ECLI:NL:GHARL:2025:1927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.333.106
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma tussen twee broers met betrekking tot een fruitbedrijf

In deze zaak gaat het om de ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma (vof) die door twee broers, [broer A] en [broer B], werd geëxploiteerd voor de fruitteelt. De vof is in 1991 opgericht, maar de samenwerking is in 2009 feitelijk beëindigd. De rechtbank Gelderland heeft op 16 augustus 2023 een eindvonnis uitgesproken waarin de ontbinding van de vof per 31 december 2009 is vastgesteld, en de verdeling van het vermogen is gelast. De broers zijn het echter niet eens over de wijze van verdeling van de percelen en opstallen die tot de vof behoren. [broer A] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl [broer B] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank. Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de percelen met opstallen aan [broer B] zullen worden toegedeeld, maar dat een deskundige moet worden ingeschakeld voor een hernieuwde waardering van deze percelen. Het hof heeft de ontbindingsdatum vastgesteld op 31 december 2023 en de datum van de slotbalans aanhouden totdat de waarde van de percelen is bepaald. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over de instructie aan de deskundige. De waardering zal plaatsvinden op basis van marktwaarde, niet op basis van de hoogst haalbare opbrengst, zoals door [broer A] is gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.106
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 383369
arrest van 1 april 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie
hierna: [broer A]
advocaat: mr. H.M. van Eerten
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie
hierna: [broer B]
advocaat: mr. A. van Weverwijk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[broer A] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem op 16 augustus 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. [broer B] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 20 april 2022 en 16 augustus 2023. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis van [broer A]
  • de memorie van antwoord tevens inhoudende incidenteel appel tevens akte houdende eiswijziging van [broer B]
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van [broer A]
  • een akte overlegging producties tevens houdende eisvermeerdering van [broer B] van 31 oktober 2024
  • een akte inbreng producties van [broer A] van 31 oktober 2024.
1.2.
Op 31 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze procedure om een geschil tussen twee tweelingbroers over de verdeling van het vermogen van de vennootschap onder firma, die zij in 1991 zijn aangegaan (hierna de vof). De voornaamste daarbij te beantwoorden vraag is aan wie, tegen welke waarde en onder welke verdere voorwaarden de grond en opstallen van de vof worden overgedragen.
De procedure bij de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft na tussenvonnissen van 19 mei 2021, 15 september 2021, 20 april 2022 en 29 juni 2022, een deskundigenbericht van 11 januari 2023 en daarop volgende conclusies en aktes van partijen bij eindvonnis van 16 augustus 2023:
verstaan dat de vof is ontbonden per 31 december 2009;
partijen gelast om over te gaan tot verdere financiële afwikkeling van de vof door hun accountant de opdracht te geven tot het opstellen van een slotbalans per 31 december 2009 met inachtneming van een aantal aanwijzingen van de rechtbank (onderdelen 4.17. en 4.18 van het tussenvonnis van 20 april 2022);
de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen gelast, aldus dat de percelen met de zich daarop bevindende (fruit-)opstanden en onroerende zaken en opstellen worden toebedeeld aan [broer B] , met uitzondering van de woning van moeder en het chalet van [broer A] , tegen een waarde van € 1.400.000, met dien verstande dat:
- [broer B] bij overdracht van de percelen aan [broer A] diens vordering uit onderbedeling ad € 700.000 moet voldoen, en
- partijen gehouden zijn de verdere financiële afwikkeling zoals die uit de slotbalans volgt op dat moment te effectueren;
partijen gelast om hun medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze wijze van verdeling;
[broer A] veroordeeld tot verwijdering chalet binnen vier weken na overdracht van de percelen aan [broer B] ;
bepaald dat de kosten van de deskundige door [broer A] en [broer B] ieder voor de helft moeten worden vergoed;
bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; en
de verdere vorderingen (in conventie en reconventie) afgewezen.
De rechtbank heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vorderingen in hoger beroep
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep van [broer A] – na wijziging van eis - is onder meer dat in het kader van de vereffening van het vof-vermogen de percelen met opstallen worden toegedeeld aan [broer B] , of worden verkocht en overgedragen aan een derde, voor een hoogst haalbare verkoopwaarde die wordt bepaald door een voor partijen optredende verkoop-makelaar en die ten minste € 25 per m2 bedraagt, en als een andere verdelingswaarde wordt aangehouden dat dan de percelen bij helfte worden verdeeld tussen [broer B] en [broer A] . [broer A] heeft daarvoor vijf bezwaren (grieven) – waaronder een voorwaardelijk bezwaar - aangevoerd.
2.4.
