In deze zaak heeft [appellant], een huurder van een woning van Woonstichting De Kernen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. De kantonrechter had op 17 april 2024 geoordeeld dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden vanwege aanhoudende geluidsoverlast die [appellant] veroorzaakte door het draaien van harde muziek, ook 's nachts. Buren hadden herhaaldelijk geklaagd over de overlast, en zowel De Kernen als de politie hadden [appellant] aangesproken om de overlast te verminderen, wat niet leidde tot verbetering. De kantonrechter heeft de vorderingen van De Kernen toegewezen en [appellant] in verzet gekomen, maar het bestreden vonnis werd bekrachtigd.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat er voldoende bewijs was van de geluidsoverlast, waaronder verklaringen van andere bewoners en politierapportages. [appellant] voerde aan dat De Kernen meer onderzoek had moeten doen naar de overlast, maar het hof oordeelde dat de klachten voldoende waren onderbouwd en dat [appellant] niet had aangetoond dat er sprake was van vooroordelen van de andere bewoners. Het hof concludeerde dat het hoger beroep faalde en dat het vonnis van de kantonrechter in stand bleef. [appellant] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.