ECLI:NL:GHARL:2025:2038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
21-000104-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met glas in gezicht van slachtoffer, verwerping alternatief scenario

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling van de aangeefster, waarbij hij haar opzettelijk met een glas in het gezicht heeft geslagen, wat heeft geleid tot meerdere verwondingen en blijvende littekens. De feiten vonden plaats op 27 januari 2023 tijdens een verjaardagsfeest. De aangeefster verklaarde dat er een woordenwisseling was tussen haar en de verdachte, waarna hij haar met een glas heeft geraakt. De verdachte heeft een alternatieve lezing van de gebeurtenissen gegeven, maar het hof heeft deze verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster beter worden ondersteund door het bewijs in het dossier. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 121 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.024,85, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000104-24
Uitspraak d.d.: 4 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2023 met parketnummer 16-111412-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 9.952,82, bestaande uit € 5.952,82 aan materiële schade en voor € 4.000,- aan immateriële schade. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G. Onnink, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. J.L.R.M. Smolders, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te [plaats] aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere verwondingen in het aangezicht die zichtbare littekens tot gevolg hebben, heeft toegebracht door die [aangeefster] met een glas in het gezicht te slaan en/of te raken;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en daartoe een glas in het gezicht van die [aangeefster] heeft geslagen en/of geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te [plaats] [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] met een glas in het gezicht te slaan en/of te raken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte wordt, kortgezegd, verweten dat hij aangeefster [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar met een glas in het gezicht te slaan en/of te raken.
Aangeefster heeft hierover, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 27 januari 2023 naar een verjaardagsfeest in een activiteitencentrum in [plaats] is gegaan en dat zij daar verdachte zag, van wie zij drie weken daarvoor had ontdekt dat hij een relatie met haar man had. Zij wilde verdachte niet spreken en wilde zich even van het feest terugtrekken in de auto van [getuige 1] , een vriend met wie zij naar het feest was gekomen. Onderweg naar de auto zag zij verdachte lopen, waarna een onaangename woordenwisseling plaatsvond. Aangeefster is in de auto gestapt en is gaan Facetimen met haar schoonzuster [naam] . Binnen een paar minuten hoorde en zag zij dat verdachte tegen het raam tikte en haar maande om naar buiten te komen. Aangeefster heeft de auto open gedaan, waarna verdachte haar bij haar jas greep en met kracht uit de auto trok, waarbij hij bleef schelden.
Vervolgens zag aangeefster dat verdachte met een voorwerp in zijn hand een zwaaiende beweging naar haar hoofd maakte, waarna zij een klap op haar voorhoofd voelde en voelde dat zij door het voorwerp geraakt werd en dat dit in haar gezicht werd geduwd. Zij voelde dat het glas niet alleen in haar gezicht werd geslagen, maar dat het ook langs haar gezicht werd gehaald. Direct daarop voelde zij een scherpe pijn en voelde zij dat zij gewond was geraakt en bloedde.
Uit het dossier volgt dat aangeefster kort na het incident verwondingen had op haar hoofd, in haar gezicht en in haar borststreek. Ze is bij de Spoedeisende Hulp behandeld waarbij onder meer scherven uit haar gezicht zijn gehaald en de wonden zijn schoongemaakt. Uit haar verklaring bij de raadsheer-commissaris volgt dat zij aan het voorval twee blijvende littekens in haar gezicht heeft overgehouden.
Verdachte heeft zich bij de politie grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij een andere lezing gegeven van wat zich op 27 januari 2023 heeft voorgedaan en waardoor het letsel van aangeefster volgens hem is ontstaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij een soortgelijk alternatief scenario geschetst, dat zakelijk weergegeven inhoudt dat verdachte op 27 januari 2023 naar het verjaardagsfeest is gegaan, dat hij aangeefster daar heeft gezien, maar dat zij hem niet groette en dat zij hem op een later moment ‘vies’ aankeek. Verdachte is naar zijn auto gelopen en onderweg terug naar het feest kwam hij aangeefster tegen die vanuit tegengestelde richting kwam lopen en hem boos bejegende. Verdachte is vervolgens eerst naar de feestzaal gegaan en daarna terug naar zijn auto om weg te gaan. Op de parkeerplaats zag hij aangeefster op de bijrijdersstoel van de auto van [getuige 1] zitten en heeft hij op het raam van die auto geklopt, omdat hij zijn verhaal wilde doen en wilde vragen waarom aangeefster zich zo jegens hem had gedragen. Aangeefster werd toen boos, stapte uit de auto en viel verdachte aan. Verdachte heeft haar toen van zich af geduwd, waardoor zij een draai en een val heeft gemaakt en op de grond is gevallen, waar glaswerk en andere troep lag. Op dat moment kwam de toenmalige partner van aangeefster ertussen. Verdachte heeft geen verwondingen bij aangeefster gezien, en is in zijn auto gestapt en weggereden om te de-escaleren.