De bedoeling van het incidentele hoger beroep van [broer B] is onder meer ontbinding van de vof en vereffening van haar vermogen per 31 december 2023, met toedeling van de percelen aan [broer B] tegen een waarde van € 614.000. [broer B] heeft daarvoor vijf bezwaren (grieven) aangevoerd.

3.De feiten

3.1.
[broer B] en [broer A] zijn tweelingbroers. Zij zijn op 1 maart 1991 de vof aangegaan, waarin een fruitbedrijf werd geëxploiteerd. De voorwaarden waaronder zij de vof zijn aangegaan zijn vastgelegd in een “
overeenkomst van vennootschap onder firma” (hierna de vof-overeenkomst).
3.2.
Zij hebben twee percelen grond, gelegen in de gemeente [de gemeente] , van in totaal ongeveer 10 ha in de vof ingebracht. Het betreft perceel 245 ter grootte van 6 ha, 79 are en 15 ca, en perceel 146 van 3 ha, 20 are en 40 ca. Op die percelen staan drie woningen, te weten de woning van [broer B] , de woning van [broer A] (ook wel aangeduid als het chalet) en de mantelzorgwoning van hun moeder. Volgens het daar geldende bestemmingsplan is één (bedrijfs-)woning toegestaan.
3.3.
De samenwerking tussen [broer B] en [broer A] is in de loop der jaren verslechterd, hetgeen ertoe heeft geleid dat hun samenwerking in 2009 feitelijk is geëindigd. [broer A] is een eenmanszaak begonnen, die hij per 12 februari 2009 heeft ingeschreven in het Handelsregister. [broer B] is in 2009 fulltime gaan werken in de wegenbouw. Zij zijn in 2010 een gescheiden financiële administratie gaan voeren en zij zijn tot een verdeling van machines, inventaris en fruitopstanden gekomen.
3.4.
De percelen en opstallen zijn onverdeeld gebleven. Perceel 245 is feitelijk opgedeeld in een deel voor gebruik en bewoning door [broer B] en een deel voor gebruik en bewoning door [broer A] . [broer B] en [broer A] hebben elk een woning op perceel 245, met een eigen in-/uitrit. Ook de mantelzorgwoning van moeder bevindt zich op dit perceel. Een deel van perceel 146 is door [broer A] verpacht aan een achterbuurman, die deze grond gebruikt voor de exploitatie van zijn agrarisch bedrijf.
3.5.
[broer B] en [broer A] hebben afgesproken dat zij aan de vof een vergoeding betalen voor de door hen gebruikte delen van de gemeenschappelijke percelen. Die vergoedingen dienen mede ter dekking van de eigenaars- en gebruikslasten van die percelen.
3.6.
[broer B] heeft op 12 december 2019 een eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister die zich blijkens die inschrijving richt op de teelt van landbouwgewassen zoals aardappelen, granen en voedergewassen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Voor de verdeling van vermogen van de vof is het nodig om waarde van de percelen en de andere vermogensbestanddelen per de peildatum vast te stellen. Het hof heeft daarom het voornemen om een deskundige te benoemen, en wel de heer [de beoogd deskundige] die ook in de rechtbankprocedure als deskundige een taxatierapport heeft uitgebracht (hierna: de deskundige). Partijen mogen zich over dit voornemen uitlaten. Het hof legt hierna uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.
Bevoegdheid hof
4.2.
In de vof-overeenkomst staat een arbitrageclausule, maar geen van beide partijen heeft zich in deze procedure op die clausule beroepen. De rechtbank heeft zich daarom in het vonnis van 20 april 2022 (onderdeel 4.2.) bevoegd geacht te oordelen over de vorderingen van [broer B] en [broer A] . Het hof sluit zich hierbij aan.
Ontbindingsdatum en datum slotbalans
4.3.
In artikel 13 van de vof-overeenkomst staat dat de vof, onder andere, eindigt door ontbinding in onderling overleg. Tussen [broer B] en [broer A] is niet in geschil dat de vof al enige tijd geen onderneming meer exploiteert en dat de vof is ontbonden respectievelijk ontbonden moet worden.
4.4.
[broer B] heeft een bezwaar aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank dat de vof per 31 december 2009 is ontbonden en vordert dat de vof als ontbonden moet worden aangemerkt per 31 december 2023, althans per een door het hof vast te stellen datum. Hij voert daarvoor aan dat [broer A] en hij de vof in stand hebben gehouden als vehikel om gronden ter beschikking te stellen aan het fruitbedrijf van [broer A] , ten behoeve van wonen en verblijven van [broer B] en zijn gezin, en later ook voor [broer A] en zijn gezin. [broer B] wijst erop dat partijen jaarlijks boek hebben gehouden van hun (gewijzigde) vennootschap onder firma, dat deze nog is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat jaarstukken worden opgesteld.
