ECLI:NL:GHARL:2025:1754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
24/698
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde onroerende zaak en toezendplicht gegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 februari 2024. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 388.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig te verstrekken, met name de onderbouwing van de kapitalisatiefactor die in een Excelbestand was opgenomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de onderbouwing van de kapitalisatiefactor niet tijdig had verstrekt, wat een schending van de toezendplicht inhield. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, maar liet de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.904,70 en het griffierecht van € 924.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/698
uitspraakdatum: 25 maart 2025
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 1 februari 2024, nummer UTR 22/3673, ECLI:NL:RBMNE:2024:439, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 388.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaak is een in 1960 gebouwde winkel. De onroerende zaak heeft een brutovloeroppervlakte van 264 m2, bestaande uit een winkelruimte van 225 m2, een kantoor van 17 m2 en een opslag/magazijn van 22 m2.
2.2.
Bij het vaststellen van de WOZ-waarde heeft de taxateur, zo heeft hij ter zitting van het Hof toegelicht, gebruikgemaakt van een door hem opgesteld Excelbestand waarin alle huur- en verkooptransacties van zakelijk onroerend goed zijn opgenomen (hierna: het Excelbestand). Uit die transacties is voor de onroerende zaak een kapitalisatiefactor van 11,0 afgeleid. Die kapitalisatiefactor heeft hij vervolgens ingevoerd in de taxatiesoftware van de heffingsambtenaar, die deze kapitalisatiefactor heeft overgenomen. Vervolgens komt de taxatiesoftware tot de beschikte waarde.
2.3.
In het bezwaarschrift heeft belanghebbende het volgende verzoek opgenomen:
“[…] Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken (…) het taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix met daarop een uitgebreide onderbouwing van de waarde toe te sturen.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc. […]”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende het taxatieverslag toegestuurd, evenals een tabel met informatie over de referentieobjecten waaronder de KOUDV-factoren, een tabel met grondstaffels en bijbehorende grondprijzen en een tabel met bijgebouwenprijzen.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd waaruit de gebruikte kapitalisatiefactor volgt van zowel de onroerende zaak als een achttal referentieobjecten. Het in 2.2. genoemde Excelbestand heeft hij niet verstrekt.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, en dan specifiek de onderbouwing van de door de heffingsambtenaar gebruikte kapitalisatiefactor in het Excelbestand, tijdig aan de gemachtigde toe te zenden in de bezwaarfase.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
De waarde van de onroerende zaak is niet meer in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het in 2.2. genoemde overzicht in de bezwaarfase had moeten worden verstrekt. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de kapitalisatiefactor een resultante is van de koop- en verhuurtransacties die op de markt hebben plaatsgevonden, die niet onder het bereik van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ valt en derhalve niet onder de toezendplicht valt.
4.2.
De op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting houdt in dat hij aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [1]
4.3.
Bij de beoordeling of stukken onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen maakt het Hof onderscheid tussen enerzijds de door de heffingsambtenaar aan de taxatiesoftware beschikbaar gestelde gegevens, waar bepaalde keuzes en aannames aan ten grondslag kunnen liggen, en anderzijds de zuiver rekenkundige uitkomsten van de taxatiesoftware. [2]
4.4.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in zijn stelling dat de kapitalisatiefactor een zuiver rekenkundige uitkomst van de taxatiesoftware is. Uit de door de taxateur ter zitting van het Hof gegeven toelichting volgt dat hij de kapitalisatiefactor berekent aan de hand van diverse verhuur- en kooptransacties en de daaruit voortvloeiende kapitalisatiefactor invoert in de taxatiesoftware van de heffingsambtenaar (zie 2.2.). De grondslag van die kapitalisatiefactor is het Excelbestand dat de taxateur heeft opgesteld. Aan het opmaken van dat Excelbestand liggen keuzes en aannames ten grondslag die van belang zijn voor het vaststellen van de kapitalisatiefactor van de onroerende zaak. Daarmee vormt de berekening in het Excelbestand een gegeven dat op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan belanghebbende op diens verzoek moet worden toegezonden als hij daarom verzoekt, zoals in dit geval.
4.5.
De heffingsambtenaar erop gewezen dat onderdelen van het Excelbestand – voor zover relevant – met de uitspraak op bezwaar zijn verstrekt. Deze gegevens stonden de heffingsambtenaar reeds ter beschikking bij het opmaken van de beschikking (zie 2.2.). In die omstandigheden is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar de onderbouwing van de kapitalisatiefactor niet voortvarend heeft verstrekt. De heffingsambtenaar heeft, door dat niet voortvarend verstrekken van (de berekening in) het Excelbestand met daarin de bepaling van de kapitalisatiefactor, artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ geschonden. Dit houdt in dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Nu tussen partijen geen geschil (meer) is over de waarde van de onroerende zaak, zal het Hof de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand laten.
4.6.
Gelet op de geconstateerde schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ moet in de regel een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht worden toegekend. [3] Dat is alleen anders indien bijzondere omstandigheden aan die vergoeding in de weg staan. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het Hof niet gebleken en die zijn ook niet gesteld. Het Hof zal daarom aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toekennen (zie r.o. 5).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft zijn standpunt dat artikel 30a van de Wet WOZ onverbindend zou moeten worden verklaard ter zitting van het Hof nadrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Belanghebbende heeft niet gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 30a, eerste en tweede lid van de Wet WOZ. [4]
5.4.
Het voorgaande houdt in dat het Hof voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding van € 1.814 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907) toekent. In deze fase was namelijk niet alleen de schending van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ in geschil, maar ook de waarde van de onroerende zaak.
5.5.
Voor de hogerberoepsfase past het Hof voor gewicht van de zaak een wegingsfactor 0,5 toe, [5] nu het geschil enkel nog zag op een vraag van formeelrechtelijke aard of een nevenvordering met enige complexiteit. Dit leidt tot een proceskostenvergoeding van € 90,70 voor de hogerberoepsfase ((1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 907) x 0,1). De proceskostenvergoeding voor de gehele procedure bedraagt daarmee € 1.904,70.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar;
- laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.904,70, en;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het van belanghebbende geheven griffierecht in beroep en hoger beroep aan belanghebbende vergoedt tot een bedrag van € 924 (€ 365 + € 559).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(G.J. van de Lagemaat) (J. van de Merwe)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.1.
2.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.10.
3.HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.4.4.
4.Vgl. HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46.
5.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5335.