Uitspraak
wonende te Curaçao,
wonende te Curaçao,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de verzoekster, wonende te Curaçao, tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een geschil over huwelijksvermogensrecht en de vraag welk recht van toepassing is in een interregionaal privaatrechtelijke context. De verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat op 18 maart 2013 was gewezen. Het Hof had op 27 mei 2014 een vonnis uitgesproken, waartegen de verzoekster cassatie heeft ingesteld. De verweerder, eveneens wonende te Curaçao, is niet verschenen in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de verzoekster tegen het vonnis van het Hof onderzocht. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de verzoekster heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsontwikkeling op het gebied van het huwelijksvermogensrecht en de toepassing van het recht in interregionale situaties.