4.5.
[broer B] heeft in het verlengde daarvan een bezwaar aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank om partijen te gelasten om tot verdere financiële afwikkeling van de vof te komen door hun accountant opdracht te geven tot het opstellen van een slotbalans tot 31 december 2009. [broer B] verzoekt het hof te bepalen dat de slotbalans per de ontbindingsdatum zal worden opgesteld. [broer A] refereert zich ten aanzien van deze bezwaren van [broer B] aan het oordeel van het hof.
4.6.
[broer B] en [broer A] zijn er niet toe overgegaan om een formeel ontbindingsbesluit te nemen of een ontbindingsdatum in onderling overleg vast te leggen, maar er bestaat tussen hen geen misverstand over dat hun samenwerking via de vof al enige tijd feitelijk is beëindigd. Het hof zal overeenkomstig de vordering van [broer B] de ontbindingsdatum vaststellen op 31 december 2023, omdat [broer A] daartegen geen bezwaar heeft aangevoerd en hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.7.
Het hof volgt ook het bezwaar van [broer B] tegen de door de rechtbank bepaalde datum van de door de accountant op te stellen slotbalans (31 december 2009), maar het hof stelt die datum niet gelijk aan de ontbindingsdatum - zoals gevorderd door [broer B] - en zal in dit tussenarrest nog niet de datum van de slotbalans bepalen. De reden daarvoor is dat de slotbalans de actuele waardes van de activa en passiva moet weergeven met het oog op verdeling van het vermogen van de vof en uitkering van het mogelijke saldo. Het hof zal daarom de vaststelling van de datum van de door de accountant op te stellen slotbalans aanhouden totdat de waarde van de percelen en opstallen vaststaat.
Verdeling vof-vermogen
4.8.
Als gevolg van de ontbinding moet het vermogen van de vof worden vereffend. Het vof-vermogen omvat met name de percelen met opstallen (zoals hierna gespecificeerd), de saldi van de kapitaalrekeningen van [broer B] en [broer A] , het saldo van een rekening-courant bij de bank en een hypothecaire lening.
4.9.
In artikel 10 onder B van de vof-overeenkomst staat – samengevat – dat [broer B] en [broer A] ieder voor 50% delen in de winst en het verlies van de vof. In artikel 10 onder D en E staat:

D. Overige winsten of verliezen die in enig boekjaar of bij beëindiging der vennootschap worden gerealiseerd door herwaardering, vervanging, vervreemding, inruil, onteigening of teloorgaan van bedrijfsmiddelen der vennootschap, alsmede de investeringsaftrekken en desinvesteringsbijtellingen, krachtens artikel 11 en 11a van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 worden in gelijke delen aan de vennoten toegerekend.
E. De vennoten kunnen de verdeling van winsten en verliezen in onderling overleg – uitsluitend schriftelijk – als aanvullende overeenkomst op de overeenkomst van vennootschap wijzigen”.
4.10.
[broer B] en [broer A] zijn in september 1996 een vaststellingsovereenkomst (hierna de vaststellingsovereenkomst 1996) aangegaan, waarin staat:

dat blijkens artikel 10 lid D van de overeenkomst van vennootschap onder firma geregeld is dat winsten of verliezen gerealiseerd bij de beëindiging van de vennootschap door vervreemding of onteigening gelijkelijk worden verdeeld;
dat zij in geval van vervreemding of onteigening van het tot de vennootschap onder firma behorende onroerend goed gerealiseerde winsten als volgt wensen te verdelen:
Van de gerealiseerde winst welke voor verdeling in aanmerking komt behoudt de heer [broer B] zich de gehele stille reserves op het woongedeelte van het tot het ondernemingsvermogen van de vennootschap behorende onroerend goed voor;
De resterende gerealiseerde winst door vervreemding of onteigening van het tot het vermogen van de vennootschap behorende onroerend goed, inclusief de ondergrond van het woongedeelte [adres] , wordt tussen de vennoten gelijkelijk verdeeld.
Vaststelling van de hoogte van de gerealiseerde winst op het te onderscheiden onroerend goed van de vennootschap inclusief het woongedeelte zal dienen te geschieden op basis van taxatie uitgebracht door een door ieder der vennoten te benoemen beëdigd (agrarisch) taxateur. De kosten hiervan komen voor rekening van de vennootschap”.
4.11.
