ECLI:NL:GHARL:2025:2326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.343.740
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over loonvordering en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de (herstel)vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, die op 11 juni, 27 juni en 10 juli 2024 zijn uitgesproken. [appellant] is sinds 2014 in dienst bij Ton’s Vastgoed B.V. en heeft sinds maart 2022 geen loon meer ontvangen. Hij vordert in kort geding betaling van achterstallig loon, niet-uitbetaald cao-loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vordering tot achterstallig loon toegewezen tot een netto bedrag, maar de vordering tot cao-loon afgewezen. [appellant] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en stelt dat het achterstallig loon op brutobasis moet worden vastgesteld, met wettelijke verhoging en rente over dat brutobedrag.

Het hof oordeelt dat het achterstallig loon inderdaad op brutobasis moet worden vastgesteld en dat over dit bedrag wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd zijn. Het hof wijst de vordering van [appellant] toe en legt een dwangsom op aan Ton’s Vastgoed voor het niet verstrekken van deugdelijke loonspecificaties. Het hof bekrachtigt de herstelvonnissen van de kantonrechter voor de andere data en vernietigt het vonnis van 11 juni 2024, met uitzondering van enkele beslissingen die worden bekrachtigd. De proceskosten worden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.740
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 11106746)
arrest in kort geding van 15 april 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.M.A.J van Grimbergen
tegen
Ton’s Vastgoed B.V.
die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: Ton’s Vastgoed
advocaat: mr. J.W. Menkveld.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de (herstel)vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 11 juni, 27 juni en 10 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: de bestreden vonnissen). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Ton’s Vastgoed exploiteert een camping. [appellant] is sinds 2014 in dienst van Ton’s Vastgoed. [appellant] ontvangt vanaf maart 2022, op een paar maanden na, geen loon meer. Ook past Ton’s Vastgoed de CAO Recreatie volgens [appellant] niet juist toe. [appellant] had namelijk in een hogere functieschaal ingedeeld moeten worden, zodat hij recht heeft op een hoger loon dan het loon dat hij heeft ontvangen. [appellant] is om deze redenen een kort geding gestart bij de kantonrechter waarin hij kort gezegd heeft gevorderd dat Ton’s Vastgoed wordt veroordeeld tot betaling van i) het achterstallig loon (in totaal € 64.497, 60 bruto), ii) het niet-uitbetaalde cao-loon (in totaal € 43.549,51 bruto), iii) de maximale wettelijke verhoging over de bedragen onder i) en ii), en iv) de wettelijke rente over dat totale bedrag. Daarnaast heeft hij gevorderd dat Ton’s Vastgoed wordt veroordeeld om met ingang van 1 mei 2024 het loon door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en om deugdelijke bruto-netto specificaties te verstrekken van alle uit hoofde van de arbeidsovereenkomst aan hem te betalen loonbedragen op straffe van een dwangsom.
2.2.
De kantonrechter heeft de vordering met betrekking tot achterstallig loon (vordering i) toegewezen tot een bedrag van € 56.948,40 netto. Daarop heeft zij in mindering gebracht een bedrag van € 23.096,75,v zijnde het kassaldo dat [appellant] onder zich hield en nog aan Ton’s Vastgoed moest afgeven. Zodoende heeft de kantonrechter Ton’s Vastgoed veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 33.851,65 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging (van 30%), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 mei 2024. De kantonrechter heeft ook de vordering om Ton’s Vastgoed te veroordelen een specificatie te verstrekken en het maandelijkse loon te voldoen (bij herstelvonnis) toegewezen. De vordering met betrekking tot het cao-loon (vordering ii) heeft de kantonrechter afgewezen omdat deze zich niet leent voor behandeling in kort geding.
2.3.