Het hof constateert dat de verklaringen van aangeefster en verdachte overeenkomen in die zin dat uit beide verklaringen volgt dat zich tussen hen een fysieke confrontatie heeft voorgedaan op de parkeerplaats nabij het feest waar zij beiden waren geweest. De verklaringen staan echter lijnrecht tegenover elkaar met betrekking tot de precieze toedracht van het incident en het ontstaan van het letsel. Het hof zal de inhoud van beide verklaringen toetsen aan overige stukken in het dossier.
Bij aangeefster zijn een grote bult op het voorhoofd, en meerdere snijverwondingen over het gehele gezicht en in haar borststreek geconstateerd. Dit letselbeeld laat zich naar het oordeel van het hof beter verklaren door de lezing van aangeefster dan door die van verdachte. Hoewel diens lezing niet geheel kan worden uitgesloten, moet daarvoor immers wel worden aangenomen dat er reeds glas op de grond heeft gelegen en dat aangeefster daar op hoogst ongelukkige wijze in moet zijn gevallen om het voornoemde letselbeeld op te lopen.
Het hof is voorts van oordeel dat de lezing van verdachte op een aantal onderdelen moeilijk navolgbaar is in het licht van de context waarin het incident zich heeft voorgedaan. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat verdachte in het geheim een relatie had met de toenmalige partner van aangeefster en dat aangeefster zich even van het feest had teruggetrokken om juist niet met verdachte te worden geconfronteerd.
Dat verdachte meende naar de auto waarin aangeefster zat te Facetimen te moeten toelopen en op het raam van de auto te moeten tikken omdat hij haar kennelijk op dat moment dringend moest en zou spreken, acht het hof moeilijk invoelbaar in het licht van de gegeven relationele context. Ook laat het zich terugtrekken van aangeefster zich moeilijk rijmen met de lezing van verdachte dat het juist aangeefster was die vervolgens uit de auto is gestapt en uit eigen beweging een fysieke confrontatie is aangegaan met verdachte, die bovendien een fysiek overwicht op haar had. Verder komt de lezing van verdachte erop neer dat hij geen enkele intentie had om aangeefster geweld aan te doen en dat zij na een duw van verdachte ongelukkig ten val is gekomen. Indien dit voor juist wordt gehouden, wekt het bij het hof verwondering dat verdachte vervolgens zonder te informeren hoe het met haar ging van de locatie is weggegaan.
Verschillende getuigen hebben een verklaring afgelegd over wat zij op 27 januari 2023 hebben waargenomen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn autosleutels aan aangeefster heeft gegeven en dat hij ongeveer vijftien minuten later door [naam] werd gebeld, die vertelde dat aangeefster en verdachte aan het vechten zouden zijn. [getuige 1] is naar buiten gegaan en naar de auto gelopen, waar hij allemaal vrouwelijke spullen zoals make-up op de grond zag liggen. Ook zag hij glasscherven langs de rechterkant van zijn auto en bloed op de rechterkant van zijn auto. [getuige 1] zag verdachte vertrekken en zag dat aangeefster een bebloed gezicht had en allemaal kleine sneetjes op haar gezicht en een grotere snede op haar voorhoofd.
Getuige [getuige 2] heeft gezien dat verdachte buiten naast zijn auto stond en hoorde verdachte tegen hem en [getuige 1] roepen:
“Als jullie willen, kunnen jullie ook komen, ik maak jullie dood.”Ook [getuige 2] heeft vervolgens letsel gezien bij aangeefster, bestaande uit een bult op haar voorhoofd, snijverwondingen in haar gezicht en tussen haar borsten.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij met aangeefster aan het Facetimen was, en dat zij hoorde dat iemand naar aangeefster toe kwam lopen en dat aangeefster een woordenwisseling met iemand had. Zij hoorde een mannenstem die tegen aangeefster zei:
“Het maakt mij niet uit wie of wat je bent, ik pak je toch.”Kort daarop hoorde zij een mannenstem die zij herkende als de stem van haar broer. Het hof leidt daaruit af dat het verdachte is geweest die de geciteerde woorden heeft geuit.
Het hof leidt uit deze verklaringen af dat er kort na het incident een zekere mate van woede en agressie van verdachte uitging, hetgeen past bij de verklaring van aangeefster, maar in het geheel niet bij het door verdachte geschetste scenario.
Het hof heeft de hiervoor besproken feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang beschouwd en komt op grond daarvan tot het oordeel dat de lezing van verdachte niet aannemelijk is, terwijl het dossier op meerdere punten steun biedt aan de verklaring van aangeefster. Het hof schuift het door verdachte geschetste scenario dan ook terzijde.
Op grond van de aangifte en de hiervoor besproken bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte met een glas in zijn hand een zwaaiende beweging naar het hoofd van aangeefster heeft gemaakt waarmee zij op haar voorhoofd geraakt werd en dat zij niet alleen werd geslagen met het glas, maar dat het ook in haar gezicht werd geduwd en langs haar gezicht werd gehaald. Het hof stelt dan ook vast dat verdachte aangeefster met een glas in het gezicht heeft geslagen en geraakt en dat zij ten gevolge daarvan meerdere snijwonden in het gezicht en in de borststreek en een zwelling op het hoofd heeft overgehouden.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (vgl. HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289).