Vereffening van het vermogen van de vof moet door [broer B] en [broer A] gezamenlijk plaatsvinden (artikel 32 WvK). Zij worden het echter niet eens over de manier waarop dit vermogen moet worden verdeeld. Om die reden stelt het hof in deze procedure de wijze van verdeling conform artikel 3:185 BW vast. De rechter moet volgens die wetsbepaling bij de vaststelling van de wijze van verdeling naar billijkheid rekening houden met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang. [1]
Toedeling percelen en opstallen aan [broer B]
4.12.
Voortzetting van de aanvankelijke onderneming van de vof (het fruitteeltbedrijf) door een van beide broers is niet meer aan de orde; het staat tussen hen vast dat zij beiden niet meer bedrijfsmatig fruit telen en dat die onderneming is gestaakt. Beide broers gaan in dit hoger beroep uit van toedeling van de percelen en opstallen aan [broer B] , met dien verstande dat [broer A] daaraan de voorwaarde verbindt dat de percelen en opstallen aan [broer B] (of aan een derde) worden toebedeeld voor een verkoopprijs van tenminste € 25 per m2. Als een andere verdelingswaarde of andere verdelingswijze wordt aangehouden, dan moeten volgens [broer A] de percelen met opstallen bij helfte worden verdeeld tussen [broer B] en [broer A] .
4.13.
Het hof zal de toedeling van de percelen met opstallen aan [broer B] gelasten onder de hierna genoemde voorwaarden, waarbij [broer B] de hem daardoor toegekende overwaarde aan [broer A] moet vergoeden. Het hof neemt bij deze toedeling en deze voorwaarden het volgende in overweging.
4.14.
[broer A] heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat hij heeft besloten om niet langer in zijn woning te blijven omdat er teveel is gebeurd, maar dat hij iets normaals terug wil kunnen kopen zodat hij zijn leven weer kan oppakken. [broer B] heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat hij sinds een aantal jaren een eigen akkerbouwbedrijf uitoefent op een oppervlak van circa 2,7 hectare, dat hij wil uitbreiden. Hij heeft zijn landbouwmachines verkocht en heeft daar maaimachines, schudders en cirkelharken voor gekocht. Daarnaast voert zijn echtgenote sinds een aantal jaren samen met een compagnon/buurvrouw een onderneming die zich bezighoudt met dagbesteding voor ouderen; het gaat hierbij om twee dagen in de week en tien personen per dag. [broer B] en zijn echtgenote zijn van plan om die onderneming (dat wil zeggen dagbesteding en zorgboerderij) voort te zetten in de bedrijfsgebouwen op de percelen. De compagnon/buurvrouw gaat stoppen of is gestopt; haar plaats wordt overgenomen door de schoondochter van [broer B] . Deze dagbesteding/zorgboerderij is volgens het bestemmingsplan als nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf toegestaan, aldus [broer B] . Hij heeft verteld dat hij een grote erfenis heeft gehad en dat zijn echtgenote en hij spaarzaam hebben geleefd, waardoor zij geen financiering voor deze bedrijfsplannen nodig hebben. Gezien deze feiten en omstandigheden (waaronder de ondernemingsplannen van [broer B] en zijn echtgenote) is toedeling aan [broer B] van de percelen met opstallen, rekening houdend naar billijkheid met de belangen van [broer A] en [broer B] en met het algemeen belang, de meest redelijke uitkomst.
4.15.
[broer A] vordert voorwaardelijk, als bij toedeling aan [broer B] (of verkoop aan een derde) de verdelingswaarde niet ten minste € 25 per m2 bedraagt, verdeling van de percelen met opstallen bij helfte tussen hem en [broer B] . [broer A] verbindt daarmee feitelijk aan toedeling aan [broer B] als voorwaarde een minimumbedrag voor de aan hem ( [broer A] ) te betalen vergoeding. Het hof verbindt niet een zodanige voorwaarde aan die toedeling. Toedeling aan [broer B] vindt plaats als meest redelijke uitkomst om de hiervoor uiteengezette redenen. Het belang van [broer A] om een passende vergoeding te ontvangen voor de aan [broer B] toegekende overwaarde is gewaarborgd door vaststelling van die overwaarde op basis van de hernieuwde waardering door een deskundige, zoals hierna uiteen gezet. Er is geen reden om vooraf voor die overwaarde een minimumbedrag te fixeren.
Hernieuwde waardering
4.16.
Door de toedeling van de (onroerende) zaken aan [broer B] is sprake van een overbedeling van [broer B] . Deze overwaarde moet op grond van artikel 3:185 lid 2 sub b BW door [broer B] aan [broer A] worden vergoed.
4.17.