[appellant] is het hier niet mee eens. Zijn bezwaar richt zich met name op het gegeven dat de kantonrechter het achterstallig loon als een netto bedrag heeft toegekend, op dát bedrag het kassaldo in mindering heeft gebracht, en vervolgens over dat lagere bedrag de wettelijke verhoging en wettelijke rente heeft toegekend. De bedoeling van het hoger beroep is kort gezegd dan ook dat het hof de wettelijke verhoging en wettelijke rente alsnog toekent over het oorspronkelijk door hem gevorderde brutobedrag aan achterstallig loon. Ook wil hij dat Ton’s Vastgoed wordt veroordeeld om deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken en dat aan die veroordeling een dwangsom wordt verbonden.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof zal oordelen dat de het achterstallig loon, dat Ton’s Vastgoed aan [appellant] moet betalen, niet op netto maar op bruto basis moet worden vastgesteld en dat over dat bedrag wettelijke verhoging en vervolgens wettelijke rente verschuldigd is. Op het bedrag dat daaruit komt, kan vervolgens het kasgeld, dat [appellant] nog onder zich heeft, in mindering worden gebracht (bij wijze van verrekening). Omdat Ton’s Vastgoed herhaaldelijk geen deugdelijke salarisspecificaties heeft verstrekt, ook niet ten aanzien van de betaling van het bedrag waartoe de kantonrechter haar veroordeeld heeft, zal het hof aan de veroordeling op dit punt een dwangsom verbinden. Het hof licht deze beslissingen hierna toe.
Geldvordering in kort geding – de beoordelingsmaatstaf
3.2.
Omdat in dit kort geding geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering, oordeelt het hof op basis van de vraag of partijen hun standpunten aannemelijk hebben gemaakt. Alle hierna te geven oordelen zijn daarom voorlopige oordelen. Daarbij komt dat, nu de gevorderde voorziening de betaling van een geldsom betreft, het hof volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet alleen dient te onderzoeken of de geldvordering van Brinkman voldoende aannemelijk is, maar ook — kort gezegd — of hij daarbij een spoedeisend belang heeft, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico moet betrekken.
Spoedeisend belang
3.3.
[appellant] heeft ook in hoger beroep het in kort geding vereiste spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Dat belang volgt uit de aard van zijn vordering (te weten een loonvordering).
De beoordeling
3.4.
Voor de volledigheid merkt het hof allereerst op dat in dit hoger beroep [appellant] ’ vordering ten aanzien van het “cao-loon” (in r.o. 2.1 vermeld als vordering ii) niet langer voorligt. [appellant] heeft tegen de afwijzing hiervan namelijk geen bezwaren (hierna: grieven) gericht. Het gaat in dit hoger beroep dus in hoofdzaak om de vraag over welk bedrag de wettelijke verhoging en de wettelijke rente moeten worden toegekend, over € 64.497,60 bruto ( [appellant] ) of € 33.851,65 netto (Ton’s Vastgoed). Het hof volgt [appellant] en licht dat als volgt toe.
3.5.
[appellant] heeft in zijn dagvaarding een brutobedrag aan achterstallig loon gevorderd van € 64.497,60. De kantonrechter heeft in het vonnis geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] nog recht heeft op € 56.948,40 netto aan loon. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat het bedrag van € 56.948,40 het netto-equivalent is van
€ 64.497,60 bruto. Dit betekent dat de kantonrechter de vordering terzake achterstallig loon dus volledig toewijsbaar heeft geoordeeld, met de kanttekening dat zij het nettobedrag in plaats van het brutobedrag tot uitgangspunt heeft genomen. Ton’s Vastgoed lijkt nu in hoger beroep te betogen dat het bedrag van € 64.497,60 bruto ook het cao-loon omvat waar [appellant] stelt recht op te hebben. Maar [appellant] heeft een berekening overgelegd waaruit het bedrag van € 64.497,60 bruto volgt (productie 22 dagvaarding). Die berekening is gebaseerd op een maandloon van € 2.488,33 bruto. Dat is het loon dat partijen hebben afgesproken, en niet het loon dat volgens [appellant] op basis van de cao geldt. Nog los van het gegeven dat Ton’s Vastgoed geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen dit oordeel van de kantonrechter (dat de vordering terzake achterstallig loon volledig toewijsbaar is), gaat wat zij nu aanvoert dus ook inhoudelijk niet op.
3.6.
