimentatie dient te betalen. Daarnaast verzoekt de man het hof om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter, omdat zowel de man als de vrouw de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit hebben. Het hof zal daarom eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2
Ten aanzien van het verzoek van de man over de door hem te betalen kinderalimentatie, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening) bevoegd, omdat de kinderen, de onderhoudsgerechtigden, hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.3
Tegen het oordeel van de rechtbank dat het Nederlands recht toepasselijk is, is door geen van partijen een grief geformuleerd. Het hof is daarom gebonden aan dit oordeel [1] . Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, het Nederlands recht zal toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum en behoefte
5.4
Niet in geschil is dat als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie 28 november 2023 moet worden gehanteerd en dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 167,- per kind per maand bedraagt.
Draagkracht
5.5
Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de behoefte van de kinderen.
Draagkracht vrouw
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw nihil is.
Draagkracht man
5.7
De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend op basis van een bruto jaarinkomen van € 30.456,- (jaaropgave 2022). De man heeft aangevoerd dat de rechtbank van een te hoog inkomen is uitgegaan. Met ingang van 1 december 2021 is de man minder uren gaan werken, van 35 uren per week naar 32 uren per week, omdat hij een auto-immuunziekte heeft alsook een hernia en schouderklachten. Alleen doordat hij zijn uren heeft verminderd, kan hij zijn werk volhouden, aldus de man.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man nimmer zijn dienstverband had moeten verkleinen, maar dat hij zich deels ziek had moeten melden. De vrouw vindt het de man te verwijten dat hij minder uren werkt dan voorheen. De vrouw is het daarom eens met het oordeel van de rechtbank om uit te gaan van jaarinkomen van € 30.456,-.
5.8
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft de (met medische stukken onderbouwde) stelling van de man dat hij een auto-immuunziekte heeft alsook een hernia en schouderklachten op zichzelf niet betwist. De vrouw heeft slechts aangevoerd – althans zo begrijpt het hof – dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man. Op de jaaropgave 2023 die de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling aan het hof en aan de advocaat van de vrouw heeft laten zien, staat dat de man in 2023 een bruto jaarinkomen had van € 29.996,-. Dat is slechts € 460,- minder dan het bedrag waar de rechtbank vanuit is gegaan. Het hof acht dat verschil verwaarloosbaar ten opzichte van het inkomen waar de rechtbank vanuit is gegaan, zodat het hof van oordeel is dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man daarom uitgaan van € 29.996,-. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt dan € 2.196,- per maand.
5.9
De man heeft vervolgens gesteld dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte rekening heeft gehouden met de aflossing van slechts een deel van zijn schulden. De man heeft aangevoerd dat hij zijn verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (waaronder de schulden) bij de rechtbank heeft ingetrokken, onder de voorwaarde dat bij de berekening van zijn draagkracht voor de kinderalimentatie rekening zou worden gehouden met de aflossing van alle schulden, aldus de man. De vrouw heeft twijfels over de echtheid van de schulden. De man heeft nooit aan de vrouw verteld dat hij die schulden had. Bovendien heeft hij geen verplichting tot aflossing, aldus de vrouw.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige dient de rechter rekening te houden met alle uitgaven die voor de bepaling van de draagkracht in redelijkheid van belang kunnen zijn. Op de draagkracht zijn in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed, ook schulden die zijn ontstaan na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan en ook schulden waarop niet wordt afgelost. Weliswaar kan de rechter redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dat geval dient hij dit oordeel te motiveren. [2] In dit verband valt te denken aan schulden die na het vaststellen van de onderhoudsplicht onnodig werden aangegaan, of aan schulden ten aanzien waarvan de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich te bevrijden of een regeling te treffen. [3]
5.11
De rechtbank heeft bij de berekening van de draagkracht rekening gehouden met de aflossing van:
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 120,97 per maand) en
- een lening bij de broer van de man van € 3.000,- (aflossing € 50,- per maand).
De man heeft echter gesteld dat hij in 2023 [4] ook nog andere schulden had waarmee rekening moet worden gehouden:
- een lening bij de broer van de man van € 2.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- een schuld aan de Belastingdienst van € 1.086,- (aflossing € 46,- per maand) en
- aanvulling premie ziektekostenverzekering van € 28,16 per maand.
5.12
Het hof is van oordeel dat de vrouw – in het licht van de door de man overgelegde financiële stukken – haar betwisting dat de schulden niet echt zouden zijn en dat de man geen verplichting tot aflossing zou hebben onvoldoende heeft gemotiveerd. Voor zover de vrouw met haar betwisting dat de man niet verplicht is om af te lossen, heeft bedoeld dat de man niet hoeft af te lossen, slaagt dat verweer niet. Het hof is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aflost op de hierna te noemen leningen, waarbij het hof (ten overvloede) wijst op het in rechtsoverweging 5.10 genoemde uitgangspunt dat in beginsel ook rekening wordt gehouden met schulden waar niet op wordt afgelost. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de aflossing van de andere lening bij de broer en de schuld aan de Belastingdienst, naast de schulden waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden.