De rechtbank heeft in het vonnis van 16 augustus 2023 de percelen met een aantal opstallen toebedeeld aan [broer B] tegen een waarde van € 1.400.000 en heeft daarom de overwaarde van de toedeling van [broer B] vastgesteld op € 700.000. De rechtbank is tot deze waardering gekomen op basis van het deskundigenbericht van de deskundige ( [de beoogd deskundige] ) van 11 januari 2023, een taxatie van [naam1] RT per juni 2021 en een “
advies marktwaarde” van makelaar/taxateur [naam2] , beide laatstgenoemden in opdracht van [broer A] .
4.18.
Het hof zal de deskundige vragen om een hernieuwde waardering van de percelen op te stellen, om de hierna uiteengezette redenen.
Waarderingsmaatstaf: marktwaarde
4.19.
De deskundige heeft in zijn bericht van 11 januari 2023 de percelen met opstallen per 1 januari 2022 getaxeerd op een totale marktwaarde van € 1.076.000, op basis van een aantal door hem opgesomde uitgangspunten. Hij heeft “
marktwaarde” omschreven als:

het geschatte bedrag waartegen een object of recht c.q. verplichting zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang”.
4.20.
[broer A] voert als bezwaar tegen deze waardering respectievelijk deze waarderingsmaatstaf aan dat het in overeenstemming is met artikel 3:185 BW dat [broer B] wordt veroordeeld om eraan mee te werken dat de gemeenschappelijke onroerende zaken en opstallen “
voor de hoogst mogelijke economische waarde” zullen worden geleverd aan derden, nadat [broer B] de mogelijkheid zal zijn geboden om het door hem gewenst te behouden gedeelte voor eenzelfde waarde toegedeeld te krijgen. [broer A] heeft daarover in hoger beroep aangevoerd dat twee gegadigden zich bij zijn adviseur/makelaar [naam2] hebben gemeld die € 2.500.000 willen betalen voor het gehele agrarische bedrijf met alle grond. Daarbij speelt een rol dat bij de waardering niet langer alleen kan worden uitgegaan van de huidige agrarische bestemming maar mogelijk ook van een woonbestemming, aldus [broer A] .
4.21.
[broer A] heeft ter onderbouwing van die stellingname een taxatierapport van [naam3] Rentmeesters ingebracht. Dat rapport is blijkens de inleiding uitgebracht in opdracht van de gemeente [de gemeente] ten behoeve van een voorgenomen aankoop. [naam3] komt in dat rapport uit op een marktwaarde (afgerond) per de datum van ondertekening het rapport, 5 september 2024, van € 2.258.000. [broer B] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van dit taxatierapport, ten eerste omdat dat rapport buiten hem om is uitgebracht, ten tweede omdat het laattijdig door [broer A] in deze procedure is ingebracht. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling inbreng door [broer A] van dat rapport toegestaan. Aan de bezwaren van [broer B] tegen dit rapport wordt tegemoetgekomen doordat het hof de deskundige zal vragen om tot een hernieuwde waardering van de percelen en opstallen te komen (zoals hierna uiteengezet).
4.22.
In de wettelijke regeling van verdeling van een gemeenschap is niet voorzien in maatstaven voor de waardebepaling van het te verdelen goed. Artikel 3:185 lid 1 BW geeft als algemene instructie dat de rechter bij het vaststellen of het gelasten van de (manier van) verdeling rekening houdt naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Het uitgangspunt daarvoor is de waarde die het goed heeft in het economisch verkeer. Voor de bepaling van de waarderingsmaatstaf en de waardering komt mede betekenis toe aan de “
rechtssfeer” van de verdeling. Dit kan ertoe leiden dat in het kader van de verdeling wordt afgeweken – hetzij naar boven, hetzij naar beneden – van de waarde in het economisch verkeer. De te betrachten redelijkheid brengt mee dat voor de waardering moet worden gelet op alle factoren die de waarde van de toedeling van het goed aan een der deelgenoten voor deze bepalen.
4.23.
Het hof zal in dit geval vasthouden aan de waarderingsmaatstaf die de deskundige in eerste aanleg heeft gehanteerd, dat wil zeggen de “
marktwaarde” zoals geciteerd in onderdeel 4.19. Het hof ziet geen reden om als waarderingsmaatstaf te hanteren de “
hoogst haalbare opbrengst”, zoals gevorderd door [broer A] . Anders dan [broer A] in dat kader aanvoert, wordt bij toepassing van “
marktwaarde” niet louter uitgegaan van een agrarische bestemming. De deskundige heeft in zijn bericht van 11 januari 2023 daarover in het onderdeel “
Beoordeling courantheid”, onder “
Alternatieve aanwendbaarheid”, opgenomen:

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden nevenactiviteiten te ontplooien en er is een mogelijkheid binnen het bestemmingsplan voor een omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen. Het ontbreken van een formele agrarische bedrijfswoning maakt dit moeilijker en zal naar verwachting geen hogere marktwaarde genereren”.