[appellant] heeft dus recht op € 64.497,60 bruto aan achterstallig loon, zodat het hof zijn vordering op dit punt zal toewijzen. Het hof ziet namelijk geen reden om een nettobedrag toe te wijzen. Onder loon moet immers het brutoloon worden verstaan. Over dit brutobedrag heeft [appellant] de wettelijke verhoging en wettelijke rente gevorderd, en dat zal het hof ook toewijzen. Het hof ziet namelijk geen grondslag om, zoals de kantonrechter wel heeft gedaan, het kassaldo van € 23.096,75 dat [appellant] nog aan Ton’s Vastgoed moest geven, te verrekenen met het achterstallig loon dat Ton’s Vastgoed aan [appellant] verschuldigd is. Artikel 7:632 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt, kort gezegd, dat tijdens het dienstverband alleen de in dat artikel genoemde vorderingen van de werkgever op de werknemer met het loon mogen worden verrekend. Ton’s Vastgoed voert in dit kader aan dat het kassaldo, dat Brinker nog onder zich hield, moet worden aangemerkt als een voorschot op het loon als bedoeld in art. 7:632 lid 1 sub c BW. Maar daarvoor is vereist dat van de verstrekking van geld bij wijze van voorschot op loon schriftelijk blijkt. Dat dat hier het geval is, is gesteld noch gebleken.
Ton’s Vastgoed voert verder aan dat het mogelijk is om van deze wettelijke regeling tot verrekening af te wijken, en dat partijen dat hier ook hebben gedaan. [appellant] heeft namelijk tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter ingestemd met deze wijze van verrekening, aldus Ton’s Vastgoed. Daar volgt het hof Ton’s Vastgoed niet in. Uit het proces-verbaal van die mondelinge behandeling blijkt weliswaar dat [appellant] heeft ingestemd met verrekening. Maar meer dan instemming met verrekening van het kassaldo met het totaal van zijn vorderingen (en niet alleen zijn vordering terzake achterstallig loon) kan daar niet uit worden opgemaakt. Dat zou er ook op neerkomen dat [appellant] in feite een deel van zijn vordering zou hebben laten vallen (namelijk waar het betreft de wettelijke verhoging en wettelijke rente over een bedrag van € 23.096,75). Dat [appellant] ’ instemming daarop was gericht, ligt niet voor de hand en kan niet uit het proces-verbaal worden opgemaakt.
3.7.
Het voorgaande betekent dat de wettelijke verhoging verschuldigd is over het bedrag van € 64.497,60 bruto. Anders dan [appellant] betoogt, is het hof van oordeel dat een matiging van de wettelijke verhoging tot 30% in dit geval passend is. Het is juist dat Ton’s vastgoed een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig voldoen van het loon. Maar door het aanzienlijk tijdsverloop tussen de datum van opeisbaarheid van de betreffende loonbetalingen en de datum van dit arrest drukt de wettelijke verhoging relatief “zwaar” op deze veroordeling. Dat tijdsverloop is voor een groot deel veroorzaakt doordat [appellant] pas in het voorjaar van 2024 een gerechtelijke procedure is begonnen. Weliswaar wordt aangegeven dat [appellant] na februari 2022 herhaaldelijk heeft verzocht het achterstallig loon over te maken, maar voor september 2023 is daarvan niets terug te vinden in de processtukken. Ook het feit dat [appellant] ’ ervaring was dat uiteindelijk na rappel meestal wel betaling van het loon volgde, maakt dit niet anders. Het moet [appellant] ruim voor september 2023 duidelijk zijn geweest dat dat nu niet het geval was (de eerste “gemiste” loonbetaling dateerde immers van anderhalf jaar daarvoor). Het is begrijpelijk dat een werknemer schroom voelt om (meteen) een procedure tegen zijn werkgever te starten, en eerst probeert de werkgever buiten rechte aan te sporen alsnog tot betaling over te gaan, maar zodra duidelijk is dat dat nergens toe leidt, is dat toch de aangewezen (en enige) route. Bij het oordeel over de matiging van de wettelijke verhoging weegt het hof ook mee dat Ton’s Vastgoed naast de wettelijke verhoging ook wettelijke rente verschuldigd is, waarmee
het effect van het later ontvangen van de loonbetalingen in financiële zin (gedeeltelijk) wordt gecompenseerd.
3.8.