De man heeft verder gesteld – althans zo begrijpt het hof – dat het deel van zijn premie ziektekostenverzekering dat hoger is dan het bedrag dat is meegeteld in de forfaitaire kosten van levensonderhoud een extra last is waarmee in zijn draagkracht rekening moet worden gehouden. Het hof volgt de man hierin niet. In de forfaitaire kosten van levensonderhoud wordt rekening gehouden met een ziektekostencomponent van (€ 157 - € 3) = € 154,- per maand. [5] Uit niets blijkt dat de man het bedrag van € 28,16 niet uit de post ‘onvoorzien € 50,-‘ dat is meegenomen in de forfaitaire kosten van levensonderhoud of uit zijn vrije ruimte (het verschil tussen draagkrachtruimte en draagkracht) kan voldoen Het hof zal dus rekening houden met een aflossing van in totaal (€ 120,97 + € 50,- + € 50,- + € 46,- = ) € 267,- per maand. Het hof gaat er vanuit dat hij zijn toezegging om geen regres te zullen zoeken op de vrouw voor haar deel van de aflossing van de huwelijkse schulden gestand doet.
5.13
Rekening houdend met het netto besteedbaar inkomen van € 2.196,- per maand, de forfaitaire lasten, de hiervoor genoemde aflossing van de schulden en het percentage van 70 % van de draagkrachtruimte is de draagkracht van de man in 2023 € 66,- per maand. De beslissing van de rechtbank om geen zorgkorting toe te passen, is niet aan het hof voorgelegd, zodat het hof ook geen zorgkorting zal toe te passen. Aangezien de oudste zoon van partijen in 2023 net 18 jaar was geworden, hij bij de man woont en nog studeert, acht het hof het redelijk om de draagkracht van de man te verdelen over vier kinderen, zodat het hof zal vaststellen dat de man met ingang van 28 november 2023 € 17,- per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.14
In de brief van de man van 18 september 2024 aan het hof stelt de man dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met extra lasten van in totaal € 430,22. Dat bedrag bestaat uit:
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 120,97 per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 3.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 2.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- belastingen gemeente en hoogheemraadschap € 695,99 (aflossing € 69,- per maand)
- aanvulling premie ziektekostenverzekering van € 34,84 per maand
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 105,40 per maand).
In de brief van de man van 10 maart 2025 aan het hof stelt de man dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met extra lasten van in totaal € 514,13. Dat bedrag bestaat uit:
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 120,97 per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 3.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 2.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- belastingen gemeente en hoogheemraadschap € 695,99 (aflossing € € 73,89 per maand)
- aanvulling premie ziektekostenverzekering van € 34,84 per maand
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 105,40 per maand).
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 113,87 per maand).
5.15
Uit de hiervoor genoemde brieven en de toelichting van de advocaat van de man op de mondelinge behandeling leidt het hof af dat de man in ieder geval na de mondelinge behandeling bij de rechtbank een tweetal nieuwe schulden is aangegaan bij [de bank] van ieder € 5.000,-. Ondanks dat de man op dat moment al wist dat hij onderhoudsplichtig is voor de kinderen en hij met de eerder afgesloten leningen al nagenoeg geen draagkracht heeft, is de man toch deze twee nieuwe leningen aangegaan. Daarbij weegt het hof mee dat de man niet afdoende aan het hof heeft uitgelegd waarom hij die schulden is aangegaan. Het hof ziet hierin aanleiding om – in afwijking van de hoofdregel – geen rekening te houden met de aflossing van deze schulden.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.12 is opgenomen, houdt het hof ook geen rekening met de aanvulling premie ziektekostenverzekering.
Het hof houdt ook geen rekening met de aflossing van de belastingen gemeente en hoogheemraadschap, omdat ervan uit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtige geacht wordt vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning, waaronder wordt verstaan de lokale belastingen, passend bij zijn inkomen te kunnen voldoen. [6] De advocaat van de man heeft toegelicht dat het woonbudget van de man precies genoeg is voor de betaling van zijn huur, maar die stelling is niet van de te vergen onderbouwing voorzien.
Dan resteren voor 2024 en 2025 de navolgende lasten waarmee het hof wel rekening zal houden:
- een lening bij [de bank] van € 5.000,- (aflossing € 120,97 per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 3.000,- (aflossing € 50,- per maand)
- een lening bij de broer van de man van € 2.000,- (aflossing € 50,- per maand).
in totaal dus (€ 120,97 + € 50,- + € 50,-) € 220,97.
5.16
Rekening houdend met het bruto jaarinkomen van € 29.996,-, het netto besteedbaar inkomen € 2.268,- per maand, de forfaitaire lasten, de hiervoor genoemde aflossing van de schulden van € 220,97 en het percentage van 70 % van de draagkrachtruimte is de draagkracht van de man in 2024 € 68,- per maand. Ook hier zal het hof geen zorgkorting toepassen. Het hof zal deze draagkracht over de vier kinderen van partijen verdelen, zodat het hof de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2024 zal vaststellen op € 17,- per kind per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 28 november 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] een bedrag van € 17,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] een bedrag van € 17,- per kind per maand zal betalen, en (geïndexeerd) per 1 januari 2025 € 18,78 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 13 mei 2025 uitgesproken door mr. M.H.F. van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
2023
2024

Voetnoten

1.HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525.
2.HR 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:627
3.HR 29 september 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6360
4.Brief 13 juli 2023 van de man aan de rechtbank, productie 7
5.Rapport alimentatienormen 2023
6.Rapport Alimentatienormen 2024 en 2025: artikel 4.2.2.4