4.24.
[broer A] heeft geen (andere) redenen aangevoerd om in de herwaardering af te wijken van de marktwaarde als waarderingsmaatstaf; het hof ziet daar ook anderszins geen reden voor. Ten overvloede merkt het hof hierover nog op dat waardering/taxatie van onroerende zaken geen statistisch gegeven is en ook maar een ‘momentopname’ (de datum van verdeling). Met mogelijk toekomstige gebeurtenissen kan in het algemeen geen rekening worden gehouden, tenzij evident is dat er in de nabije toekomst sprake zal zijn van een bestemmingswijziging. Dat aspect kan nog bevraagd worden bij de deskundige.
Waardering van percelen en opstallen als geheel
4.25.
De deskundige heeft in zijn bericht van 11 januari 2023 de percelen met een aantal opstallen per 1 januari 2022 getaxeerd op een totale marktwaarde van € 1.076.000, waarbij hij, zoals verzocht door de rechtbank in het vonnis van 29 juni 2022, is uitgegaan van een splitsing van de gronden, een deel voor [broer B] en een deel voor [broer A] . De taxatie van [naam1] RT per juni 2021 en de “
advies marktwaarde” van [naam2] zijn daarentegen gebaseerd op de agrarische bedrijfslocatie als geheel. De deskundige heeft in reactie op de “
advies marktwaarde” van [naam2] bevestigd dat splitsing van het grotere geheel in twee delen de courantheid van beide delen afneemt en de marktwaarde lager ligt.
4.26.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 16 augustus 2023 overwogen dat tot en met het deskundigenbericht was toegewerkt naar een verdeling van de percelen en opstallen tussen [broer B] en [broer A] , maar dat beiden hun standpunt sedertdien hebben aangepast in die zin dat zij beiden niet meer uitgaan van splitsing maar van toedeling of overdracht als geheel, en dat partijen het erover eens zijn dat het geheel meer waard is dan de twee afzonderlijke delen. De rechtbank heeft om die reden op basis van deze drie taxaties en na enige herberekeningen de waardering van de percelen en opstallen bepaald op € 1.400.000.
4.27.
Het hof zal de deskundige verzoeken om uit te gaan van waarde van de percelen als geheel, omdat noch [broer A] noch [broer B] tegen die overweging van de rechtbank een grief heeft gericht.
Toe te delen opstallen volgens de rechtbank
4.28.
De deskundige heeft in zijn bericht van 11 januari 2023 – conform de opdracht door de rechtbank – de volgende onderdelen niet mee-gewaardeerd:
  • de woning van [broer A] ;
  • de mantelzorgwoning van moeder;
  • de uitbreiding van de schuur met twee spanten;
  • de (fruit)boomopstanden;
  • het deel van de woning van [broer B] dat zich in de schuur bevindt.
Gezien de wederzijdse bezwaren van [broer A] en [broer B] ligt een deel van deze beslissingen nu voor aan het hof, ook nu duidelijk is dat het perceel met de opstallen aan [broer B] zal worden toegedeeld.
Woning van [broer A]
4.29.
heeft een bezwaar geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank dat de waarde van de woning van [broer A] niet moet worden mee-getaxeerd en dat [broer A] zijn woning binnen vier weken na de overdracht van de percelen aan [broer B] moet verwijderen. [broer A] voert aan dat zijn woning wegens natrekking (art. 5:20 BW) eigendom van de vof is, omdat deze woning bestemd is om duurzaam aanwezig te zijn en te blijven en niet zonder significant waardeverlies en het maken van hoge kosten verplaatst kan worden. [broer A] onderbouwt dit door erop te wijzen dat zijn woning is gebouwd op een betonnen ondergrond, is aangesloten op nutsvoorzieningen, dat over de waarde onroerende zaakbelasting wordt geheven en dat deze woning in 2004 in hypothecaire zekerheid aan de bank is gegeven.
4.30.
[broer B] voert hier tegen aan dat de woning van [broer A] roerend is, omdat het niet onlosmakelijk verbonden is met de ondergrond als bedoeld in artikel 5:20 lid 1 sub e BW. Deze woning is destijds ook als geheel naar de huidige locatie aangevoerd en het kan wel zonder waardeverlies worden verplaatst, aldus [broer B] . Hij voert daarnaast aan dat de woning van [broer A] op grond van het geldende bestemmingplan niet is toegestaan en dat de kans groot is dat als gevolg van de ontbinding van de vof deze woning niet meer gedoogd zal worden. Naar zijn (subsidiaire) stellingname heeft deze woning als gevolg daarvan nauwelijks of geen waarde en mogelijk zelfs een negatieve waarde.