De wettelijke rente is verschuldigd over het gehele bedrag van € 64.497,60 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 30%. Deze rente is verschuldigd niet vanaf 17 mei 2024, maar vanaf het opeisbaar worden van iedere maandelijkse loonbetaling. Loonbetalingen zijn opeisbaar vanaf de dag waarop de betreffende loonbetaling per periode verschuldigd was. In dit geval is sprake van een maandloon. Voor zover het loon na afloop van de maand waarover het loon verschuldigd is, niet is betaald, is Ton’s Vastgoed dus van rechtswege in verzuim (artikel 6:81 jo 6:83 sub a BW) en is vanaf dat moment wettelijke rente over die loonbetaling verschuldigd.
3.9.
Het voorgaande leidt, samengevat, ertoe dat Ton’s Vastgoed zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 64.497,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 30%, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Weliswaar is het zo dat [appellant] schuldhulpverlening heeft ingeschakeld, zodat er sprake is van een zeker restitutierisico. Maar gelet op het gegeven dat Ton’s Vastgoed de (hoogte van de) loonvordering zelf heeft erkend, zodat het bedrag waarover nog onzekerheid kan bestaan in een eventuele bodemprocedure in feite alleen ziet op hoogte van de wettelijke verhoging (gelet op het beroep op matiging van Ton’s Vastgoed), legt dat eventuele restitutierisico onvoldoende gewicht in de schaal om de vordering van [appellant] , die met dit geld moet voorzien in zijn levensonderhoud, af te wijzen. Door Ton’s Vastgoed is ook geen beroep gedaan op het restitutierisico. Daarbij komt dat Ton’s Vastgoed het bedrag van € 23.096,75 dat [appellant] nog aan hem moet betalen mag verrekenen met het netto-equivalent van het toegewezen totaalbedrag. Niet in discussie is namelijk dat [appellant] met een dergelijke verrekening heeft ingestemd.
3.10.
Ten slotte ligt nog voor de veroordeling tot het verstrekken van bruto-netto specificaties op straffe van een dwangsom. Het moge duidelijk zijn dat [appellant] belang heeft bij de specificaties en dat het ook de plicht van Ton’s Vastgoed is om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken. Nu vaststaat dat Ton’s Vastgoed herhaaldelijk heeft nagelaten om überhaupt specificaties te verstrekken, danwel deugdelijke specificaties te verstrekken, zal het hof Ton’s Vastgoed hiertoe veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarbij ziet het hof in de feiten van de zaak aanleiding om de dwangsom te bepalen op € 250,- per dag, tot een maximum van € 10.000,-.
3.11.
Beide partijen hebben een (algemeen) bewijsaanbod gedaan. Door de aard van het kort geding is in deze procedure in het algemeen geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Er zijn geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan deze bewijsaanbiedingen voorbij.
De conclusie
3.12.
Het hoger beroep slaagt grotendeels. Omdat Ton’s Vastgoed voor het merendeel in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de herstelvonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 27 juni en 10 juli 2024;
4.2.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 juni 2024, behalve de beslissing in r.o. 5.1 en 5.2 (ten aanzien van de vorderingen jegens Bouwpro en Oostveen) en 5.6 en 5.7 (ten aanzien van de proceskosten), die hierbij worden bekrachtigd, en beslist:
4.3.
veroordeelt Ton’s Vastgoed om terzake achterstallig loon aan [appellant] te betalen een bedrag van € 64.497, 60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 30% op de voet van artikel 7:625 BW, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaal toegewezen bedrag, met ingang vanaf het moment dat deze wettelijke rente steeds opeisbaar is geworden (zie r.o. 3.8);
4.4.
bepaalt dat Ton’s Vastgoed het kassaldo van € 23.096,75 mag verrekenen met het netto-equivalent van het totale bedrag dat zij op grond van r.o. 4.3 aan [appellant] verschuldigd is, en [appellant] dit bedrag dus voor zichzelf mag behouden;
4.5.
veroordeelt Ton’s Vastgoed tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties aan [appellant] , binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest, van alle uit hoofde van het bestreden vonnis en dit arrest aan hem betaalde en nog te betalen loonbedragen, waaronder de loonspecificaties van juni tot en met september 2024, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, voor elke dag dat deze veroordeling niet wordt nagekomen, zulks tot een maximum van € 10.000,-;
4.6.
veroordeelt Ton’s Vastgoed tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 135,97 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Ton’s Vastgoed
€ 1.571,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x appeltarief III);
4.7.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.W.J.M. Kemperink, A.A. van Rossum en F.G Laagland, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.