Eén van de gezichtspunten bij de vraag of naar gewoon spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel betreft het uitzicht op herstel. In de beoordeling kan daarbij worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan. (HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de verklaring van aangeefster bij de raadsheer-commissaris volgt dat haar snijverwondingen hebben geresulteerd in twee littekens op het voorhoofd boven de linker wenkbrauw en aan de zijkant van haar gezicht ter hoogte van het linkeroog. Zij heeft daarvoor een laserbehandeling ondergaan, waardoor nu een eindsituatie is bereikt waarin de littekens weliswaar iets minder, maar nog altijd zichtbaar zijn. Naar het oordeel van het hof zijn de snijverwondingen, gelet op deze permanente restschade in het aangezicht, die voor een ieder zichtbaar is en waarmee zij ook zelf iedere dag in de spiegel geconfronteerd wordt, naar gewoon spraakgebruik aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof heeft in het voorgaande vastgesteld dat verdachte aangeefster met een glas in het gezicht heeft geslagen en geraakt. Dit gedrag roept naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans in het leven dat het glas breekt in het gezicht van de ander en zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. Te denken valt aan ernstig oogletsel of, zoals zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt, aan snijverwondingen met blijvende littekens tot gevolg. Verdachte moet zich van deze kans bewust zijn geweest. Door desondanks aangeefster met een glas in het gezicht te slaan en te raken, heeft hij die kans naar het oordeel van het hof ook bewust aanvaard. Het hof is van oordeel dat de handelingen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken. Het hof acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Het hof acht op grond van het voorgaande het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 27 januari 2023 te [plaats] aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere verwondingen in het aangezicht die zichtbare littekens tot gevolg hebben, heeft toegebracht door die [aangeefster] met een glas in het gezicht te slaan en te raken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straffen.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door aangeefster opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan en te raken, waardoor zij meerdere snijwonden heeft opgelopen. Zij moest hiervoor in het ziekenhuis worden behandeld en heeft daaraan twee blijvende littekens in haar gezicht en één in de borststreek overgehouden. Tevens heeft zij een naar het zich laat aanzien blijvende zwelling op het hoofd opgelopen, die bij spanning of vermoeidheid extra opzwelt. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, maar ook haar geestelijk welzijn aangetast, doordat zij iedere dag met de zichtbare gevolgen van het incident moet leven. Uit haar ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring is naar voren gekomen hoezeer dit nog dagelijks een impact op haar leven heeft. Het betreft een ernstig geweldsmisdrijf en hof rekent het verdachte aan dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Veroordelingen uit een verder verleden, toen verdachte nog minderjarig was, zal het hof in het kader van de onderhavige strafzaak niet in strafverzwarende zin meewegen. Het bewezenverklaarde geweldsfeit lijkt een eenmalig en situationeel incident, nu verdachte ook nadien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Verdachte heeft over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij twee minderjarige kinderen heeft en dat hij werk heeft bij Jeugdbescherming en heeft daarbij een ervaringscertificaat/rapportage overgelegd, waaruit naar voren komt dat hij goed functioneert. Verdachte heeft zijn werkgever niet ingelicht over de strafzaak en vreest dat een veroordeling consequenties zal hebben voor zijn VOG.
Voor een zware mishandeling komt in beginsel oplegging van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld als passende reactie. Gelet op het beperkte strafblad van verdachte, de omstandigheid dat het om een eenmalig en situationeel incident gaat en verdachte na het bewezenverklaarde feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, acht het hof oplegging van een substantiële onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf echter niet noodzakelijk. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 121 dagen waarvan 120 voorwaardelijk ten einde hem gedurende een proeftijd van twee jaren ervan te doordringen niet opnieuw een misdrijf te plegen. Om voldoende recht te doen aan de ernst van het feit, zal het hof daarnaast een maximale taakstraf van 240 uren opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht. Het hof acht oplegging van deze straffen passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.880,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.952,82. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gevorderde materiële schade betreft een bedrag van € 11.856,- aan inkomstenverlies, onderbouwd met een brief van [instantie] Het hof acht deze schadepost onvoldoende onderbouwd in het licht van hetgeen de raadsman van verdachte ter betwisting daarvan heeft aangevoerd, in het bijzonder dat een specificatie van het arbeidscontract ontbreekt en dat uit een proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2023 (pagina 22 van het strafdossier) lijkt te volgen dat de benadeelde partij na het incident nog wel over enige verdiencapaciteit beschikte. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Het hof acht de tevens gevorderde reiskosten à € 24,82 voldoende onderbouwd en zal deze schadepost toewijzen.
Ook de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 4.000,- is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het hof zal deze schadepost daarom geheel toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
121 (honderdeenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.024,82 (vierduizend vierentwintig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 24,82 (vierentwintig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.024,82 (vierduizend vierentwintig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 24,82 (vierentwintig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 januari 2023.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 4 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.