4.31.
Naar het oordeel van het hof heeft [broer A] met het bovenstaande voldoende gemotiveerd gesteld dat zijn woning duurzaam met de grond is verenigd en heeft [broer B] dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. [broer B] heeft daarover ook niet een concreet en voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat de woning van [broer A] als opstal van het betrokken perceel tot het vermogen van de vof behoort en als zodanig in de waardering van de percelen zal worden meegewogen. De subsidiaire stellingname van [broer B] dat de woning van [broer A] nauwelijks of geen waarde en mogelijk zelfs een negatieve waarde heeft zal bij die waardering aan de orde komen.
Mantelzorgwoning van moeder
4.32.
[broer A] heeft een bezwaar geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank dat de waarde van de mantelzorgwoning van moeder niet moet worden mee-getaxeerd. [broer A] richt zich bij dit bezwaar op een aantal overwegingen in het tussenvonnis van 29 juni 2022, niet (expliciet) tegen de overweging van de rechtbank daarover in het eindvonnis van 16 augustus 2023. De rechtbank heeft in het eindvonnis (onderdeel 2.24.) overwogen dat de mantelzorgwoning van moeder buiten de verdeling blijft omdat deze conform de wens van partijen is aangemerkt als haar eigendom en niet door natrekking eigendom van de vof is geworden. Het hof gaat er hierna vanuit dat het bezwaar van [broer A] zich ook richt tegen deze overweging in het eindvonnis.
4.33.
[broer A] voert aan dat hij niet inziet waarom bij toedeling van het volledige erf aan [broer B] , [broer B] niet zou hoeven af te rekenen over de waarde van een daarop aanwezige opstal. [broer B] heeft daartegen aangevoerd dat de mantelzorgwoning een tijdelijke woning is voor hun hoogbejaarde moeder, die volledig door moeder is betaald. [broer A] heeft dat niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Het hof volgt daarom het oordeel van de rechtbank dat de mantelzorgwoning van moeder buiten de verdeling blijft, en dus buiten de waardering van de overbedeling van [broer B] .
Fruitopstanden en spantvlakken
4.34.
De rechtbank heeft aanvankelijk, in het tussenvonnis van 29 juni 2022, geoordeeld dat in de waardering niet moeten worden meegewogen de uitbreiding van de schuur met twee spanten en de (fruit)boomopstanden. De rechtbank heeft echter in het eindvonnis van 16 augustus 2023 geoordeeld dat deze uitbreiding en deze opstanden wel moeten worden gewaardeerd en heeft aan de schuuruitbreiding een waarde toegekend van € 125.000 en aan de (fruit)boomopstanden € 45.000.
4.35.
Noch [broer A] noch [broer B] heeft een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de uitbreiding van de schuur met twee spanten en de (fruit)boomopstanden moeten worden gewaardeerd in het kader van de toedeling aan [broer B] , maar zij verschillen van mening over de waarde daarvan. Het hof zal de deskundige vragen om deze opstallen op te nemen in de herziene waardering.
Woning van [broer B]
4.36.
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 16 augustus 2023 overwogen dat de woning van [broer B] buiten de verdeling (naar het hof aanneemt is bedoeld: buiten de waardering) moet worden gehouden, omdat [broer A] niet heeft gereageerd op het standpunt van [broer B] dat hij zijn woonruimte in een bestaande schuur heeft ingebouwd op eigen kosten. Er zijn geen grieven gericht tegen deze overweging. Het hof zal daarom de deskundige vragen om de woning van [broer B] buiten de waardering te houden.
Peildatum waardering
4.37.
[broer A] heeft een bezwaar gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat 1 januari 2022 als peildatum geldt voor de waardering van het perceel en de opstallen. Hij voert daarvoor aan dat er in 2023 voor de percelen niet-agrarische meerwaarden in beeld zijn gekomen, waardoor bij de waardering niet langer alleen kan worden uitgegaan van de waarden bij de huidige agrarische bestemming zoals de door de rechtbank benoemde deskundige heeft gedaan (zie hiervoor onderdeel 4.20 tot en met 4.24). [broer A] heeft niet een concrete peildatum genoemd die zijns inziens gehanteerd moet worden bij bepaling van de “
actuele economische waarde”. [broer B] is niet ingegaan op het bezwaar van [broer A] tegen 1 januari 2022 als peildatum.
