ECLI:NL:GHARL:2025:2152

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
200.327.451
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: bewijslevering en onrechtmatig beslag in geschil tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de maatschap OG van Wijk, gevestigd in Tiel, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een geschil over huurrecht, waarbij Van Wijk schadevergoeding vordert van [geïntimeerde] voor het aanbrengen van asbesthoudend vinyzeil in een door haar verhuurde woon-/winkelruimte. De kantonrechter heeft de vorderingen van Van Wijk afgewezen, waarop beide partijen in hoger beroep zijn gegaan. Van Wijk vordert in hoger beroep een schadevergoeding van € 34.756,02, terwijl [geïntimeerde] een tegenvordering heeft ingesteld om een conservatoir beslag op zijn woning op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat Van Wijk niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, omdat de getuigen niet konden bevestigen dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil heeft laten aanbrengen. Het hof heeft de vordering van Van Wijk afgewezen en geoordeeld dat het bedrag in depot bij de notaris aan [geïntimeerde] toekomt. Tevens is vastgesteld dat het conservatoir beslag van Van Wijk onrechtmatig was, waardoor zij aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. Het hof heeft Van Wijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over de bedragen die aan [geïntimeerde] verschuldigd zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.451
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 10092955
arrest van 8 april 2025
in de zaak van
de maatschap
OG van Wijk
die is gevestigd in Tiel
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: Van Wijk
advocaat: mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. G.L. Breunesse

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 6 augustus 2024 heeft op 25 november 2024 een getuigenverhoor en op 8 januari 2025 een tegengetuigenverhoor bij het hof plaatsgevonden. Daarvan zijn verslagen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd (de processen-verbaal).
1.2.
Vervolgens hebben beide partijen een memorie na enquête ingediend. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Van Wijk heeft in de periode 2011-2016 een woon-/winkelruimte (hierna: het gehuurde) verhuurd aan de vennootschap onder firma Keba Keukens (hierna: Keba). Keba is inmiddels opgeheven. [geïntimeerde] was een van de vennoten van Keba. [geïntimeerde] heeft rond 2011-2012 voor Keba op de begane grond een nieuwe vloer laten leggen. Daarbij is onder andere vloerverwarming en een cementdekvloer aangebracht. In het door Van Wijk overgelegde asbestinventarisatierapport van Buro Inventas is vermeld dat Buro Inventas bij een opname in het gehuurde in 2021 onder een zes centimeter dikke cementdekvloer asbesthoudend vinylzeil heeft aangetroffen.
2.2.
Van Wijk heeft bij de kantonrechter betaling van schadevergoeding gevorderd en [geïntimeerde] heeft een tegenvordering ingesteld, hoofdzakelijk om het hieronder vermelde beslag op zijn toenmalige woning te laten opheffen. De kantonrechter heeft beide vorderingen afgewezen en beide partijen zijn in hoger beroep gekomen.
2.3.
Van Wijk heeft in haar hoger beroep gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 34.756,02, dit voor de asbestinventarisatie en het verwijderen en het herstel van de vloer, vermeerderd met rente en kosten. Van Wijk had tot zekerheid voor haar vordering tot schadevergoeding conservatoir beslag gelegd op de woning die [geïntimeerde] destijds in eigendom had. [geïntimeerde] had de woning op dat moment al verkocht aan een derde. Van Wijk wilde meewerken aan de opheffing van het beslag onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] zekerheid zou stellen voor het door het beslag getroffen bedrag. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een akte van depot laten opmaken bij de notaris die de akte van levering van de woning zou passeren (Aitton Notarissen). Op grond van die akte van depot heeft de notaris een bedrag van € 37.117,- uit de verkoopopbrengst van de woning in depot gehouden tot zekerheid voor de nakoming door [geïntimeerde] , dit voor het geval dat Van Wijk van de rechter uiteindelijk gelijk zou krijgen. [geïntimeerde] vordert in zijn hoger beroep, kort gezegd, dat het bedrag van € 37.117,- wordt vrijgegeven en dat Van Wijk wordt veroordeeld daarover de wettelijke rente en de notariskosten in verband met de opheffing van het beslag en de depotakte aan hem te betalen.
2.4.
Het hof heeft Van Wijk in het tussenarrest toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit is af te leiden dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil rond 2011-2012 heeft laten aanbrengen. Verder heeft het hof in het tussenarrest iedere beslissing aangehouden.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof vindt dat de kantonrechter de vorderingen van Van Wijk terecht heeft afgewezen. [geïntimeerde] heeft zijn tegenvordering in het incidenteel hoger beroep alsnog goed onderbouwd. Die vordering blijkt grotendeels gegrond en zal daarom worden toegewezen, met vernietiging van het vonnis in reconventie. Hoe het hof tot deze beslissingen is gekomen wordt hierna uitgelegd.
Bewijs dat [geïntimeerde] asbesthoudende vinylzeil heeft laten aanbrengen niet geleverd
3.2.
Van Wijk heeft ter voldoening aan de aan haar gegeven bewijsopdracht getuigen laten horen. Ten eerste is als getuige gehoord [naam1 ] , directeur van aannemersbedrijf Gebroeders Van der Netten van Stigt. Hij heeft in 2022 in het gehuurde saneringswerkzaamheden verricht, waaronder het weghalen van de cementdekvloer. Vervolgens is [naam2] als getuige gehoord. [naam2] was eigenaar van Asbestland B.V. en door medewerkers van deze vennootschap zijn asbestsaneringswerkzaamheden verricht in het gehuurde. Verder is als getuige gehoord [naam3] , asbestadviseur bij Buro Inventas. Hij was betrokken bij de asbestinventarisatie van het gehuurde en heeft het onder 2.1 genoemde asbestinventarisatierapport opgesteld.
3.3.
Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat Van Wijk niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Alle drie de getuigen hebben desgevraagd verklaard dat zij niets kunnen verklaren over wie wanneer het asbesthoudende vinylzeil heeft aangebracht. Hun betrokkenheid bij het gehuurde dateert immers van 2021/2022 toen de asbestsanering en de renovatie plaatsvond. Zij hebben dan ook niets verklaard dat bijdraagt aan het bewijs dat Van Wijk moest leveren. Ook is van belang dat de verklaringen die in het tegengetuigenverhoor zijn afgelegd het standpunt van [geïntimeerde] bevestigen dat hij rond 2011-2012 geen asbesthoudend vinylzeil heeft laten aanbrengen. [geïntimeerde] heeft in het tegengetuigenverhoor namelijk naast zichzelf, zijn vriend [naam4] en zijn zwager [naam5] laten horen. [naam4] en [naam5] hebben [geïntimeerde] geholpen met de werkzaamheden aan het gehuurde rond 2011-2012. [naam4] heeft verklaard dat geen zeil is aangebracht in de periode dat hij in het gehuurde werkzaamheden heeft verricht. [naam5] heeft aangegeven dat hij zich niets kan herinneren van een vinylvloer die door [geïntimeerde] zou zijn aangebracht. Mogelijk lag het vinylzeil al in/op de vloer toen Keba de winkel/woonruimte in gebruik nam. De conclusie luidt daarom dat Van Wijk niet heeft bewezen dat Keba en/of [geïntimeerde] het zeil hebben laten leggen, zodat haar vordering tot vergoeding van de schade door het hof wordt afgewezen.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij de bespreking van zijn beroep op verjaring van de vordering van Van Wijk .
Bedrag in depot bij notaris komt aan [geïntimeerde] toe
3.5.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is de vordering van Van Wijk terecht afgewezen. De door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat het depotbedrag aan hem toekomt en aan hem dient te worden betaald zal het hof daarentegen alsnog toewijzen.
3.6.
Verder heeft [geïntimeerde] gevorderd om Van Wijk te veroordelen om binnen één week na het arrest van het hof aan Aitton Notarissen opdracht te geven om het depotbedrag van € 37.117,- aan [geïntimeerde] te betalen, op straffe van een door Van Wijk aan [geïntimeerde] te verbeuren dwangsom. Deze vordering zal worden afgewezen. De akte van depot verplicht Van Wijk niet om de notaris opdracht te geven om het depotbedrag aan [geïntimeerde] uit te laten betalen. Artikel 2 van de akte van depot spreekt over een vorderingsrecht op de notaris:
“Een vorderingsrecht van één der partijen op de notaris met betrekking tot het depotbedrag wordt geacht onvoorwaardelijk te zijn op het moment waarop de rechtbank in de bodemprocedure een vonnis heeft gewezen dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.”[geïntimeerde] kan dus bij de notaris een verzoek indienen tot uitbetaling van het depotbedrag. Het hof merkt nog op dat Van Wijk door het hof weliswaar niet zal worden veroordeeld om de notaris opdracht te geven om het depotbedrag uit te betalen, maar dat zij die uitbetaling ook niet mag verhinderen.