4.38.
Als peildatum voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, tenzij uit een overeenkomst van partijen of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Bij vaststelling van de verdeling door de rechter komt daarom als peildatum de datum van de uitspraak van de rechter in aanmerking, aldus de Hoge Raad. [2] Als de vaststelling van de verdeling door de rechter in eerste aanleg in hoger beroep opnieuw aan de orde is gesteld en daarover in hoger beroep opnieuw is beslist, geldt de datum van de uitspraak in hoger beroep als de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. [3]
4.39.
Het hof zal in dit geval de te benoemen deskundige instrueren om als peildatum te hanteren de datum van ondertekening van zijn rapportage.
Voornemen tot benoeming deskundige
4.40.
Het hof heeft het voornemen om dezelfde deskundige te benoemen als in eerste aanleg ( [de beoogd deskundige] ) om de percelen met opstallen te waarderen zoals hierna omschreven. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten, en over de marges waarbinnen het loon van de deskundige mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundige moet worden verstrekt. Partijen mogen zich bij akten ook uitlaten over de door het hof voorgestelde vragen en zelf (aanvullende of vervangende) vragen formuleren.
4.41.
Het hof heeft het voornemen om de deskundige te vragen om de waarde van de percelen met opstallen als omschreven in het deskundigenbericht van 11 januari 2023 (opnieuw) vast te stellen, op basis van de volgende (deels herziene) uitgangspunten:
  • de fruitopstanden, de uitbreiding van de bedrijfsloods en de woning van [broer A] worden in de waardebepaling opgenomen;
  • de mantelzorgwoning van moeder en de woning van [broer B] blijven buiten de waardebepaling;
  • de waardebepaling vindt plaats op basis van marktwaarde als omschreven in het deskundigenbericht van 11 januari 2023;
  • de percelen met opstallen worden gewaardeerd als geheel, niet als optelling van afzonderlijke delen;
  • als peildatum voor de waardebepaling geldt de datum van ondertekening van het deskundigenbericht.
4.42.
Het hof wijst partijen er op dat zij alle medewerking moeten verlenen aan de te benoemen deskundige. Dat betekent onder meer dat zij alle informatie en stukken die de deskundige verzoekt aan de deskundige zullen moeten verstrekken.
4.43.
Het hof heeft het voornemen om het voorschot voor de deskundige voor rekening van beide partijen te laten komen in die zin dat zij ieder de helft van het voorschot moeten voldoen.
4.44.
Vanwege de kosten die dit deskundigenbericht met zich meebrengt en gezien het tijdverloop geeft het hof partijen uitdrukkelijk in overweging om nogmaals met elkaar in overleg te gaan om te proberen een schikking te treffen. Het hof zal een mondelinge behandeling na de aktewisseling gelasten zowel ter voorbereiding van het deskundigenonderzoek als om een schikking tussen partijen te beproeven.
4.45.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
verwijst de zaak naar de roldatum van
dinsdag 13 mei 2025voor het nemen van een akte die partijen gelijktijdig mogen nemen met betrekking tot hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 4.40 en 4.41;
5.2.
Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de hiervoor in 5.1 genoemde roldatum waarop de gelijktijdige akten zullen worden overgelegd, zenden de advocaten elkaar de akten toe, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door in de eigen akte een beknopte reactie op te nemen. Zonder instemming van de wederpartij staat het de advocaten niet vrij de tekst van hun akte te wijzigen (met uitzondering van de reactie) nadat deze is toegezonden aan de advocaat van de wederpartij;
5.3.
Het hof beveelt partijen daarna samen met hun advocaten naar het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem te komen voor een mondelinge behandeling van deze zaak als bedoeld in rechtsoverweging 4.44. Het hof zal partijen om inlichtingen vragen en met hen spreken over een onderlinge regeling van het geschil en het vervolg van de procedure;
5.4.
Deze mondelinge behandeling zal worden gehouden voor een raadsheer op een nog vast te stellen dag en tijdstip; daarvoor moeten de advocaten van partijen op
dinsdag 13 mei 2025de verhinderdata opgeven van zichzelf en van partijen voor de maanden september tot en met november 2025;
5.5.
De partij die zich tijdens de mondelinge behandeling op nieuwe stukken wil beroepen, moet kopieën daarvan uiterlijk veertien dagen voor de datum van de mondelinge behandeling aan de griffie van het hof en aan de wederpartij sturen;
5.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van der Korst, R.A. Dozy en W.H. van Boom en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8746.
2.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0760.
3.Hoge Raad 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1106.