Conservatoir beslag van Van Wijk was onrechtmatig
3.7.
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. [1] Daarvan is in dit geval sprake. De vordering van Van Wijk tot zekerheid waarvoor zij conservatoir beslag heeft laten leggen op de woning die [geïntimeerde] destijds in eigendom had is gelet op het voorgaande geheel ongegrond. Van Wijk heeft daarom door het leggen van het beslag onrechtmatig gehandeld en is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Deze schade bestaat uit een totaalbedrag van € 574,75 aan notariskosten voor de doorhaling van het conservatoir beslag en de kosten van de akte van depot, vermeerderd met de btw.
Van Wijk is wettelijke rente verschuldigd
3.8.
Van Wijk is zowel over het depotbedrag van € 37.117,- als het schadebedrag van € 574,75 wettelijke rente verschuldigd op grond van artikel 6:119 BW. Anders dan Van Wijkt betoogt, volgt uit artikel 3 van de depotakte niet dat het depotbedrag niet rentedragend is. In dat artikel is het volgende bepaald:
“De notaris bewaart het depotbedrag niet rentedragend, doch de notaris kan eventueel een negatieve rente in rekening brengen ten laste van partij 1.”Uit dit artikel blijkt alleen dat de notaris geen wettelijke rente over het depotbedrag aan partijen is verschuldigd. Deze bepaling geldt niet in de verhouding tussen Van Wijk en [geïntimeerde] . Verder heeft Van Wijk in het kader van zijn betoog dat geen wettelijke rente over het schadebedrag van € 574,75 is verschuldigd gewezen op twee arresten van de Hoge Raad. [2] Deze arresten zien echter op de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW. [geïntimeerde] vordert over het schadebedrag geen wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Deze is toewijsbaar omdat het conservatoire beslag onrechtmatig is en [geïntimeerde] schade heeft ondervonden omdat hij niet vrijelijk over het depotbedrag heeft kunnen beschikken. Als ingangsdatum van verschuldigdheid van de wettelijke rente wordt hieronder 30 juni 2022 vastgesteld, conform de vordering die [geïntimeerde] heeft ingesteld.
De proceskosten
3.9.
Omdat het principaal hoger beroep van Van Wijk niet slaagt, wordt Van Wijk veroordeeld in de kosten daarvan. Hij is al veroordeeld om de kosten van de eerste aanleg te vergoeden, en die veroordeling blijft in stand omdat hij ook in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt grotendeels, wat reden is voor het hof om Van Wijk te veroordelen in de proceskosten van dat hoger beroep en hem alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie bij de kantonrechter. Onder die kosten vallen ook de nakosten en de kosten die nodig zijn voor de betekening van dit arrest, ook al worden die kosten hieronder niet begroot. [3] Voor getuigenkosten wordt hieronder geen bedrag opgenomen, omdat Van Wijk al voor vergoeding van die kosten moet zorgen.
3.10.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2022 voor zover in conventie gewezen;
4.2.
vernietigt dat vonnis voor zover in reconventie gewezen en beslist als volgt:
4.3.
verklaart voor recht dat het depotbedrag van € 37.117,- dat zich onder Aitton Notarissen te Tiel bevindt aan [geïntimeerde] toekomt en aan hem dient te worden betaald;
4.4.
veroordeelt Van Wijk tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 574,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van betaling;
4.5.
veroordeelt Van Wijk tot betaling aan [geïntimeerde] van de wettelijke rente over genoemd bedrag van € 37.117,- vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van uitbetaling van het depot aan [geïntimeerde] ;
4.6.
veroordeelt Van Wijk tot betaling van de proceskosten van de procedure in reconventie bij de kantonrechter, tot aan het vonnis van de kantonrechter:
€ 249,- aan salaris van de gemachtigde van [geïntimeerde] (1 procespunt x tarief ad € 249,- per punt);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 6.284,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (4 procespunten x appeltarief III);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep:
€ 3.142 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (4 procespunten x de helft van appeltarief III);
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, R.W.E. van Leuken en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Voetnoten

1.HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841.
2.HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40 en HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.